Dit zijn heel persoonlijke zaken die ik zo maar bloot geef. Ze zijn een uitvloeisel van mijn besef, dat ik aan het schrijven ben in de richting van mijn laatste akte, en dat ik een gelukkig man ben, de afstand die ik nog af te leggen heb, in woorden te kunnen en te mogen afleggen.
De hartspecialist die ik onlangs consulteerde en die ik durf zien als een vertrouwensman, weet dat ik elke dag 500 woorden tracht te schrijven. Hij vond echter dat het voor mij misschien beter was elke dag 500 stappen te zetten, dan 500 woorden te schrijven. Hij zal gelijk hebben wat zijn gebied betreft, maar wat dan met het geestelijk aspect ervan. En ik weet dat ik meer oog heb voor het geestelijk dan voor het lichamelijk aspect van de zaak. En jullie kennen me voldoende, het is het geestelijke dat de wereld is van de man gekerstend in het doopregister als Carolus Ludovicus, niet meer noch minder die een simpel man wenst te zijn onder zijn medemensen.
Als ik het zeggen mag, omdat ik zo-even nog een tekening van hem in handen had, Frans Minnaert die ik gekend heb was zo iemand, een eenvoudig man, een visionair eigenlijk als ik denk aan zijn doeken en dan vooral zijn reeks van acht doeken over de Schepping. Hij was een man die zwoor bij Kabushika Hokusai, hij tilde heel zwaar aan wat deze in zijn geschriften had nagelaten. Ik heb deze zinnen zeker al eens vermeld in mijn geschriften, maar ze zijn waard herhaald te worden, omdat ze komen van een wijs man, een groot kunstenaar:
‘Ik ben gek van schilderen geworden vanaf mijn zesde levensjaar toen ik er voor het eerst kennis mee maakte. Ik vervaardigde enkele schilderijen die ik zeer goed vond: toen was ik al vijftig jaar. Maar niets van wat ik deed alvorens ik zeventig jaar was, had enige waarde. De ouderdom van drieënzeventig jaar bereikt hebbende ben ik ertoe gekomen de natuur onder vele aspecten te begrijpen: vogels, vissen, dieren, bomen, gras…, kortom alles. Als ik tachtig word zal ik nog verder gaan en in de geheimen van de kunst zal ik binnendringen met mijn negentig jaar. Eenmaal honderd jaar bereikt, zal mijn kunst subliem zijn. En mijn enig doel zal bereikt zijn rond mijn honderd-en-tiende jaar, want dan pas zal iedere lijn en ieder punt dat ik maak doordrongen zijn van leven’[1].
Dit werd in alle ernst, meer dan een eeuw geleden gedacht en geschreven, vandaag heeft de kunst veel minder voorbereiding en aanleg nodig, het volstaat enkele emmers verf uit te strijken op/uit te gieten over, een doek en eens een naam eronder is het kunst, of wordt het toch als kunst voorgesteld. Het is niet meer de oefening die kunst baart, het is nu de kunst om met zo weinig mogelijk oefening kunst voort te brengen. De vraag blijft evenwel over welke kunst het hier gaat.
Of dit ook geldt voor de literatuur is de vraag die ik me stel. Ik kan me enkel richten op de literatuur die ik onlangs gelezen heb, zijnde Stefan Hertmans en Cees Nooteboom en ik weet dat die eerder beantwoorden aan wat Hokusai vooropstelt, dan wat heden te dage wordt opgevoerd.
Hopelijk is mijn leeftijd, waar ik me achter verberg, een excuus, ik schuif hem in elk geval vooruit ter verdediging, er naast leg ik mijn geschriften in de hoop dat deze ook gezien worden als doordrenkt met Hokusai (en zijn grote golf van Kanagawa).
[1] Geciteerd uit ‘Frans Minnaert’ van Paul Huys, Drukkerij-Uitgeverij Lannoo, Tielt, 1980, pag.142.
|