Het gebeurt zelden dat ik mijn dag niet begin met woorden op mijn scherm. Het is dan telkens van daar uit dat ik wegglijd in de tijd van het alles omvattende. Ik kan dan op om het even welke plaats, in mij, belanden: de velden om me heen, de bomen en de luchten, of verder weg, de bergen die ik ken of verder nog de zee op een plaats bij Alicante-San Juan waar ik was.
De zee die ik ontmoet als een heiligdom in de valavond, dacht ik, een plaats waar de geheime krachten van lucht en water zich in de dag hebben opgehoopt en schijnbaar, met het verdwijnen van het licht, tot rust zijn gekomen. Krachten die trillingen zijn, elektronen van water, lucht en licht die zich mengen met de elektronen van mijn lichaam en van mijn geest: gistende samensmeltingen die ik nimmer kennen zal maar die er toch aanwezig zijn in het laatste licht, in het laatste ruisen, in de laatste groei van grassen en kruiden in de rotsen waar ik zit: het mysterie van het innerlijke leven, voelbaar hier, te ontcijferen hier, in licht en schaduw, in leven en dood en vooral wat tussenin is.
Ik denk, vandaag moet dit alles gezegd en geschreven worden, herhaald worden, opdat duidelijker en inniger de band zou groeien met zon en sterren en planeten, met quasars en pulsars, met stralingen en energievelden, met de totaliteit van geest in deze energieën, al deze elementen die nodig zijn opdat deze avondlijke rotsen en de aanrollende golven zouden zijn wat ze zijn, licht glinsterend van wat erin het leven is. En wijzelf, gegroeid uit al deze elementen, de vrucht ervan.
Want deze vaststelling is toegespitst op een steeds maar hogere gecompliceerdheid in al wat zichtbaar en wat onzichtbaar is die we ontdekken, zo niet die we vermoeden er te zijn. De mens is er de fakkeldrager van, de verlichte en de lichtgevende, de uiterlijke en innerlijke drager van de geest hier op aarde.
Is hij, de mens, er zich van bewust, of laat het hem, totaal onverschillig?
|