Ik heb al veel geschreven in mijn leven, zoals ik nu mijn dagen vul is het alsof ik anders niets heb gedaan; is het alsof ik in de morgen ben opgestaan, niet om de dag te beginnen maar eenvoudigweg om te schrijven, dat dit mijn opdracht was, het overige was tweedehands. In feite ik ben ervan bezeten.
Een vriend stuurde me gisteren, zoals het gebruikelijk is in dit land, zijn beste wensen, begeleid met de foto van een deur, de toegang tot een kartuizercel schreef hij eronder. Ik begreep het symbolische van zijn gebaar naar mij toe, hij wenste me die deur naar die cel omdat hij wist dat ik die elke dag opende om te schrijven, een plaats die ik nodig had om in afzondering te zeggen wat ik te zeggen had. Ook Stefan Hertmans in zijn ‘Bekeerlinge’ schreef/schrijft in zijn cel - een ganse nacht werkte hij aan een bepaalde passage ervan - ook Nooteboom kende zijn cel.
Ik heb die in de kleinste kamer van het huis, omgeven links en rechts, van mijn boeken. Niet van ‘de’ boeken, maar van die van mij, deze die ik las, die ik me min of meer eigen maakte, die een deel, een aanhangsel zijn van mij, dat me dan vergezelt waar ik ook heen ga of wat ik ook doe. Het is op deze wijze dat mijn vriend, hij ziet in mij zijn spiegelbeeld, evenzeer een man is met een aanhangsel van boeken van een andere categorie wellicht. Hij heeft het voorrecht een Latinist te zijn en in ‘zijn’ cel te verblijven tussen ‘zijn’ boeken. Zoals ik een andere vriend heb die deze dagen is afgedaald in zijn verre herinneringen om ons te vergasten op een zeer prozaïsche heerlijke wijze over bepaalde, wat hij noemt, kronieken uit zijn jeugd, prangend geschreven en opgeluisterd met beeld en klank. Een noodzaak voor hem om het jaar op een voor hem passende wijze af te sluiten. Zoals ik nog een jaarafsluiting verwacht van een ander iemand die ik ook mijn vriend wil noemen die het op zijn manier zal doen.
Allen schrijven ze van achter de deur van hun ‘kartuizercel’, zeker omgeven door ‘hun’ boeken. Ik voel me een van hen, met dien verstande dat ik al jaren schrijf, jaren en jaren, om te bereiken, eens en voor altijd, wat zij, elk jaar bereiken.
Zij deelden hun leven in, in periodes van één jaar, ik wou het doen in één periode die een gans leven dekt. Zoals Boris Pasternak met zijn Dokter Zhivago.
Zij slaagden in hun opzet, ik zag het te groot, te bombastisch. Het correcte woord dat ik voor de eerste maal in mijn leven gebruik het is tekenend voor de zelfontgoocheling waarmede ik het jaar afsluit. Zo gaat het in het leven.
Als ik er goed over nadenk is het omdat ik nog altijd geen goede eerste zin heb gevonden, een zin zoals Dante:
‘Nel mezzo del cammin di nostra vita / Mi ritrovai per una selva oscura...
Een zin die is als een bron in de woestijn, al ken ik er uit alle boeken die ik las maar één: ‘in den beginne was het Woord’, waarvan ‘l’abbé’ Bruckberger schreef: ‘Du premier mot l’Evangile de Jean crève le plafond du temps, il transcende les siècles et les générations qui se succèdent, il s’établit dans l’éternité[1].
Een zin die niet na te volgen is, niet te gebruiken zonder plagiaat te plegen, hij is onherroepelijk van en blijft van Johannes. Het is een alles dragende zin, de ene en de enige.
Eigenlijk de zin om een jaar mee te beginnen en een jaar mee af te sluiten.
[1] R.L.Bruckberger : L’Evangile, Ed.Albin Michel, 1976
|