 |
|
 |
|
|
 |
14-08-2021 |
Wat nog dramatischer zou zijn. |
Ik treuzel bij het vinden van namen, ik vond de naam van de maker van de vier jaargetijden, Vivaldi niet meer, ik treuzel bij de geldigheid van woorden die me ineens vreemd en on-Nederlands overkomen. Waar ga ik heen, vraag ik me af, hoe evolueert dit verder?
Twijfel wat de zoekmachine in mij betreft, heeft dit zijn weerslag op wat ik schrijf, op de inhoud ervan, en is het aftakelingsproces van het lichaam overgeslagen op dat van de geest?
Dit is een heilige vrees die ik heb, die we allen hebben. Er best niet aan denken, maar ik dacht er wel aan toen ik de naam van VIvaldi niet terugvond in wat men het geheugen noemt, of hoe we begaan zijn met het minste teken van verval.
In feite, mijn woorden komen nog, soms nog even vlug en even waardevol, waarover maak ik me zorgen, o.a. dat ik er niet meer zou zijn voor de Olympische Spelen van 2024?
Ben ik er nog des te beter, maar hoe zal ik er nog zijn, zal ik er nog zijn zoals ik nu ben, zoals ik hoop, of zal ik er zijn in wat ik niet wens, in een meer erbarmelijke toestand?
Zorgen om mijn toekomst, geestelijk meer dan lichamelijk, is een momentum in mijn gedachten. Een korte bezinning in mijn dag die begint, misschien weinig passenden vooral weinig aanmoedigend.
Maar dan toch geformuleerd, als een passage in mijn dagen waar ik vlug overheen ben, eigenlijk het vermelden niet waard, misschien wel in een roman, maar het is geen roman die ik aan het schrijven ben, of dan toch, wel. Maar dan een roman niet van wat ik doe, maar een roman van wat ik denk elke dag, wat mijn leven thans geworden is, zijnde van de duur van een kort stuk tijd, een ‘nu’ dat gestopt wordt enkele ogenblikken en uitgerekt tot ik mijn juist aantal woorden heb geschreven, en daarna terug aangezet naar een opeenvolging van nu-momenten waar niets wordt over gezegd, terwijl een roman juist over die nu-momenten loopt, de enige die vandaag in de wereld van de uitgever waardevol worden geacht om gedrukt te worden.
Gedachten-momenten worden niet gegeerd, ze zijn te moeilijk te benaderen, te omslachtig, te tijdrovend en komen dus hoegenaamd niet aan bod. Zelfs kleine stukjes ervan, een blogtijd lang, worden soms geschuwd en op zij gezet/gehouden voor betere tijden die ik niet meer verwacht.
Zo stel ik vast, maar dit is niet nieuw, dat ik mijn ganse leven verkeerd ben bezig geweest. Het is zeker niet het moment om het pas nu vast te stellen, want dit is, in een zekere zin dramatisch, meer nog, tergend dramatisch.
In dergelijke omstandigheden is het beter dat ik er over zwijg en verder ga op de ingeslagen weg als ik mezelf niet verliezen wil.
Want dit ware nog dramatischer.
14-08-2021, 13:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-08-2021 |
Waar je soms uitkomt. |
‘Before you start, look at the audience and wait till there is no sound left, till you can hear absolute silence. Then it’s you who dominates them, and your nerves will be gone and under control. You’re in command and you’ll stay in command.’
Een wijze raad die ik heb gevolgd in de tijd die nu ver achter mij ligt als ik het woord nam bij een of andere gelegenheid.
Ik weet echter dat ik die nu niet meer nodig heb, Ik geef geen toespraken meer, ik zou trouwens niet meer kunnen, mijn stem verloor haar kracht en mijn adem zou te lange zinnen, een specialiteit van mij, niet meer kunnen volgen. Ik ben dus, op dit gebied, gehandicapt en ik aanvaard het. Als ik dus deze korte tekst hier heb overgenomen dan is het omdat hij dienstig kan zijn voor jullie. Vanwaar hij komt weet ik niet, maar dat hij heel nuttig is om in grote omstandigheden na te volgen weet ik wel.
Ik ben hiermee in ander vaarwater gekomen, iets wat Dante ook signaleerde als hij overstapte van de Hel naar het Vagevuur, een overstap die heel wat dieper reikte dan mijn sterk uiteenlopende dagelijkse beschouwingen. Dantes beschouwingen echter, zijn qua inhoud, niet meer aan de orde. Als we hem lezen, als we hem volgen in zijn tocht door Hel en Vagevuur en vooral Paradijs, willen we vergeten waar we ons bevinden als het niet binnenin zijn woorden zou zijn, binnenin het ritme ervan, de kleur ervan, het verhaal van de personen die hij er ontmoet, maar de plaats zelf wordt niet meer ervaren als een mogelijke bestemming. De Verlichting heeft er voor gezorgd dat de plaatsen bezocht door Dante spookplaatsen geworden zijn, het gevaar terecht te komen zijn Hel of Vagevuur is geweken, alles is nu, het Niets van het Niets geworden of het Rijk van de triomferende geest. Twee mogelijkheden die openstaan: het alles vernietigende, of het meer sprekende dan de Hemel.
De gebieden die Dante afliep als werkelijk bestaande - velen dachten dat hij bruine vlekken in zijn gezicht had opgelopen - zullen zeker tot nadenken hebben geleid, des te meer hij uit de Hel is teruggekomen met tal van verzoeken die hij te volbrengen had eens terug op aarde. Of hij die achteraf gedaan heeft - hij heeft tijd genoeg gehad tijdens het schrijven van zijn Purgatorio en Paradiso - betwijfel ik.
Hij overleed in Ravenna op 14 september 1321 (we naderen de 700 jaar) kort na zijn terugkeer uit Venetië. Het verhaal gaat dat door zijn zoon Jacopo werd vastgesteld, dat de laatste dertien canti van zijn Paradiso ontbraken.
William Anderson[1] in zijn ‘Dante the Maker’ schrijft hierover dat acht maanden na de dood van Dante, de zoon Jacopo een droom had waarin, rond twee uur in de morgen, zijn vader verscheen gekleed in een wit gewaad en met een lichtend gelaat. Jacopo vroeg zijn vader of hij leefde en zijn vader antwoordde: ‘ja, maar ik leef in het echte leven, niet dat van jullie.’ Dan vroeg hij hem of hij zijn gedicht had beëindigd en indien dit zo was waar het ontbrekende deel was. Dante in de droom leidde zijn zoon naar de kamer in een ander huis die hij gebruikt had als slaapkamer in zijn leven ‘and touching the wall pointed it out as the place where he should look. Jacopo woke up, fetched Piero di Giardino and went to the bedroom which was in another house. At the place indicated in the dream they found a mat fixed to the wall. On removing the mat, they found a manuscript coated with mould from the damp wall and on brushing the mould off they discovered the missing thirteen cantos. They were overjoyed and, copying them out, sent them to Can Grande, following the habit of Dante who had published the other cantos in this way’.
The story, zegt Anderson, is not impossible.
Het kan, een droom die de waarheid onthult - ik ook droomde deze morgen over het plotse, grote succes van mijn blogs - niets zegt ons echter over het tijdstip waarop de laatste dertien gezangen werden geschreven en verborgen.
Waren de resterende gezangen volledig afgewerkt en gebeurde het verbergen vóór zijn vertrek naar Venetië, of bleef nog een gedeelte ervan te schrijven of te herzien, en gebeurde dit pas, na zijn terugkeer en dus tijdens zijn ziekte, en werden ze pas, nadat Dante ze had afgewerkt, opgeborgen omdat hij de gelegenheid niet meer had de tekst ervan te overhandigen aan zijn zoon?
Met tal van vraagtekens dus die eeuwig blijven zullen en waarvan ik gemeend heb gebruik te mogen maken om mijn blog van vandaag te besluiten.
Het over nadenken waard.
[1] ANDERSON William: ‘Dante the Maker’, Routledge & Keagan Paul, London, 1980
13-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-08-2021 |
Sterker dan hemzelf. |
Wellicht ben ik hier, onder ons, de enige die denkt dat hij er niet meer zal zijn voor de Olympische Spelen van 2024 in Parijs. Hij denkt het en toch hoopt hij stellig dat hij zich vergist. Dit laatste een soort van blufpoker zijnde, iets wat je denkt maar zeker niet schrijft. En toch staat het er en doet het de ronde in een beperkte gemeenschap.
Wat er nu ook staat en wat ik beklemtoon is, dat de tempel van Solomon, waar zoveel om doen is in de Bijbel, en waarvan de plannen getekend werden door Jahweh en aan Koning David gegeven die ze doorgaf aan zijn overspelig geboren zoon, Solomon, nooit in Palestina/Israël heeft gestaan.
Als die tempel er was en dat zal wel gezien geplunderd door Shishak - of wie ook - de farao van Egypte, zoals de Bijbel dit vermeldt, dan gebeurde dit in een ander land dan Palestina/Israël/Jerusalem. Er zijn voldoende gegevens voorhanden om dit te bekrachtigen.
Dit zijn gedachten waar ik vroeg in de morgen, voor het krieken - een mooi Vlaams woord - van de dag, mee bezig lig en bij het opstaan onmiddellijk heb neergeschreven. Wel niet voor de eeuwigheid want ik vermoed niet dat er iemand zal zijn die er een gevolg zal aan geven.
Wat ook, er zijn, op de plaatsen waar er naar gezocht werd, geen ruïnes van een tempel van Solomon, zoals beschreven in de Bijbel, gevonden. Trouwens indien er al een ware geweest in Jerusalem - het nieuwe Sion - dan hadden ze er, bij hun terugkeer uit ballingschap in de vijfde eeuw voor Chr. geen nieuwe gebouwd.
Ik hoor je al zeggen: waar die man ook mee bezig is, wie heeft hier interesse voor, waarom vertelt hij dit?
Wel hij zelf weet het niet waarom hij dit zegt en schrijft, het is sterker dan hemzelf. Hij handelt zoals de schorpioen in wat Frans Sierens, een miskende schrijver in Vlaanderen neerschreef in het exemplaar van zijn boek ‘Een sterke geur van terpentijn’ dat hij ten geschenke kreeg van hem:
The frog felt an atrocious piercing as it sunk below the surface, taking the scorpion with it, it cried out with its dying breath: ’Is that logical?’ ‘No’, said the scorpion, ‘it’s not. But what would you ? I can’t help it, it’s my nature (Orson Welles).
(Frans Sierens was mijn secretaris in de Bank, ik had een goede band met hem, ik wil die band behouden, daarom vernoem ik hem telkens ik de gelegenheid zie, zelfs indien ik me herhalen zou.)
Gisteren schreef ik een (te) lange blog, vandaag is het wat minder, maar daarom niet even belangrijk.
12-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-08-2021 |
Egypt and the Queen of Sheba in the land of Punt. |
Ik kan bepaalde geschriften die ik belangrijk vind zo maar niet laten verschralen, vooral dan als het geschriften zijn uit mijn Velikovsky periode die lang, heel lang heeft aangesleept. Geschriften waarin ik geloofde en die een doek lichtten op een probleem uit de Egyptische geschiedenis, namelijk, waar lag het land van Punt waar koningin Hatsjepsoet heen reisde en deze reis liet beitelen in de muren van haar tempel in Karnak.
Ik schreef hierover, jaren geleden, een artikel voor het Tijdschrift van het Personeel van de Nationale Bank van België. De tekst ervan is verloren gegaan maar de essentie ervan is ondertussen al eens neergeschreven in een van mijn blogs van veel vroeger.
Wat je dus leest is wat ik reeds als blog liet verschijnen, maar ik wil hem hier terug inbrengen omdat ik niet wens dat wat me zoveel moeite heeft gekost voor altijd verloren zou gaan.
Het kan dat de Egyptische geschiedenis/chronologie, je gestolen kan worden, het kan ook dat je nog vage ideeën hebt erover, en dat het land Punt er een van is, wat ook, ik heb maar één plaats om het te bewaren.
De essentie van mijn verhaal haal ik bij Immanuel Velikovsky, uit zijn ‘Ages in Chaos’[1]. Een boek dat na heel wat verwikkelingen gepubliceerd werd in 1953, en in 1977, het exemplaar dat ik bezit, aan zijn 10de herdruk toe was,.
In dit werk ontwikkelt Velikovsky een theorie die erop neer komt dat er een ‘gap’ is van vijf à zes eeuwen in de Egyptische Chronologie. Weinig zijn zij die deze stellingname bijtreden. Maar ik persoonlijk vind dat er een grote graad van waarheid in schuilt.
Je moet zijn werk gelezen hebben om hem het nodige credit te geven. Want luisteren naar hen die Velikovsky afbreken, voortgaande op wat anderen erover zeggen of schrijven, is maar al te gemakkelijk.
De theorie van Velikovsky die ook deze is van Robert De Telder[2]. steunt op één onomkeerbaar verifieerbaar element.
Om te beginnen vertelt de Bijbel ons dat het paleis en de tempel van Solomon leeg gehaald werd door Shishak, de Egyptische Farao, (II Kronieken 12) traditioneel vereenzelvigd met Sheshonk I.
In feite echter gebeurde deze plundering door Tutmoses III, de opvolger van Hatsjepsoet, want zeggen Velikovsky en De Telder en dit is het enige maar dan ook, onweerlegbare bewijs, de buit die afgebeeld staat op de muren van de Tempel van Tutmoses III, komt uit het Paleis en de Tempel van Solomon.
Ze stellen dit voorop aan de hand van de op de muur van de tempel afgebeelde gebruiksvoorwerpen van deze buit, o.m. vazen, altaren, tafels, die Tutmoses III, na zijn veroveringen liet beitelen op de muur van zijn Tempel in Karnak. Velikovsky komt tot de uiterst vreemde bevinding - De Telder volgt hem hierin - dat deze tekeningen een exacte weergave zijn van de voorwerpen die voorkomen in de boeken van de Bijbel, I Koningen en II Kronieken als zijnde voorwerpen aanwezig in de tempel. Hij besluit hieruit dat het Tutmoses III is geweest die de tempel en het paleis van Solomon heeft geplunderd.
In zijn ‘Ages in Chaos’ schrijft Velikovsky hier uitgebreid over en publiceert hij ook een foto van de muur samen met een tekening ervan. Wat volgens hem betekent, dat de Shishak van de Bijbel niet Sheshonk I was maar Tutmoses III en dat deze laatste niet leefde in de 15de eeuw maar, zoals Solomon, in de 10de eeuw voor Chr. Dit met alle gevolgen wat de Egyptische traditionele chronologie betreft.
Ik zocht destijds in mijn ‘Baedecker’s Egypt’ van 1929 én naar de beschrijving van de tempel van Tutmoses III én van deze van Sheshonk I, maar nergens vond ik, in deze zeer gedetailleerde reisgids van Baedecker, ook maar enige beschrijving van een dergelijke muur. Enkel de foto van Velikovsky en De Telder bevestigt dit.
Ik zal me wel niet meer verplaatsen naar Karnak, die gelegenheid heb ik gehad maar toen ik er was, jaren geleden, beweerde de gidse wel die muur te kennen maar vond het onnodig er langs te gaan. Ze ignoreerde de reden van mijn verzoek..
Conclusie voor mij: ik heb vertrouwen in Velikovsky wat de tekeningen op de muur van de tempel betreffen. Maar of het de muur van de tempel van Toutmoses III is heb ik niet kunnen achterhalen. Er blijft dus een (lichte) twijfel hangen.
Uiteindelijk blijft het een probleem dat mij en vele anderen bezig houdt. Want als Tutmoses III de tempel van Solomon heeft geplunderd dan was het Hatsjepsoet, die als de Koningin van Saba vermeld staat in de Bijbel, die een bezoek bracht aan koning Solomon en dan was het land van Punt dat door Hathsepsut werd bezocht, de plaats waar Solomon verbleef.
Hierover echter heb ik niet de minste zekerheid want een zekere Kamal Salibi, beweert in zijn boek, ‘La Bible est née en Arabie’, en ik heb heel wat redenen om hem te geloven, dat de geschiedenis van Israël, zoals verhaald in Genesis en Exodus zich heeft afgespeeld in Arabië. Trouwens het is Abraham die met zijn zoon Ismaël – volgens Arabische overlevering – de Ka’aba zou gebouwd hebben.
Daarenboven is er ook het feit dat er in Jerusalem geen archeologische resten gevonden werden, noch van het paleis van David, noch van het paleis van Solomon, noch van de tempel van Solomon[3], wat koren op de molen is van Salibi, want hij situeert de ganse geschiedenis van Israël, zowel tempels en paleizen, als de veldtochten van Tutmoses III en van Sheshonk I, in Arabië en niet in Palestina.
Wat dan met zich brengt dat de tempel van Solomon, en dus ook het land van Punt, zich niet bevonden in Palestina, maar in Saudi Arabië.
Uiteindelijk, komen we uit bij een schilderij van Dali, een eiland in de lucht, een mogelijkheid die is en toch niet is of nog niet is.
Zoeken dus, zij die gaan wandelen in het zand aan de Tempel van Tutmoses III in Karnak, naar die fameuze muur; Kijken of deze wel degelijk van Tutmosis III is en of de afbeeldingen erop overeenstemmen met de afbeelding in ‘Ages in Chaos’ en daarna de Bijbel gaan opzoeken of de voorwerpen op de muur, erin beschreven staan. Meer is het niet, maar het moet voldoende zijn.
Maar dan komt Toutmoses IV, zijnde Akhnaton, in de VIIIste eeuw in plaats van in de XIIIde eeuw, wat terug andere traditionele waarheden in de war brengt.
Wat ik kan besluiten, maar weinig meer, is dat Hatsjepsoet ‘the queen of Sheba’ was, maar waar de Tempel van Solomon stond in het Land van Punt, weet ik niet en zal men ook niet zo vlug te weten komen, in elk geval niet in Palestina/Israël.
[1]Immanuel Velikovsky ‘Ages in Chaos, a reconstruction of ancient history from the Exodus to king Akhnaton’, Sidgwick & Jackson, London 1977.
[2] Robert de Telder, zie dezes ‘Tijd en Tijden’, Bookscout.nl 2015.
[3] Zelfs de National Geographic van December 2010, durft dit verkondigen. En er zijn er heel wat in Israël die dit weten, behalve zij die het moeten weten, de fundamentalisten die zelfs Kyriat Arba hebben gesitueerd in de stad Hebron of daar dan toch dichtbij.
11-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-08-2021 |
De niet te vatten essentie. |
Mijn dag begint met een kleine verrassing als ik zie hoeveel bezoekers er zijn geweest, en wel in de nacht. Ik heb er het raden naar. Een mail echter verklaart alles, een trouwe lezeres, een medewerkster van vroeger, van veel vroeger, heeft me teruggevonden en is gaan bladeren in wat ik de voorbije dagen schreef.
Ik beken dat het me verheugt, trouwens elke schrijver is er mee begaan te weten of hij gelezen wordt, hoe hij gelezen wordt en, door wie hij gelezen wordt. Ik weet dat er lezers zijn die het grondig doen dat er andere zijn die aarzelen me te volgen, maar allen volharden, ze laten me niet links liggen. Ze weten hoe ingewikkeld ik voor de dag kan komen, een ingewikkeldheid die voor mij een tasten is, een verder gaan, de voelhorens van de geest volgend, waarbij ik van landschap naar landschap wandel, elke morgen opnieuw. Diversiteit wat het onderwerp betreft is dan ook nooit uitgesloten, zoals gisteren als Eugen Herrigel opdook omdat ik, in een zin, gesproken had over ‘de boog die niet altijd gespannen kan staan.’
Terwijl ik, vertrouwd ben met wat hij schrijft over het boogschieten - de Meester zegt dat het een zichzelf vergeten is; terwijl het boekje van Herrigel, het telt amper 100 pagina’s, voor mij een wolk is van Zen-zinnen en van Zen- gesprekken ‘to attune the mind to the unconscious’, moet het voor iemand die nooit hoorde van Herrigel, een Duits diplomaat in Japan, heel verwarrend overkomen. De zen-filosofie is trouwens niet zo evident te begrijpen.
In een zekere zin is het oneerlijk van mij, gebruik te maken van iemands onwetendheid om geleerd - rijk aan boekenkennis - voor de dag te komen. Maar ik schrijf ook voor mezelf in de eerste plaats, ik volg mijn gedachten, ik neem wat vloeit, met nu en dan de muziek van Klara die tussenkomt. Weet dat ze er bijna altijd is als ik schrijf en dat ik er tussendoor naar luister, soms stop ik even om me af te vragen wie de maker ervan is, om dan terug te keren naar mijn klavier[1].
Ik verwacht niet, als ik erover schrijf, dat je de muziek gaat opzoeken die ik hoorde,, maar Einaudi, een nog jonge man, dan toch voor mij, komt hier hoog over, sprankelend en jeugdig, hij houdt me heel stil. Hij doet me denken aan de ‘entrelacs’ in Keltische tekeningen die geen begin kennen en vooral geen einde: geest ontstaan uit geest en kerend naar geest. Voor de Kelt, de geest van het licht, maar wie of wat zou het licht anders kunnen zijn, dan van hun God die zich toont in alle geledingen van zijn Universum, geledingen die velen niet zien, ze denken niet door, velen niet willen zien, maar dit is hun zaak.
En zoals die Keltische tekeningen in voluten van ranken en spiralen, tracht ik mijn zinnen op te bouwen, van nergens vertrekkende om nergens aan te komen. Mijn geschriften slingeren zich door tijd en ruimte, de ondergrond ervan in feite woordeloze gedachten, die uitgedrukt worden in woorden om ze een vorm te geven, de inhoud ervan altijd een zoeken om dichter te komen tot de essentie van het zijn.
Dit is dan wat ik voelde als ik ingetogen luisterde naar Einaudi, een lange hunker in mij naar het bevreemdende, naar iets dat niet te vatten is maar toch blijvend daar is waar het is.
[1] Vanmorgen was er zo een moment, het ‘Passaggio voor viool en piano’ van Ludovico Einaudi, een 'jonge' man geboren in 1965, muziek die van Mozart kon zijn van welke componist ook, van Grieg, Ravel, zelfs van Debussy.
10-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-08-2021 |
De oude man op de fiets. |
Deze morgen is hij opgestaan uit een droom – hij droomt nu bijna elke nacht naar de morgen toe - hij is met vader op de boomgaard achter het huis of, ergens anders op een grasveld met fruitbomen en afgevallen peren en appelen in het gras. Hij voelt zich licht en gelukkig en hij blijft maar zeggen, mijn vadertje, mijn vadertje. Alsof hij in dat verkleinwoord al zijn geluk leggen kon.
Lang was het geleden dat hij aan zijn vader nog had gedacht en nu is hij er ineens, zo duidelijk, zo gevoelsaanwezig als ‘mijn vadertje’, wat soms de kinderen zeggen, tegen hem.
In de voormiddag was hij in de wagen, werd hij gevoerd doorheen de velden en de weiden, met Haydn op de radio. Het licht als beneveld kristal, het teken van een beginnende herfst in hem, van een roekeloze herfst in hem, met een eerste zin uit een boek van vroeger[1], dat nu niet meer gelezen wordt en die hij zich blijft herinneren: ‘de eerste dagen van september doen me pijn’. En nu, dit neerschrijvend, een voorval, een onooglijk iets, een fractie maar, een man van zijn ouderdom op de fiets die hen tegemoet rijdt. Hij ziet zijn glimlach op zijn glanzend gezicht, hij ziet, dit alles in een fits, zijn witte lange haren wapperend van onder zijn helm En een ogenblik benijdt hij hem. Want wie is er gelukkiger, hij met zijn vragen over alles en nog wat of die fietsende man - ik durf hem zelfs niet oud noemen want dan noem ik mezelf - die hem tegemoet komt en die hij, als een foto, in hem opneemt. En, nu terwijl hij wil gaan schrijven over wat hij nog niet weet, terug opduikt als een gelukkig man, een fietser, jeugdig gebleven., en denkt hij, de man op de fiets, hij het gelukkigst was, omdat het bij hem kommer en zorg is om wat hij schrijven moet. een blijvende instelling om creatief te zijn en vrezen, zoals Shostakovich, niet te schrijven met alle krachten in hem aanwezig. Terwijl er bij de man, een grote losheid was, een jeugdigheid in de manier waarop hij hem tegemoet kwam op de fiets langs de graskant van de weg, zijn gezicht breed open, een glimlach in zijn ganse houding.
Het doet hem denken aan het verhaal van de twee Chinese ouderlingen boven op de boogbrug (de brug misschien uit Das Lied von der Erde). En kijkend in het water, de ene die zegt tegen de andere: ‘zie toch eens hoe gelukkig deze vissen zijn in het water’, en de andere: ‘hoe kun jij weten dat de vissen gelukkig zijn, jij bent toch geen vis’.
Ik weet niet goed meer het einde ervan, maar ik vermoed dat het antwoord zal geweest zijn: ‘Ze zijn gelukkig omdat ik me gelukkig voel hier te zijn, samen met jou, op deze brug, boven dit water met de vallende bladeren die wegdrijven over het water zoals de zomer wegdrijft in de luchten boven ons’.
De oude man op de fiets die ik zag, een flits maar, die gelukkig was, omdat ik me toen ook, een fractie gelukkig heb gevoeld alsof ik het was op de fiets.
[1] Albert Van Hoogenbemt (1915-2002): ‘De stille Man’.
09-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-08-2021 |
Het gespannen staan van de boog. |
Ik waag het te schrijven dat ik stemmen hoor, zonder ze te horen, die me zeggen wat er moet gezegd, ik een man van vele jaren die voortdurend in een flow zit om woorden te produceren, waarbij hij door iets totaal onzichtbaar en uiterst vreemd geholpen zou worden. Is dit een teken van mijn oud worden, erkennen dat wat er staat, en er staat er al heel wat, van de sterren komt, dat ik maar een instrument ben geweest van een wereld buiten mij, de wereld van de geest waar iedereen die er zich op instelt, putten kan tot in het oneindige, tot in het meest bevreemdende toe?
Het is een zin geworden om een lang verhaal kort te houden, maar voortgaande op mijn elan, van gisteren - en welke! - ga ik verder in zelfde richting, de enige die me interessant toeschijnt om te bewandelen.
Het is altijd mijn weg geweest, altijd, het gewoon dagelijkse was niet van mij en zal het nimmer zijn, ik sla er geen acht op als ik optreed al schrijvend, en op dat gebied ben ik een eenzaam man. Eenzamer dan ooit glijd ik weg - word ik opgezogen - naar wat van het eeuwige is, dan toch voor mij. Het tekent me met een soort as op mijn voorhoofd, niet met de as van de stof, maar met het pulver van de geest.
Wat niet belet dat ik tot rust kom, een vorm van niet-denken, niet-zijn, als ik huishoudelijk bezig ben, als ik prei of selder of ajuin ga snijden en de geur ervan aan mijn handen kleeft als ik verder schrijven ga. Dergelijke momenten zijn vormen van rust, vormen van een geborgenheid voor de geest in mij. Welgekomen momenten die er zijn moeten in de dag opdat de ‘bowstring’ even ontspannen wordt opzij gezet.
Het is, maar dan niet in Zentermen, bij benadering wat the Master zegt aan Eugen Herrigel[1] hoe hij de ‘bowstring’ moet loslaten: ‘by letting of yourself, leaving yourself and everything yours behind you so decisively that nothing more is left of you but a purposeless tension’.
Ik vergeet al wat ik ben ‘in a purposeless tension’ als ik het huishoudelijk werk doe dat me werd opgedragen, ik aanvaard het zelfs met vreugde en werk het af met toewijding, wat het ook moge zijn. Om daarna terug te gaan naar mijn gedachten die vorm zullen geven aan mijn schrijven van elke dag, want dit is normaliter maar af in de avond/nacht/morgen, wanneer het wordt ingelogd voor de volgende dag.
In deze mate, als we schrijven gaan, ook als we rondlopen in het huis, zijn we gedompeld in een lichtend landschap, met op de achtergrond de klanken van de grote componisten der aarde, klanken die ons vergezellen waar we gaan. Eens neergezeten voor ons klavier of voor een wit blad, is het de geest die ons opjaagt om woorden achter te laten voor zij die ze lezen zullen, later, ofte nimmer.
[1] Eugen Herrigel : ‘Zen in the Art of Archery’, Routledge & Legan Paul, augustusFirst published in 1953 - hier, 1982 page 47.
08-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-08-2021 |
Iemand hield mijn hand vast. |
We leerden van stof te zijn en tot stof terug te keren, terwijl, en ik kan het niet genoeg herhalen en onderlijnen, ons geleerd moest worden van geest te zijn en tot geest terug te keren, wat ons een totaal ander wereldbeeld had gegeven, een andere vlakte waarover het licht in schichten een symfonie van nieuw geestelijk leven gebaard zou hebben en wij allen: morgenlicht en hoop op eeuwigheid.
Ik dacht eraan vanmorgen, iets dat ik vroeger al moet geschreven hebben of dan toch een hint ernaar; iets dat van ons misschien oosterlingen had gemaakt, waarbij we zouden terecht gekomen zijn met een ander zicht op wat ons te wachten staat. Ik heb er trouwens niet op gewacht, ik heb mijn eigen beeld geleidelijk opgebouwd, het komt uit de geest in mij die eeuwig is, die me geleend werd en die ik terug zal geven eens mijn uur gekomen.
Zo voel ik het toch en KLARA is er om dit te bevestigen, want we zijn geluksvogels, de mooiste muziek ligt aan onze voeten, om het even welke symfonie of concerto, of sonate of noem maar op, een requiem wordt ons aangeboden, en eens zo ver, worden we meegenomen in de geestelijke wereld van anderen voor ons, die componerend opgestegen zijn in het spoor van het kosmische, hoe miniem dit spoor ook moge geweest zijn, het is er, en eens we ons erin bevinden, componeren we, schrijven we, beeldhouwen we, aquarelleren we, doen we iets dat niet moet gedaan, maar dat ons ingegeven wordt het te doen, ingegeven door wat van de Kosmos is, niet van de aarde en het dagelijkse, maar van het hogere, het verhevene, het sacrale. We gaan, om het eenvoudigweg te zeggen, we gaan ons erin dompelen, we gaan erin zwemmen.
Het creatief proces dat in ons aanwezig is, is van de geest van de Kosmos die we een naam zouden geven, indien die naam sedert eeuwen niet bedoezeld ware, maar we weten dat het een correcte naam zou geweest zijn. De naam met een inhoud die Spinoza er aan gaf.
Ik ben, schrijvend en nadenkend, mijn gedachten volgend, eens te meer uitgekomen waar ik vanmorgen niet dacht uit te komen. Het is een gewoonte van mij, op bepaalde dagen deze richting in te slaan, de gewone baan te verlaten en een ingebeelde baan te gaan, zoals het soms gebeurde in de bergen, dat Robert, de gids met ons vertrok voor een gewone wandeling en we eindigden op de top van de ‘Couronne de Breyonnaz (Moiry regio).
Van waar ik vertrok vanmorgen, was ook gepland als een gewone uitstap en zie waar ik aangekomen ben, op een plaats die ik niet verwacht had, maar, geloof me of niet, ik werd er naar toe geleid, iemand hield mijn hand vast.
Aanvulling:
De ontbrekende blogs van 10 juli 2021 af, zullen de volgende dagen worden aangevuld.
07-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-08-2021 |
Het verstillen. |
Hij herleest de zinnen die hij gisteren schreef. Schijnbaar was hij in een verheven bui, hij zou deze woorden vandaag niet geschreven hebben, de stemming van gisteren was kortstondig geweest, de woorden zaten in zijn vingertoppen en vloeiden zo weg uit hem zodat hij ze amper controleren kon, er zelfs niet aan dacht het te doen. En eens ze er stonden mocht er niets meer aan gewijzigd worden, want woorden zijn wat ze zijn, wanneer ze ontstaan, vroeg in de morgen of laat in de nacht, in de zomer of in de winter, ze zijn er als een afdruk van een fase in het leven, de tijd heeft er geen vat op; het zijn momenten dat hij buiten zich zelf treedt, buiten het gewone in hem, in een ‘zijn’ dat hij exponentieel wil noemen.
Hij kan dit niet anders omschrijven dan met het woord exponentieel, een uitzonderlijk ‘Dasein’, binnen het dagelijkse, het gewone zijn. Als hij schrijft, gebeurt het o, zo gemakkelijk dat hij het gewone zijn verlaat en binnen treedt in het andere zijn. Dergelijke momenten liggen geacteerd in de duizenden pagina’s die hij schreef, neergezet en, achteraf vergeten en grotendeels verloren, enkel de groot ‘verhevene, de ‘er-boven-uitstekende’ momenten die hij al schrijvend of al discussiërend beleefde, herinnert hij zich nog daarom niet in dezelfde termen, maar de draagkracht ervan bleef bij.
Ideeën die ontstonden, niet zo zeer, erover nadenkend, maar plots, ineens zonder er ooit aan gedacht te hebben. Zo was er de gedachte - ze dook op aan het graf van zijn ouders - dat de evolutie die de mens heeft doorgemaakt van het ogenblik af dat hij de aap ontgroeid is, niet het gevolg is van de mens zelf, maar dat het een daad van de geest in de Kosmos is geweest, een daad die is opgetreden in planten en dieren die zich voortdurend hebben aangepast aan de levensomstandigheden. De vraag van kip en ei is geen vraag, de evolutie is geleidelijk gekomen en in de kip en in het ei van de kip. Het is dezelfde evolutiedrang die schuilt in de geest van de mens die dieper en dieper doordringt in de materie en zich een steeds maar groter inzicht toe-eigent. Deze toe-eigening gaat uit van de Kosmos, is een kosmische beweging.
Deze gedachtegang heb ik niet opgepikt hier of daar, ze is me te binnen gevallen, op het meest ongewone ogenblik. Anderen moet dit gedacht hebben, Charles Darwin voorzeker, maar of hij dit door getrokken heeft tot de geest van de mens betwijfel ik, maat ik kan me vergissen.
Zoals velen me zeggen zullen dat ik me vergis wat de mogelijkheden zijn van de Kosmos, van de geest in de Kosmos.
Maar dan verwijt ik hen dat ze nog nooit hebben nagedacht hoe het komt dat een zaadkorrel ontkiemen kan en een boom kan worden die weet hoe te bloeien en hoe bevrucht te worden. Men noemt dit het wonder van de natuur, maar niemand denkt eraan, hoe dit wonder gestructureerd is en hoe het ooit tot stand is gekomen, hoeveel tijd het wel heeft nodig gehad.
Alleen, zoekende twijfelaars zoals ik trachten dit wonder te benaderen van uit een ongewone gezichtshoek.
Ik hoop, vriend lezer dat je nu al weet dat ik een dagboek aan het schrijven ben, dat wat ik vertel betrekking heeft over wie ik ben en wat ik denk, minder, veel minder over wat ik doe - op mijn leeftijd is dit niet meer zo belangrijk - of wat anderen doen of zeggen.
En het is stil in mij geworden, een lichtende stilte. De stilte van een bergmeer, waar ik zit op de oever, gedachteloos, de besneeuwde toppen erin weerspiegeld alsof ik mezelf weerspiegeld zie, van mijn jeugd af tot mijn late dagen; alsof ik ben gaan uitzwermen, buiten het omhulsel van mijn lichaam. en dat al wat ik ben is stil gevallen, een groot zwijgen neergelegd op het water, met niet meer dan wat rimpelingen.
En met die stilte in mij, ben ik meer deel geworden van het omringende: de luchten, de bomen, de geluiden; het mag zelfs van de bergen zijn, en veel dieper nog van het kleine leven in grassen, in zwammen en mossen, die lang al hun zaden en sporen hebben uitgestrooid, nieuw leven in potentie, wat ik hoop ook nog te dragen.
Ik ook vermag zelfs in mijn stilte, het zaad van mijn geest uit te strooien in mijn geschriften, wel niet te vergelijken met het wonder van het kiemende zaad, maar dan toch geladen met trillingen van leven. Dit gevoel te kennen is lijk een warme wolk, waarin ik beweeg en schrijven kan..
Maar mijn verstillen opent andere horizonten, for if death has the quality of mystery it is only so because of the abundant mystery of life’ wist Christopher Fry in zijn lezing over de dood [1] .
Zo gebeurt het dat in de vlakte van de geest vele zaden wachten die vruchten zullen dragen, eens opengebarsten; en eens de tijd erover, groeien zullen tot rode beuken ruisend boven je hoofd, en jij je handen gevouwen als in een droom, nog slaap gebonden. Je hoopt het maar terwijl de regen valt en de stilte woekert in de mossen met paddenstoelen van begeestering.
Maar zien wie we zijn, doen we niet. O, Ouspensky, velen lopen de wereld voorbij, velen denken dat hun lichaam zal sterven, niet om te verrijzen tot een ander leven, maar om uit te doven en te verdwijnen onder een grauwe steen met wat naam erin gebeiteld en het licht erover van herfst en winter en vallende bladeren die de letters bedekken zullen, even maar, tot de wind komen zal.
Toch zullen er zijn die de geur van kweeperen hebben geroken in tekens van overmoed, de wijding van de avonden hebben gekend, de sterren en planeten hebben geweten hoog boven de bomen, en in het avondlicht de zilveren glans van water - in hun herinneren de lichtflits van een kronkelende aal die ze vingen, lang, lang, geleden - en late boten en het klotsen van het water in het riet en tegen de oever waar de rietgors op de morgen wacht.
Wij allen samen, ademend, echo’s van innigheid, cel in cel gedrongen en versmolten, zoals het altijd was en altijd zijn zal.
[1] Christopher Fry in his lecture on death, in the Chichester Cathedral, in 1977. Ik was er enkele dagen na zijn lezing en er lagen nog enkele exemplaren van zijn lezing te koop voor enkele pennies. Ik schreef hem achteraf en hij was zo vriendelijk me te antwoorden. Ondertussen las ik ook zijn ‘play’, ‘The Dark Is Light Enough’, ‘Christopher Fry Plays’, Oxford University Press, 1971.
In which, the countess to Jakob: ‘Protect me from a body wihout death… (p. 153).
06-08-2021, 10:19 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-08-2021 |
Gezichtshoek |
Hij herleest de zinnen die hij gisteren schreef. Schijnbaar was hij in een verheven bui, hij zou deze woorden vandaag niet geschreven hebben, de stemming van gisteren was kortstondig geweest, de woorden zaten in zijn vingertoppen en vloeiden zo weg uit hem zodat hij ze amper controleren kon, er zelfs niet aan dacht het te doen. En eens ze er stonden mocht er niets meer aan gewijzigd worden, want woorden zijn wat ze zijn, wanneer ze ontstaan, vroeg in de morgen of laat in de nacht, in de zomer of in de winter, ze zijn er als een afdruk van een fase in het leven, de tijd heeft er geen vat op; het zijn momenten dat hij buiten zich zelf treedt, buiten het gewone in hem, in een ‘zijn’ dat hij exponentieel wil noemen.
Hij kan dit niet anders omschrijven dan met het woord exponentieel, een uitzonderlijk ‘Dasein’, binnen het dagelijkse, het gewone zijn. Als hij schrijft, gebeurt het o, zo gemakkelijk dat hij het gewone zijn verlaat en binnen treedt in het andere zijn. Dergelijke momenten liggen geacteerd in de duizenden pagina’s die hij schreef, neergezet en, achteraf vergeten en grotendeels verloren, enkel de groot ‘verhevene, de ‘er-boven-uitstekende’ momenten die hij al schrijvend of al discussiërend beleefde, herinnert hij zich nog daarom niet in dezelfde termen, maar de draagkracht ervan bleef bij.
Ideeën die ontstonden, niet zo zeer, erover nadenkend, maar plots, ineens zonder er ooit aan gedacht te hebben. Zo was er de gedachte - ze dook op aan het graf van zijn ouders - dat de evolutie die de mens heeft doorgemaakt van het ogenblik af dat hij de aap ontgroeid is, niet het gevolg is van de mens zelf, maar dat het een daad van de geest in de Kosmos is geweest, een daad die is opgetreden in planten en dieren die zich voortdurend hebben aangepast aan de levensomstandigheden. De vraag van kip en ei is geen vraag, de evolutie is geleidelijk gekomen en in de kip en in het ei van de kip. Het is dezelfde evolutiedrang die schuilt in de geest van de mens die dieper en dieper doordringt in de materie en zich een steeds maar groter inzicht toe-eigent. Deze toe-eigening gaat uit van de Kosmos, is een kosmische beweging.
Deze gedachtegang heb ik niet opgepikt hier of daar, ze is me te binnen gevallen, op het meest ongewone ogenblik. Anderen moet dit gedacht hebben, Charles Darwin voorzeker, maar of hij dit door getrokken heeft tot de geest van de mens betwijfel ik, maat ik kan me vergissen.
Zoals velen me zeggen zullen dat ik me vergis wat de mogelijkheden zijn van de Kosmos, van de geest in de Kosmos.
Maar dan verwijt ik hen dat ze nog nooit hebben nagedacht hoe het komt dat een zaadkorrel ontkiemen kan en een boom kan worden die weet hoe te bloeien en hoe bevrucht te worden. Men noemt dit het wonder van de natuur, maar niemand denkt eraan, hoe dit wonder gestructureerd is en hoe het ooit tot stand is gekomen, hoeveel tijd het wel heeft nodig gehad.
Alleen, zoekende twijfelaars zoals ik trachten dit wonder te benaderen van uit een ongewone gezichtshoek.
05-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-08-2021 |
Bewust er zijn |
Het gebeurt zelden dat ik mijn dag niet begin met woorden op mijn scherm. Het is dan telkens van daar uit dat ik wegglijd in de tijd van het alles omvattende. Ik kan dan op om het even welke plaats, in mij, belanden: de velden om me heen, de bomen en de luchten, of verder weg, de bergen die ik ken of verder nog de zee op een plaats bij Alicante-San Juan waar ik was.
De zee die ik ontmoet als een heiligdom in de valavond, dacht ik, een plaats waar de geheime krachten van lucht en water zich in de dag hebben opgehoopt en schijnbaar, met het verdwijnen van het licht, tot rust zijn gekomen. Krachten die trillingen zijn, elektronen van water, lucht en licht die zich mengen met de elektronen van mijn lichaam en van mijn geest: gistende samensmeltingen die ik nimmer kennen zal maar die er toch aanwezig zijn in het laatste licht, in het laatste ruisen, in de laatste groei van grassen en kruiden in de rotsen waar ik zit: het mysterie van het innerlijke leven, voelbaar hier, te ontcijferen hier, in licht en schaduw, in leven en dood en vooral wat tussenin is.
Ik denk, vandaag moet dit alles gezegd en geschreven worden, herhaald worden, opdat duidelijker en inniger de band zou groeien met zon en sterren en planeten, met quasars en pulsars, met stralingen en energievelden, met de totaliteit van geest in deze energieën, al deze elementen die nodig zijn opdat deze avondlijke rotsen en de aanrollende golven zouden zijn wat ze zijn, licht glinsterend van wat erin het leven is. En wijzelf, gegroeid uit al deze elementen, de vrucht ervan.
Want deze vaststelling is toegespitst op een steeds maar hogere gecompliceerdheid in al wat zichtbaar en wat onzichtbaar is die we ontdekken, zo niet die we vermoeden er te zijn. De mens is er de fakkeldrager van, de verlichte en de lichtgevende, de uiterlijke en innerlijke drager van de geest hier op aarde.
Is hij, de mens, er zich van bewust, of laat het hem, totaal onverschillig?
04-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-08-2021 |
Dit is alles wat ik ben |
Dit is alles wat ik ben: de dag al ver gevorderd nu, ik aan de vijver ben en het regent. De gesloten luchten een laken over mijn gedachten. Maar waar ik ben schrijf ik, en waar ik schrijf is de totaliteit van mij toegespitst op het woord. Ikzelf vijver zijnde en de luchten er boven en de regen, en het woord dat mijn heil is, het blijvend wonder van mijn zijn hier op aarde.
Gisteren was een andere dag, ik dacht aan het al lang vergeten boek van Marcel Brion, ‘La ville de sable’. Waarom ik er aan dacht wist ik niet meteen. Een archeoloog in centraal Azië die, verrast door een zandstorm, schuilen gaat in een grot en als de storm is uitgeraasd, hij ziet dat diep onder hem, een stad is bloot gewaaid, een stad vol beweging, een levende stad. Hij wandelt er ongestoord binnen en vertelt over wat hij ziet en, wat ik me nog herinner, wie hij er ontmoet: een handelaar in edelstenen, een andere in tapijten, en een verteller van gesofistikeerde verhalen.
Ik weet nu, als ik gedacht heb aan het boek, dat het was omdat ik me soms voel als deze wandelende dorpsverteller, al weet ik minder te vertellen over oude steden die plots opduiken van onder het zand, dan een archeoloog die de fantasie niet schuwt - en Brion is dit - hij overtreft me op vele gebieden. Ik heb maar de vijver en de luchten om over te schrijven, me uitleven op een archeologische wijze kan ik niet. En toch droom ik ervan, eens, staande voor jullie, een verhaal op te dissen, een man te zijn zoals de profeet Almustafa[1], die zich, voor zijn vertrek, richt tot het volk van Orphalese, ‘in the twelfth year, on the seventh day of Ielool, the month of raping’. Ik evenwel, in het vooruitzicht ervan, denkend: ‘how shall I go with peace and without sorrow? Nay, not without a wound in the spirit shall I leave this city. En ik: shall I leave this world.
Ik sta er dan, jullie gekleed als pelgrims, in een halve cirkel voor mij gezeten, luisterend naar wat ik nog met hese stem te vertellen heb in mijn late dagen. Een lang verhaal van wie ik was en hoe ik geworden ben wie ik nu ben, al weet ik nog altijd niet hoe dit plaatsvond, want nog altijd ben ik op zoek naar mezelf, naar mijn ik die zich verbergt in de marge van mijn geschriften.
Ik zou dit verhaal inkleden in oude woorden om dicht bij mijn jeugd te blijven, omdat ik van daar uit vertrokken ben en dit de basis was van al wat er over mij staat opgetekend ergens in een vreemd land zoals dit van Marcel Brion, ooit bedolven onder het zand van eeuwen en plots door de wind bloot gelegd om da arna door een andere zandstorm terug te bedekt te worden en te verdwijnen.
Zoals alles dat zich manifesteert eens verdwijnen zal, de tijd in.
Hoe sterk je staat als schrijver en hoe lichtvoetig je de woorden neemt om te verrassen en een deeltje wijsheid mee te geven.
Of ik het boek ‘La ville de Sable’ bewaarde, weet ik nu niet, ik zocht in de rekken boeken maar vond het niet. Het dateert van 1959, ik moet het dan gelezen hebben, sedertdien heb ik er wellicht nooit meer over gesproken en, nu duikt het op, gelukkig maar.
Brion is ook de auteur van een boek ‘L’Art fantastique’ wat nauw aansluit bij het bevreemdende in het boek ‘La Ville de Sable’.
Ik zeg het maar, volledigheidshalve.
[1] Khalil Gibran/ ‘The Prophet’, 1923, Heinmann, London.
03-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-08-2021 |
Hoe ik me voel |
En toch moet ik verder, al ben ik er helemaal niet gerust in. Het schijnt me toe dat ik me opdring nu ik mijn geschriften per e-mail verzend en je er niet meer kunt aan ontsnappen, want het kan dat het misschien voor jou even moeilijk is ze elke dag te lezen, als voor mij om ze elke dag te schrijven. Of, is het toch zo, kijken we er beiden naar uit, ik om te weten wat het worden zal, jij om te weten wat er komt, beiden even nieuwsgierig.
Eigenlijk bespeel ik je, tracht ik je in mijn greep te houden wat even wederkerig is, want jij ook houdt me in je greep, ik kan er niet van afwijken, je zit, na al die jaren, vast in mij, je zit onder mijn vel zoals ik vast zit bij velen die me lezen, onvermijdelijk denk ik dan.
Wat je niet weet is dat ik je meedraag waar ik ga, dat je mijn inspiratie bron bent, je pousseert me om van jou te zijn, om het beste van mijn morgens, van mijn dagen te denken aan jou, en uit te zoeken waarmee ik je vergasten kan.
Soms is het er, soms komt het heel moeilijk, maar je bent geduldig, geduldiger dan ik want soms loop ik uit en schrijf ik een dag vooruit, zo maar als het me te binnen valt, zodat ik geen notie meer heb van de tijd en het cijfer van de dagen verkeerd uitvalt.
Het is, en ik herhaal me, een balsem op mijn leeftijd, jullie te kunnen schrijven zoals ik schrijf. Ik had het nooit zo verwacht, ik zag het als een blok aan mijn been, maar het is het niet, ik voel me een gelukkig man als ik schrijf, wat ook ik schrijf, of het nu blij getint is of met een zekere droefheid/weemoed omfloerst, er is altijd diep in mij de vreugde het te doen.
*
Ik ben je een uitleg verschuldigd. Een paar weken terug is het bord ‘FORBIDDEN’ opgedoken. Ik kon mijn blog niet meer bereiken, alles bleek geblokkeerd. Ik hoorde dat de vroegere www.bloggen.be overgenomen werd door een Nederlander
Sedert een paar dagen kun je terug binnen op mijn blog tot en met 9 juli, maar van die dag af kan ik geen nieuwe blogs meer inloggen. Ik moet het dus doen via e-mail, wat me stoort, niet omwille van het werk in meer, maar omdat ik het gevoel heb, zoals ik hoger schreef, dat ik me opdring.
Ik ken niet al mijn lezers van vroeger maar er waren er de helft meer dan de e-mails waarover ik beschik. Er moeten er du zeker een tiental zijn die niet weten wat er gebeurd is en dit stoort me echt.
Indien je er zou kennen die in dit geval zijn laat het me weten, stuur me hun e-mailadres, zodat ik hen bereiken kan.
www.bloggen.be wil me binnenlaten op voorwaarde dat ik hen het nummer mededeel van mijn credicard, voor de rest blijft het inloggen gratis, wordt er beweerd, maar ik aarzel er op in te gaan.
Misschien komt het toch nog goed, ik wacht af.
02-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-08-2021 |
Nationale feestdag in de Valais. |
l
1 Augustus, nationale feestdag in Zwitserland, in de Valais. Een dag die ik zo maar niet kan laten voorbijgaan zonder er even bij stil te staan, omdat die dag in mij is gebrand als ik denk aan de talrijke ‘een-augustus-dagen’ dat ik er was, dat ik mee liep met de mensen van het dorp in stoet naar de plaats Roua, met vooraan ‘les fifres et tambours’ en de kinderen met een papieren lantaarn in de hand.
Ik denk dat dit een geplogenheid was die nog altijd stand houdt, een dag die eindigde in alle dorpen van de Valais en dan toch zeker in deze van de Val d’Anniviers, met een groot vreugdevuur waar de kinderen omheen dansten; een vuur in de nacht, als boodschap naar de andere dorpen in de vallei, zichtbaar van uit Grimentz, tot in St_Luc aan de overkant, misschien tot in Chandolin en zeker tot in Ayer dieper in het dal.
Een groot feest van het volk was het. De echo ervan hangt nog in mijn gedachten, kan er niet meer uit. 11 juli, 21 juli roepen geen beelden op, geen gevoelens, maar 1 augustus maakt me week.
Je zult eraan denken in de dag, je zult eraan denken als de avond valt, dit is een zekerheid. Je denkt er nu al aan. Erover schrijvend stormen de beelden op je af, jij in gezelschap van je vrienden daar, achteraf, naa het vuur, bij een glas Fendant, ergens op een terras, of in een of andere kelder, wijn van het vat dat nooit voluit wordt leeg gedronken maar na elke oogst wordt bijgevuld: resten wijn overgebleven van de voorouders, tot ver terug in de tijd, en nu ‘Vin du glacier’ geworden. Je kent nog, als je ver gaat zoeken, de licht bittere smaak ervan en vooral het aroma en de kleur als je je klein glaasje - de wijn wordt gedronken als een relikwie - hield naar het licht. En je weet van vele dergelijke avonden met sober glaasje wijn en een stuk harde kaas, vele maanden, gerijpt in die kelder.
Je weet er van vele dingen, je waart er diep geïntegreerd, een totaal ander mens, iemand uit het volk die met hen de bossen afliep of erover vertelde, de bergen bewandelde of erover vertelde, de toppen beklom en cordée, met Robert en Gustave aan elkaar gebonden met een touw, en erover vertelde. De berghutten bezocht met hen, en in de avond voor de nacht inviel de liederen gezongen met de alpinisten die er zaten, alle nationaliteiten die je je indenken kon om voor het krieken van de dag te vertrekken om een of andere berg te beklimmen van de Zinal Rothorn, tot de Weisshorn, tot de Ober Gabelhorn of de Dent Blanche. en noem maar op, alle toppen die er zijn en die er beklommen worden. Jullie drie, omwille van jou, zich beperkend tot de Bieshorn, tot de Besso, tot de Blanc de Moming. De bergen: in die tijd van jou, je vader- en moederland.
Hoe leefde je er, hoe waart je als je aanzat bij Gustave en Germaine voor een raclette, of bij Freddy voor een glas wijn ‘venin des vipères’- hij was een slangenvanger - of bij Fernand en Emmy, voor une Malvoisie of une Amigne, of op speciale avonden, hun ‘merveilles’*. Mijn lieve God wat een wereld je daar kende. Een wereld die nog altijd open staat in je geest en zich pas sluiten zal als je er niet meer zult zijn.
Je zegt dit allemaal, het kan de laatste maal zijn dat je erover schrijven zult, je laatste 1 augustus, nu nog geacteerd, jij als een zoutpilaar in de vallei. De reeën, de herten, de gemzen zullen er komen van proeven, jij zult het weten, zult het voelen.
Je waart een deel van het eeuwige in de Val d’ Anniviers, je geest is er in opgenomen.
* Blad dunne velletjes deeg in de olie gebakken en met suiker bestrooid.
01-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-07-2021 |
Van de dagen die voorbijgingen. |
Maar de weemoed blijft als ik neerzit, ankert zich in mijn vochtige woorden, in Ugo en in alle andere namen die ik me geven wil.
Het heuvelende land, de luchten, de bossen waar ik ontstond, verdwaald vandaag in een woning als een schelp over al wat ik was, wat ik ben en nog zijn zal. Een leven typisch voor het kleinburgerlijke milieu waarin ik ben opgegroeid, zonder merkbare hoogtepunten, en nu op hoge leeftijd gekomen, mijn vlucht in de oneindigheid van de geest, in Borges en Cervantes, Eliot, Nooteboom en Hertmans, Brahms en Bach en Mahler, en Shostakovich, Klimt en Van Gogh en, Memling en zijn Sibylla Sambetha.
Hun geest waarin mijn kleinburgerlijkheid zich oplost, spat open lijk vuurwerk. Oneindig rijk, opstijgend, wervelend door elkaar lijk een wolk spreeuwen in de herfst, lijk een wolk spreeuwen over de wijngaarden van de Rhonevallei die hun vijand, de sperwer, omcirkelen, opjagen, verdwazen. De sperwer die ik ben, ingesloten door mijn herinneringen, zodat er geen opening is naar wat ik zou kunnen zijn, zou kunnen worden, alles herkomstig uit allen die me omsingeld hebben en omsingeld houden met de wondere vruchten van hun geest.
Zo schrijf ik nu tot mezelf, luisterend naar het Stabbat Mater van Scarlatti: wat is dat kleinburgerlijke van jou als je een wereld meent te bezitten waarin je oppeppen kunt?
Of welke binding denk je wel te hebben, als je zo-even een ogenblik dacht aan de boom, waar je, destijds tijdens het joggen, stopte elke zondagmorgen. Die je ‘mijn boom’ noemde, de tamme kastanjelaar die buiten de lijn van de eiken langs de weg, was opgegroeid, wellicht een kastanje die opgeschoten was en niemand had opgemerkt zodat hij voluit zijn lucht kon innemen, lijk het Stabat Mater zijn plaats in de wereld heeft ingenomen en nu, terwijl je schrijft, je aandacht is ingegroeid. Het was de boom waar je je hand legde op de ruwe schors en enkele woorden sprak tot hem: ‘kracht van een boom, ik ben er nog en ik groet je’.
Gek was het niet. Je verwachtte niet dat hij je een teken zou geven als antwoord, hoewel je niet wist of je hand werd gevoeld op de een of andere wijze; zeker was het dat je de enige waart die hem groette op deze wijze. Zou Chateaubriand dit gedaan hebben, als ik me nog half herinner hoe hij schreef over de bomen in zijn tuin, ik denk het wel.
Ik denk ook dat Dante een vreemd verhaal schreef dat hij de zondaars, de meest afgrijselijke straffen oplegt en terzelfder tijd zegt dat hij er medelijden mee heeft, al heeft hij zich door Vergilius, zijnde hijzelf, laten berispen omdat hij medelijden toont met de straf opgelegd door de Allerhoogste die ook Dante is. Wat meer dan vreemd is.
Waar ben ik mee begaan, waarom al dit werk, dit schrijven en dit herschrijven, dit herlezen en verbeteren keer op keer en als alles af is, zoals ik denk, (taal-, werkwoordfouten soms openlatend) en nog eens opnieuw herbeginnen.
Een pogen dat niemand lezen zal, dan toch niet zoals ik het geschreven heb, met kracht en inzet, met verbeelding. Een verbeelding die misschien, niet ver genoeg gaat, zodat niemand ooit voelen zal wat ik voelde toen ik het schreef.
En blik ik terug naar mijn begin van jaren her, wat is het nut ervan, nu de twijfel me overvalt?
Naweeën:
Het kan dat Jezus geboren is in Palestina, Bethlehem, en dat Jozef en Maria achteraf met Jezus, om een of andere reden, uitgeweken zijn - niet gevlucht zijn - naar Misraïm (Arabisch voor ‘Egypte’) in Saudi Arabië, want ik meen niet dat de Evangeliën spreken over hun terugkeer?. Het kan dus een deel van de waarheid zijn, maar Salibi vermeldt dit niet.
31-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-07-2021 |
Ondertussen |
Ondertussen overstelpen me mijn dochters die met hun kroost in Grimentz verblijven, met herinneringen. De ene zendt me een foto met een schotel Chanterelles die ze plukte, de andere met een foto van een bergmeer op de weg naar de cabane de l’ Arpittetaz, een plaats die ik koester.
Mijn enige verdediging hiertegen is erover schrijven, meer kan ik niet. Zelfs indien ik nu in Grimentz zou zijn, dan nog zouden de bossen ontoegankelijk blijven en zeker het bergmeer met zicht op le Blanc de Moming en de Besso. Toch voel ik me er goed bij te weten dat zij er zijn en dat ze de plaatsen opzoeken die ze met mij hebben leren kennen. Maar het is heel duidelijk voor mij, en ik weet het maar al te goed, er is een tijd van komen en een tijd van gaan; een tijd van het erzijn en een tijd van het herinneren dat we er waren. De tijd er tussen is van het leven, is van het weten dat voorbij is wat voorbij is.
Dit geldt even goed voor de boeken van gisteren die ik destijds las, waarvoor ik nu de inzet en de kracht niet meer heb ze te herlezen.
Ik weet ook, wat het is in het bos te zijn als het volop zomert, heel vroeg in de morgen, hoe de geuren zijn van hars en hoge varens, hoe de sfeer ervan is, de slierten nevel tussen de bomen, maar ik ken ook het bos als het regent. Ik ken er alles van, en vooral het op en neer gaan, uitkijkend naar de plaatsen die je kent waar je chanterelles vinden kunt, en als je die vindt, stil gelukkig zijn dat je ze vond, dat je de eerste waart die er die morgen langs kwam.
Weet je wel hoe het aanvoelt als je je omgeven weet met bomen, hoe ze fezelen over jou, alles weten over jou en het doorvertellen aan alle bomen van het bos; en ken je dit gevoel, de lippen droog, de adem kort en jij luisterend en uitkijkend, je ganse leven samen gebald in die enkele ogenblikken dat je deel bent, in denken en in zijn met het grote leven in het bos, ken je dit?
Van de mossen tot de grassen tot de paddenstoelen, tot al wat er levend in aanwezig is: ken je deze gevoelens, een zijn met de bomen, zelf boom te zijn en het te weten, dat je ook van hun wereld bent.
En dan de moeite die het je kost, het lichaam dat het op en neer gaan in zomerse hitte niet goed verwerkt. Ooit liep je met je vriend Gustave Cotter, de bossen af boven Ayer[1], langsheen een aarden weg, ‘le Déjert’, een van de laatste dagen van augustus en toen je hem zegde, na uren zoeken, dat je stierf van de dorst, hij even glimlachte en zegde ‘un peu de patience, mon ami’.
Hij was een jaar ouder dan ik, maar zijn lichaam was gehard, hij kende die zorg niet van mij, des te meer hij wist dichtbij, hoger aan de rand van het bos een chalet waar drank werd aangeboden, maar toen we er aankwamen was de chalet gesloten, de bewoners waren teruggekeerd naar de Vallei, hun verlof was teneinde stond er vermeld, ‘mais derrière le chalet il y a de quoi boire, servez-vous’. En effectief achter de chalet in een grote kuip waar het water komende van hoger uit de bergen in overliep, lag er, zo maar voor het nemen, bier en wijn en cola en limonades, alles heerlijk fris.
Waarom vertel ik dit, wel omdat het een groot gebeuren was, omdat mijn dorst enorm was en ik daar vond wat ik wou, als door de goden op een schotel aangeboden.
Even maar droomde ik er te zijn met Gustave, even maar rook ik, in een ademtocht, de aarde en de paddenstoelen, de zwammen en de mossen; rook ik de geur van de bergen. Zag ik hoe intens en verrassend het licht zich spreidde, over de toppen van de bomen onder mij, zag ik hoe de luchten zich openden ‘in dolce color d’oriental zaffiro’, zoals Dante het zeggen zou, en ik, in mijn stilte, verdwaasd in mijn hunker met een oneindig niet te stuiten heimwee naar het voorbije.
Wie of wat helpt me om deze teruggang naar vroeger, dit binnendringen in die wolken van wat was, weg te nemen?
Mijn God, verlos me van de pijn van de dingen die voorbij zijn.
[1] Val d’Anniviers, op de weg van Vissoie naar Zinal.
30-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-07-2021 |
Kamal Salibi: 'Who was Jesus?' |
Het is aan de Schriftgeleerden om ons te vertellen over Paulus en zijn verblijf in Arabië dat drie jaren duurde, alvorens hij besloot Petrus en Jacobus, de broer van Jezus, te gaan opzoeken in Jeruzalem. Maar ze doen het, wijselijk niet, ze verzwijgen het ons omdat alles wat geschreven staat over Jezus en dit van zijn geboorte af, zou moeten herzien worden.
Salibi, met zijn Bijbel die ontstaan zou zijn in Saudi Arabië, zaait, zoals Paulus even grote verwarring, want alsdan, waar stond de tempel die Solomon bouwde, niet in Jeruzalem waar er geen ruïnes van gevonden zijn. De Klaagmuur die overeind bleef is deze van de tempel gebouwd na hun terugkeer uit ballingschap in de zesde eeuw voor Christus door de Joden die in Jeruzalem, het Nieuwe Sion, zijn blijven hangen en niet zijn doorgereisd - aldus Salibi - naar hun oorspronkelijke regio in Saudi Arabië.
Er bestonden dus, na Babylonië, twee nederzettingen bevolkt door joden, één in Jeruzalem en één ergens in Saudi Arabië en Noord Yemen.
Ik ben niet zinnens Kamal Salibi die ik las einde de jaren tachtig tot zijn dood in 2011, te gaan herlezen, Ik herinner me niet meer 100% wat hij vertelde over Egypte, wel dat hij het had over een Misraïm (Egypte) in Arabië, maar hij vertelt niets over de tien plagen van Egypte die de Exodus voorafgaan, noch over het gebeuren van de stilstaande zon en maan onder Joshua. Wel situeert hij plaats na plaats, de weg in Saudi Arabië en Noord Yemen, die Mozes veertig jaren lang volgde zoals de Bijbel vermeldt. Hieruit blijkt o. m. dat ik op een gegeven dag in Noord-Yemen in Mareb, de spookstad, moet gelopen hebben in de voetsporen van Mozes en zijn volk.
Mijn probleem is altijd geweest uit te maken in welke mate de boeken van Salibi strookten met deze van Velikovsky. Salibi heeft me wel bedankt voor het boek ‘Ages In Chaos’ van Velikovsky dat ik hem gestuurd had, maar hij heeft het niet gelezen. In elk geval hij was niet akkoord met de stelling van Velikovsky en Robert de Telder en hun identificatie van de Sheshonk van de Bijbel met Toutmoses III. Ondanks het feit dat het Toumoses III is geweest die de tempel van Solomon heeft geplunderd want de voorwerpen en meubels erin, zoals beschreven in de Bijbel, staan gebeiteld als buit meegenomen op de muren van de tempel van Toutmoses III in Karnak.
Ik heb hierover dikwijls contact gehad met Robert De Telder die de geschiedenis van de volkeren van het Oosten, heeft gelinkt aan de geschiedenis van de gebeurtenissen vermeld in de Bijbel, maar deze zat verveeld met wat hij las bij Salibi over de plaatsnamen in de Bijbel.
Je begrijpt of je begrijpt niet, maar de Egyptische geschiedenis en haar verwevenheid met de joodse en Bijbelse geschiedenis, is geen onderwerp meer voor mij, ik weet echter dat het de moeite lonen zou de werken van Velikovsky, van Salibi en van De Telder naast elkaar en over elkaar te leggen, er een symbiose van te maken om te zien welke waarheid er zou uit opduiken.
Voelt er zich iemand geroepen om het te doen?
29-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-07-2021 |
Paulus |
Een goede vriend, een lezer, spreekt me over de ‘rebelse’ Paulus. Ik stel me de vraag hoe rebels hij wel kon geweest zijn en, waartegen hij rebelleerde?
Hij is de enige tijdgenoot van Jezus Christus, hij is de enige die er heel dicht bij stond, die weten kon hoe hij handelde, en horen kon van anderen die hem gekend hadden hoe hij sprak; de enige van al degenen die over Jezus hebben geschreven. In welke mate kon hij dan een rebel zijn en tegenover wat of wie, toch niet ten overstaan van zij die over Jezus schreven, een of twee of drie generaties verder, in de Evangeliën of in de Handelingen van de Apostelen. Dan ook wie zijn hier de ‘rebellen’.
Ik zegde het reeds. In zijn brief aan de Galatiërs - voor wie er zich zou aan interesseren - is Paulus heel duidelijk, hij die Jezus vervolgde houdt er nu andere gedachten op na, hij wil hem beter leren kennen, hij wil naar de bron, wil verder gaan dan naar de apostelen toe die volgens hem Jezus niet begrepen hebben en in plaats van Petrus of Jacobus te gaan opzoeken in Jeruzalem, vertrekt hij, spoorslags, naar Arabië. Waar in Arabië? Niemand weet het vandaag, maar het is duidelijk, als hij het niet specifieerde dan is het omdat zij, die zijn brieven toen lazen, wel wisten waar het was in Arabië.
Aan de Galatiërs schreef hij, en ik neem dit uit de King James’ Bijbel, hoofdstuk 1:
17: Neither went I up to Jerusalem to them which were apostles before me; but I went into Arabia and returned again unto Damascus.
18 Then after three years I went up to Jerusalem to see Peter, and abode with him fifteen days.
Dit te berde te brengen, maakt van mij een rebel, iemand die, niet akkoord gaat - een nieuwe Paulus dus - met al wat over Jezus verteld wordt in de Evangeliën en wel omdat het allerbelangrijkste over hem niet is gekend, namelijk waar hij tot zijn drieëndertigste verbleven heeft.
Het is wellicht die plaats die Paulus is gaan opzoeken omdat hij het nodig vond Jezus beter te kennen alvorens op te treden als een van zijn apostelen en ook omdat hij wist dat Petrus en zijn gezellen onvoldoende Jezus, althans volgens hem, begrepen hadden. Hier dus staan allen stil die over Jezus iets te vertellen hebben en ik herhaal, allen die over Jezus geschreven hebben en er zijn er heel wat.
En wat gebeurde er met mij?
Ik was in 1986, op mijn verjaardag in Al Tawila (Noord-Yemen). We kampeerden er op het strand aan de Rode Zee en ik kreeg er van Parijse vrienden een boek ten geschenke dat pas was uitgekomen en sensatie maakte: ‘La Bible est née en Arabie’ van Kamal Salibi. Ik begon de lectuur ervan in het vliegtuig dat ons van Sana’a, over de piramiden van Gizeh terug bracht naar Parijs. En ik werd letterlijk omver geblazen door wat ik voorgeschoteld kreeg. Om beter het boek te volgen heb ik de principes van het Arabisch gestudeerd, dermate dat ik een jaar lang Arabisch heb gevolgd, want Salibi is een revolutionair wat de plaatsen in de Bijbel betreft. Zo bewijst hij, aan de hand van de plaatsnamen dat het Oude Testament zich niet afspeelde in Egypte en de landen er omheen, maar, hou je vast, in Saudi Arabië en Noord-Yemen en dat er, na hun vertrek in ballingschap naar Babylonië een kolonie joden was overgebleven in die regio. Volgens Salibi was Jezus vandaar afkomstig was. Het is naar die regio dat Paulus zou zijn afgereisd.
Maar zo eenvoudig is die Jezus nu ook niet, hij wordt een uiterst complex geval dat hij tracht zo begrijpelijk mogelijk uit te klaren in zijn boek van 1988: ‘Who was Jesus? A conspiracy in Jerusalem’(I.B.Tautis & Co Ltd, London).
Hij kan gelijk hebben wat de herkomst van Jezus aangaat, of toch voor een deel, maar of we alles moeten geloven wat hij erover schrijft betwijfel ik.
Ik zelf voel er veel voor te geloven dat Paulus wist waar Jezus vandaan kwam, maar of Kamal Salibi het ook met zekerheid gevonden heeft, blijft een andere vraag.
De ‘drie jaren Arabië’ zijn er wel geweest voor Paulus, dit is de enige zekerheid die we hebben. Het bewijst evenwel dat het niet de Jezus is zoals wij hem kennen uit de Evangeliën die hij zocht, Paulus zocht een andere die hij wellicht gevonden heeft, gezien hij ervoor gezorgd heeft dat het beeld die hij er van had rond gedragen werd, in den beginne, in het Oosten en de landen rond de Middellandse Zee.
Ik kan dus enkel besluiten dat de Jezus van Paulus niet de Jezus was van de Evangeliën, veel meer wil ik er niet over kwijt. Misschien volstaat het om niet verder te zoeken, tenware je je laat verleiden door het boek van Salibi, een beminnelijk man en een vechter - zoals een Velikovsky - voor zijn waarheid, en ook zoals ik hem leerde kennen uit de correspondentie die ik had met hem gedurende jaren.
Maar, als ik jullie een raad mag geven, ‘la Bible est née en Arabie’ is een fantastisch boek voor de lezers van de Bijbel, ik zou hiermee beginnen alvorens zijn Jezus te lezen.
Maar een rebel was Paulus niet, integendeel, hij was eerder een Thomas, zoals de Thomas van zijn Evangelie
28-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-07-2021 |
Van de boeken die ik las. |
Hoe lang of hoe kort duurt het leven van een boek, en dan vooral, nu ik hoorde dat een boek, in de huidige context, vier maanden krijgt om te bewijzen dat het levensvatbaar is. Maar dan, gesteld dat het levensvatbaar is, hoe lang duurt het leven ervan, tien, twintig, dertig jaar, één generatie?
Ik heb een lange tijd, een te lange tijd, te weinig gelezen omdat ik verzonken zat in filosofische beschouwingen over het leven en over God en omdat het schrijven zelf mijn bijzonderste activiteit was. Evenwel is het meer dan duidelijk geworden, ik ben van een andere generatie dan zij die thans de boekenwinkels en de literaire tijdschriften vullen met hun woorden, en ik ben ook nog steeds van uit die vorige generatie aan het filosoferen, zelfs bijna van uit twee generaties terug dan deze van nu; maar ook, en dit is mijn voorspelling, denk en schrijf ik naar de generaties toe die na mij zullen komen.
Maar goede, stevige boeken doven niet uit, blijven ons beroeren, ‘Le Rouge et le Noir’ van Stendhal blijft h angen in mij, Proust, Bernanos blijven hangen in mij, Hemingway, Steinbeck, T.S. Eliot, Maurice Gilliams, blijven in mij ronddolen. Ik denk aan die werken en aan vele andere: Pasternak, Sholokov, Poeskin, en het is niet omdat ik hun boeken niet ter hand neem dat ze dood en begraven zouden zijn, integendeel.
Ik heb er maar enkele genoemd die me zo te binnen vielen al schrijvend, maar er zijn er honderden, te beginnen met Antigone en Oedipus, met Joan of Arc van Bernard Shaw en zovele, zovele andere. In feite - en ik begrijp de uitgevers - boeken die niet meer gekocht worden omdat ze reeds voorkomen in elke bibliotheek.
Ik vraag me dan ook af wie er nu nog in deze dagen, de laatste werken van Hertmans koopt of deze van Nooteboom waarvan het succes al een tijdje oud is.
Maar nieuwe schrijvers opzoeken schrikt me af, ik waag het niet meer me te begeven op ongekend terrein, of op een terrein dat me te ongewoon toeschijnt om het te betreden.
Ik ben aangekomen daar waar ik niet meer geconfronteerd word met drama’s zoals er zovele zijn die gebeuren in de wereld. Ze vonden plaats, ik nam er nota van maar ik wens niet te horen van fictieve drama’s, er zijn er zo al meer dan genoeg.
Ik weet het, het is mijn eigenzinnigheid die spreekt. Maar de boeken die ik opsomde en de vele die ik niet vermelde maar er ook zijn, geeft me een volume waar ik ruimschoots mee leven kan. Inderdaad ik ben van een andere generatie, is het vandaag dat ik die verlaten moet om de generatie van nu te gaan opzoeken?
Voorlopig denk ik er nog niet aan, ik zegde het al, Hertmans en Nooteboom volstaan me voor het ogenblik, maar, het kan keren.
27-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-07-2021 |
Hokusai |
Dit zijn heel persoonlijke zaken die ik zo maar bloot geef. Ze zijn een uitvloeisel van mijn besef, dat ik aan het schrijven ben in de richting van mijn laatste akte, en dat ik een gelukkig man ben, de afstand die ik nog af te leggen heb, in woorden te kunnen en te mogen afleggen.
De hartspecialist die ik onlangs consulteerde en die ik durf zien als een vertrouwensman, weet dat ik elke dag 500 woorden tracht te schrijven. Hij vond echter dat het voor mij misschien beter was elke dag 500 stappen te zetten, dan 500 woorden te schrijven. Hij zal gelijk hebben wat zijn gebied betreft, maar wat dan met het geestelijk aspect ervan. En ik weet dat ik meer oog heb voor het geestelijk dan voor het lichamelijk aspect van de zaak. En jullie kennen me voldoende, het is het geestelijke dat de wereld is van de man gekerstend in het doopregister als Carolus Ludovicus, niet meer noch minder die een simpel man wenst te zijn onder zijn medemensen.
Als ik het zeggen mag, omdat ik zo-even nog een tekening van hem in handen had, Frans Minnaert die ik gekend heb was zo iemand, een eenvoudig man, een visionair eigenlijk als ik denk aan zijn doeken en dan vooral zijn reeks van acht doeken over de Schepping. Hij was een man die zwoor bij Kabushika Hokusai, hij tilde heel zwaar aan wat deze in zijn geschriften had nagelaten. Ik heb deze zinnen zeker al eens vermeld in mijn geschriften, maar ze zijn waard herhaald te worden, omdat ze komen van een wijs man, een groot kunstenaar:
‘Ik ben gek van schilderen geworden vanaf mijn zesde levensjaar toen ik er voor het eerst kennis mee maakte. Ik vervaardigde enkele schilderijen die ik zeer goed vond: toen was ik al vijftig jaar. Maar niets van wat ik deed alvorens ik zeventig jaar was, had enige waarde. De ouderdom van drieënzeventig jaar bereikt hebbende ben ik ertoe gekomen de natuur onder vele aspecten te begrijpen: vogels, vissen, dieren, bomen, gras…, kortom alles. Als ik tachtig word zal ik nog verder gaan en in de geheimen van de kunst zal ik binnendringen met mijn negentig jaar. Eenmaal honderd jaar bereikt, zal mijn kunst subliem zijn. En mijn enig doel zal bereikt zijn rond mijn honderd-en-tiende jaar, want dan pas zal iedere lijn en ieder punt dat ik maak doordrongen zijn van leven’[1].
Dit werd in alle ernst, meer dan een eeuw geleden gedacht en geschreven, vandaag heeft de kunst veel minder voorbereiding en aanleg nodig, het volstaat enkele emmers verf uit te strijken op/uit te gieten over, een doek en eens een naam eronder is het kunst, of wordt het toch als kunst voorgesteld. Het is niet meer de oefening die kunst baart, het is nu de kunst om met zo weinig mogelijk oefening kunst voort te brengen. De vraag blijft evenwel over welke kunst het hier gaat.
Of dit ook geldt voor de literatuur is de vraag die ik me stel. Ik kan me enkel richten op de literatuur die ik onlangs gelezen heb, zijnde Stefan Hertmans en Cees Nooteboom en ik weet dat die eerder beantwoorden aan wat Hokusai vooropstelt, dan wat heden te dage wordt opgevoerd.
Hopelijk is mijn leeftijd, waar ik me achter verberg, een excuus, ik schuif hem in elk geval vooruit ter verdediging, er naast leg ik mijn geschriften in de hoop dat deze ook gezien worden als doordrenkt met Hokusai (en zijn grote golf van Kanagawa).
[1] Geciteerd uit ‘Frans Minnaert’ van Paul Huys, Drukkerij-Uitgeverij Lannoo, Tielt, 1980, pag.142.
26-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |