Dit is alles wat ik ben: de dag al ver gevorderd nu, ik aan de vijver ben en het regent. De gesloten luchten een laken over mijn gedachten. Maar waar ik ben schrijf ik, en waar ik schrijf is de totaliteit van mij toegespitst op het woord. Ikzelf vijver zijnde en de luchten er boven en de regen, en het woord dat mijn heil is, het blijvend wonder van mijn zijn hier op aarde.
Gisteren was een andere dag, ik dacht aan het al lang vergeten boek van Marcel Brion, ‘La ville de sable’. Waarom ik er aan dacht wist ik niet meteen. Een archeoloog in centraal Azië die, verrast door een zandstorm, schuilen gaat in een grot en als de storm is uitgeraasd, hij ziet dat diep onder hem, een stad is bloot gewaaid, een stad vol beweging, een levende stad. Hij wandelt er ongestoord binnen en vertelt over wat hij ziet en, wat ik me nog herinner, wie hij er ontmoet: een handelaar in edelstenen, een andere in tapijten, en een verteller van gesofistikeerde verhalen.
Ik weet nu, als ik gedacht heb aan het boek, dat het was omdat ik me soms voel als deze wandelende dorpsverteller, al weet ik minder te vertellen over oude steden die plots opduiken van onder het zand, dan een archeoloog die de fantasie niet schuwt - en Brion is dit - hij overtreft me op vele gebieden. Ik heb maar de vijver en de luchten om over te schrijven, me uitleven op een archeologische wijze kan ik niet. En toch droom ik ervan, eens, staande voor jullie, een verhaal op te dissen, een man te zijn zoals de profeet Almustafa[1], die zich, voor zijn vertrek, richt tot het volk van Orphalese, ‘in the twelfth year, on the seventh day of Ielool, the month of raping’. Ik evenwel, in het vooruitzicht ervan, denkend: ‘how shall I go with peace and without sorrow? Nay, not without a wound in the spirit shall I leave this city. En ik: shall I leave this world.
Ik sta er dan, jullie gekleed als pelgrims, in een halve cirkel voor mij gezeten, luisterend naar wat ik nog met hese stem te vertellen heb in mijn late dagen. Een lang verhaal van wie ik was en hoe ik geworden ben wie ik nu ben, al weet ik nog altijd niet hoe dit plaatsvond, want nog altijd ben ik op zoek naar mezelf, naar mijn ik die zich verbergt in de marge van mijn geschriften.
Ik zou dit verhaal inkleden in oude woorden om dicht bij mijn jeugd te blijven, omdat ik van daar uit vertrokken ben en dit de basis was van al wat er over mij staat opgetekend ergens in een vreemd land zoals dit van Marcel Brion, ooit bedolven onder het zand van eeuwen en plots door de wind bloot gelegd om da arna door een andere zandstorm terug te bedekt te worden en te verdwijnen.
Zoals alles dat zich manifesteert eens verdwijnen zal, de tijd in.
Hoe sterk je staat als schrijver en hoe lichtvoetig je de woorden neemt om te verrassen en een deeltje wijsheid mee te geven.
Of ik het boek ‘La ville de Sable’ bewaarde, weet ik nu niet, ik zocht in de rekken boeken maar vond het niet. Het dateert van 1959, ik moet het dan gelezen hebben, sedertdien heb ik er wellicht nooit meer over gesproken en, nu duikt het op, gelukkig maar.
Brion is ook de auteur van een boek ‘L’Art fantastique’ wat nauw aansluit bij het bevreemdende in het boek ‘La Ville de Sable’.
Ik zeg het maar, volledigheidshalve.
[1] Khalil Gibran/ ‘The Prophet’, 1923, Heinmann, London.
|