Dacht ik aan mijn vriend Gustave Cotter deze morgen; dacht ik aan een dag laat augustus, een namiddag vol zon, in het bos boven Ayer[1]. Een van de eeuwig zingende bossen waar boeken over geschreven staan. En wij, in dat bos, bezweet en hijgend, hoger en hoger wandelend, zoekend naar paddenstoelen: des chanterelles, pieds-de-mouton, agarics – vandaag niet te vertalen - voor de vreugde er te zijn, op elkaar ingesteld, om simpelweg er totaal te zijn. Ik, voortgaande op de tekens die hij kende – de man droeg het plan van het bos in zijn hoofd – een rotsblok, een struik, een omgevallen of scheefgegroeide boom, waar ik zoeken moest, terwijl hij verder liep, ik, ingaande op wat hij me aangeduid had, om uit te komen op een plek met kleine gele vlekken in het mos, of op een stuk blote: chanterelles die ik plukte, voorzichtig de moslaag, zoals hij me geleerd had, ongeschonden latend, juist de vrucht nemend, met een kort geluid van de stengel die brak, meer gevoel dan geluid, en ik kinderlijk gelukkig, de paddenstoel als fluweel in de hand, ruikend naar humus, naar wilde sappen en mossen en hars, ruikend naar het kleine tere leven dat ik hield, waarover mijn adem was, de volheid van mijn bestaan was. Heerlijk.
Een van de meest perfecte ogenblikken van mijn leven, waarin alles zich centreerde op de vruchten van de rijke aarde, de dood onbestaande, de hitte, de vermoeidheid weggenomen door de geuren en de geluiden van het grote weelderig trillende bos waarin ik niet meer was dan een boom die bewoog tussen de bomen, gedachteloos in de tijdloosheid van zijn.
Wat een leven het was, wat een momenten, gesneden uit de werkelijkheid, jij met je grote eenvoudige vriend, Gustave die je terug tot leven voert nu. Hij de grote wandelaar in bossen en bergen, in wijngaarden, die je laatst zag, in een rolstoel gezeten in een home in Grimisuat, en die je toen, geschrokken, omhelsde met vochtige ogen. Nu terug, meer dan springlevend, in het grote bos, onvermoeibaar, ondanks zon en dorst verder zoekend tot zijn mand vol was en hij zegde: ‘que cela suffisait que, ce qui restait était pour les autres promeneurs.’
En je dan terugkeerde met hem naar de wagen op de bosweg. Jij, uitgedroogd, dorstig zoals je nog nooit dorst had gekend. En hij die het wist, maar je verrassen wou, en in plaats van terug te keren naar een terras in Ayer, hij hoger en verder de smalle bosweg opreed. Jij hem vroeg waarheen, tot je aankwam boven de boomgrens en de bergen zag met er boven uitstekend, de punt, de schittering van de Matterhorn. Je beseft niet welke magische berg het is, midden de andere bergen van ‘la Couronne Impériale’: Weishorn, Zinalrothorn, Obergabelhorn, Dent Blanche. Je weet het maar als je uit de wagen stapt en ziet wat je ziet, ontheemd, opgeschrikt door de oneindigheid die schoonheid is, schoonheid die eeuwig is, die droom is, die zich vasthecht in jou.
Waar hij stopte stonden een paar verlaten oude, door de zon gebrande chalets. Een ervan was de buvette ‘Le Déjert’, met op de gesloten deur een briefje: ‘qu’ils regrettaient mais les vacances étant finies qu’ils étaient redescendus en plaine’. Een maar al te klare, op het eerste zicht pijnlijke boodschap, ware het niet dat achter de chalet in een kuip waarin, uit een of andere bron of bergstroom water vloeide, vlottend in het water, pour ceux qui avaient soif, à volonté te drinken lag, wijn en bier en appelsap en cola.
Wat we gedronken hebben weet ik niet meer, maar wat er in het koele water dreef was meer dan toereikend. Vandaag pas denk ik, dat Gustave wist dat de buvette verlaten was en dat hij er voor gezorgd had dat er iets te drinken lag.
Ik schreef deze tekst, Gustave zwijgend, wat niet zijn gewoonte was, naast mij rechtstaande.
[1] Ayer, dorpje in de Val d’Anniviers, Valais; op de weg van Vissoie naar Zinal. Het bos ligt op de weg die loopt van Ayer naar St.luc. Komende van Ayer is er rechts van de weg een aanduiding ‘Le Déjert’, een smalle aardeweg te volgen tot boven de boomgrens, tot het panorama zich opent voor jou. Of de bistro er nog is, weet ik spijtig genoeg niet en, of ik er nog komen zal, evenmin, maar die kans wordt kleiner en kleiner. De naam van het bos is in het patois Zau Zoura (forêt jurée). De naam van de buvette, ‘Le Déjert’. Hopelijk kom jij er ooit.
|