‘The Tao of Physics[1]’ is een boek dat destijds bij mij een diepe indruk heeft nagelaten. Vóór Capra wist ik dat er iets vreemds was aan de natuur, dat er krachten waren die de natuur in beweging hielden, en ik dacht aan God. Na Capra wist ik dat de beweging zich situeerde binnenin de dingen en dat de fysica, zoals ik ze altijd gekend had handelde over de uiterlijkheid en het duidelijk waarneembare maar in de verste verte niet over de innerlijkheid der dingen dat het gebied was van de metafysica. Hieruit volgt wat een vriend lezer, Johan B. me schrijft ‘dat het lijkt alsof het spirituele en de nieuwe fysica elkaar zouden vinden, dat ze samen gaan, dat ze onafscheidbaar zijn.
Dit is weliswaar een boude uitspraak die er op wijzen zou – en nu ga ik heel ver – dat alles geregeld wordt door de geest binnenin, door de niet waar te nemen, doch daarom niet minder effectieve aanwezigheid van ‘la Réalité Ultime’ van Christian de Duve, een ‘daar zijn’ dat bestuift en in één richting evolueert, alsof er heel ver in de toekomst een punt, een Omega is, waar alles convergeren moet.
Van deze beweging binnenin heb ik gemeend te mogen zeggen dat ze de Neanderthaler heeft doen evolueren naar de homo sapiens, wat Teilhard de Chardin ver voor mij, met zijn woorden al had verkondigd en Wildiers had overgenomen.
Ik spreek hier over een beweging binnenin de zichtbare beweging, veroorzaakt door een voortstuwende kracht, en dan krijgt ook Goethe nog gelijk, die zijn zoektoch naar wat er in den beginne was, besluit met, ‘Im Anfang war die Tat.’ Een daad die er maar kan zijn als er een ‘dader’ is die tot de daad overgaat.
De beweging binnenin kan enkel uitgaan van het allerminimaalste deeltje, dat misschien nog kleiner is dan het Higgs deeltje, en niemand zegt ons, dat dit niet een deeltje zou kunnen zijn van de Geest of van het Woord dat in den beginne was. Dat men me tegenspreke als ik dit zo stel; dat men me zegge dat het vertrekpunt van alles niet het minimaalste deeltje kàn zijn, want, alles wijst in deze richting.
Het probleem dat zich als dan zou kunnen stellen is, dat er ‘iets’ was dat besliste en de daad stelde opdat uit het minimaalste een Universum zou ontstaan. In dit geval zit ik met een duo: iets dat er was en iets dat, wat er was in beweging bracht. Maar dit is zuivere logica en ik heb niet – en dit is nieuw - het gevoel dat de oorsprong van alles te verklaren is met logica.
Ik stel dus dat er altijd, in potentie, een Universum is geweest, dat deze ‘potentialiteit’ op het moment van de Big Bang begonnen is zich te realiseren, wat nog altijd aan de gang is of, een Universum dat nog niet af is maar dat wordende is, wij, de mens, begrepen in het worden.
Meer is er niet. Weliswaar met de nadruk, én op de toestand van het zijn, én tezelfdertijd, op de actie van het worden: de Big Bang die blijft ‘bangen’.
Het is dus een potentialiteit die wordt. Als die potentialiteit God is, dan is het God die wordt samen met zijn/het Universum.
[1] Fritjof Capra: ‘The Tao of Physics’, Fontana, 1976
|