Pas vanmorgen, na al die tijd, als ik het gordijn open schuif, als een gulp licht binnenvalt, realiseer ik me plots in een oogopslag dat het rek met boeken, zoals het er zo lang al staat in de kamer, een kunstwerk is, onvervangbaar, enig en authentiek zoals het er is, bewegend in de stilte van het er zijn.
Elk boek, waar het is en hoe het is, precies op de plaats waar het zich, in de loop der jaren heeft geplaatst in het rek, hoog of laag, niet naar kleur geschikt, noch naar naam, noch naar vorm of grootte; niet meer naar links of meer naar rechts: neen, er te staan waar het staat, in het licht of in het minder-licht, klein, groot, glanzend of dof, met groene, gele, rode rug, met gouden letters of met zwarte; een variëteit van boeken zoals er maar een kan zijn, deze hier in deze kamer.
Boeken geschikt zoals ze er staan vandaag: woordenboeken, kunstboeken, filosofische als historische, Bijbels die geen boeken zijn maar relikwieën uit de tijd dat goden spraken, droomboeken, levendige en dorre; boeken die ik las, waarin ik onderlijnde en een kleine tekening in aanbracht, boeken die ik doorbladerde, andere die ik nog niet las en niet meer lezen zal, andere die lang op mijn nachttafel lagen naast mijn bed in handbereik: Eliot en Auster, Hertmans en Wildiers, geopend met een ‘signet’ erin, of lange tijd gesloten.
Ik wist het gisteren niet, evenmin de dag ervoor, pas vanmorgen is het me duidelijk geworden, heb ik er een kunstwerk van gemaakt en weet ik dat ik ze laten moet zoals ze er staan, een blok van boeken, aan elkaar verzilt, vergrepen en vergrendeld. Hoe meer ik er naar kijk, hoe steviger alles zich vast ankert, hoe meer ik overtuigd geraak van het kunstwerk dat rek en boeken is.
Ik wil het hier ijken, wil het signeren hier met deze woorden, het heiligen als kunst en het onherroepelijk bevestigen, in zijn hoedanigheid als kunst. Met mijn adem erover, mijn oordeel en mijn woorden die het tot kunstwerk maken zoals het er is, het enige kunstwerk dat ik maakte in mijn leven.
Eén wens heb ik, dat het, na mijn vertrek, zoals het rek er met de boeken staat, zou worden overgedragen naar het SMAK in Gent, want ik weet, ik ben er van overtuigd, dat Jan Hoet die ik ontmoette, indien hij er nog ware – en hij is er nog, hij dwaalt er nog in rond – het bevestigen zou; het met dank en uitroep aanvaarden zou en het een waardige plaats zou geven. Met een koperen plaatje eronder of ernaast, en erin gegrift: ‘Rek met Boeken’ en een naam eronder, met het jaartal 1927 en een ander jaar ernaast.
Het zou er blijven voor een lange tijd en niemand zou het wagen ook maar een boek te openen of te verplaatsen, zeker niet aan te raken.
Aldus, helder van geest geschreven, gedateerd en ondertekend.
|