Mijn dag begint met een kleine verrassing als ik zie hoeveel bezoekers er zijn geweest, en wel in de nacht. Ik heb er het raden naar. Een mail echter verklaart alles, een trouwe lezeres, een medewerkster van vroeger, van veel vroeger, heeft me teruggevonden en is gaan bladeren in wat ik de voorbije dagen schreef.
Ik beken dat het me verheugt, trouwens elke schrijver is er mee begaan te weten of hij gelezen wordt, hoe hij gelezen wordt en, door wie hij gelezen wordt. Ik weet dat er lezers zijn die het grondig doen dat er andere zijn die aarzelen me te volgen, maar allen volharden, ze laten me niet links liggen. Ze weten hoe ingewikkeld ik voor de dag kan komen, een ingewikkeldheid die voor mij een tasten is, een verder gaan, de voelhorens van de geest volgend, waarbij ik van landschap naar landschap wandel, elke morgen opnieuw. Diversiteit wat het onderwerp betreft is dan ook nooit uitgesloten, zoals gisteren als Eugen Herrigel opdook omdat ik, in een zin, gesproken had over ‘de boog die niet altijd gespannen kan staan.’
Terwijl ik, vertrouwd ben met wat hij schrijft over het boogschieten - de Meester zegt dat het een zichzelf vergeten is; terwijl het boekje van Herrigel, het telt amper 100 pagina’s, voor mij een wolk is van Zen-zinnen en van Zen- gesprekken ‘to attune the mind to the unconscious’, moet het voor iemand die nooit hoorde van Herrigel, een Duits diplomaat in Japan, heel verwarrend overkomen. De zen-filosofie is trouwens niet zo evident te begrijpen.
In een zekere zin is het oneerlijk van mij, gebruik te maken van iemands onwetendheid om geleerd - rijk aan boekenkennis - voor de dag te komen. Maar ik schrijf ook voor mezelf in de eerste plaats, ik volg mijn gedachten, ik neem wat vloeit, met nu en dan de muziek van Klara die tussenkomt. Weet dat ze er bijna altijd is als ik schrijf en dat ik er tussendoor naar luister, soms stop ik even om me af te vragen wie de maker ervan is, om dan terug te keren naar mijn klavier[1].
Ik verwacht niet, als ik erover schrijf, dat je de muziek gaat opzoeken die ik hoorde,, maar Einaudi, een nog jonge man, dan toch voor mij, komt hier hoog over, sprankelend en jeugdig, hij houdt me heel stil. Hij doet me denken aan de ‘entrelacs’ in Keltische tekeningen die geen begin kennen en vooral geen einde: geest ontstaan uit geest en kerend naar geest. Voor de Kelt, de geest van het licht, maar wie of wat zou het licht anders kunnen zijn, dan van hun God die zich toont in alle geledingen van zijn Universum, geledingen die velen niet zien, ze denken niet door, velen niet willen zien, maar dit is hun zaak.
En zoals die Keltische tekeningen in voluten van ranken en spiralen, tracht ik mijn zinnen op te bouwen, van nergens vertrekkende om nergens aan te komen. Mijn geschriften slingeren zich door tijd en ruimte, de ondergrond ervan in feite woordeloze gedachten, die uitgedrukt worden in woorden om ze een vorm te geven, de inhoud ervan altijd een zoeken om dichter te komen tot de essentie van het zijn.
Dit is dan wat ik voelde als ik ingetogen luisterde naar Einaudi, een lange hunker in mij naar het bevreemdende, naar iets dat niet te vatten is maar toch blijvend daar is waar het is.
[1] Vanmorgen was er zo een moment, het ‘Passaggio voor viool en piano’ van Ludovico Einaudi, een 'jonge' man geboren in 1965, muziek die van Mozart kon zijn van welke componist ook, van Grieg, Ravel, zelfs van Debussy.
|