Ik schuif verder januari binnen, beladen met de opdracht die ik me meegaf. Heb dus elke dag mijn woud aan gedachten af te lopen om de rariteit te vinden die me voldoende inspireren zal om mijn blog te schrijven.
Dat ik me er geen zorgen over maak, zou een verkeerde gedachte zijn, maar wat ik vandaag het liefst zou doen is een verhaal schrijven, een verhaal voor grote mensen. Voor kinderen vertelde ik er een over een reiskoffer met koperen hengsels en geheim slot, geborgen op zolder onder het stof, maar het einde ervan is niet het einde dat ik wenste en de tekst is blijven liggen in de schuif. Een verhaal voor grote mensen echter is niet zo eenvoudig, de wereld zit vol met faits divers die als verhaal kunnen gezien en verteld worden, maar voor mij is dit geen oplossing, dan maar iets over het bos waar ik deze namiddag was, zonder er te zijn, of was ik er wel en dacht ik dat ik er niet was.
Er waren bomen om mij heen die me aankeken op een manier zoals ik las van Lacan bij François Cheng, dat hij kind zijnde, op een dag in de zomer gefascineerd werd door de weerkaatsing van het licht op een conserven blikje op het water en dat hij de nette overtuiging kende dat het blikje hem fixeerde en een boodschap had voor hem; of zoals ik las wat er gebeurde in Dokter Zhivago van Boris Pasternak, waar Zhivago in zijn prille jeugd voor een boom stond, die hij beval zijn bladeren stil te houden en dat de kruin gedurende een korte tijd beweegloos bleef.
Je zegt zo iets. Het kan gebeuren, het kan dat je, zoals ik deze namiddag, staat in een bos, omringd met bomen om lief te hebben, naakte bomen in de wind, in een stil suizen van takken die bewegen en dat je vermoedt dat binnenin de wortels, de sappen aan het wachten zijn om op te stijgen, plots, onverwacht, maar onstuitbaar. En dit denkende, dat je zelf boom geworden bent en toekijkt op de man met de witte haren die daar, verloren en verlaten, te kijken staat.
Dat hij er staat, vergroeid met de aarde en de geuren van de aarde, dat hij alles omvat met de geest, van mos tot struik tot boom, tot water en tot lucht en hij het leven voelt in hem dat ook het leven is van het bos in de velden, de velden in het heuvelende landschap, met er boven de zon verscholen achter de grijze wolken en de planeten en de sterren, wachtend op het licht van de nacht, zoals hij wachtende is op de woorden die hem omkringen en, hem bevruchtend, hem bevloeien lijk water uit een bron.
Jij, denkt de man, je weet niets van wat is, noch van wat komt, je staat er als een boom gegroeid in de aarde, stil, ademend, de armen uitgestrekt om het leven te omhelzen, te koesteren, te bezitten en uit te dragen, zelfzeker en onaantastbaar.Je zult er lang blijven moeten, je zult al wat van de Kosmos is in jou opslaan, je ermee vermengen om ook Kosmos te zijn, tot je ontwaken zult tot het Ganz Andere waar Horkheimer het over heeft. Boom te zijn is deel van je bestemming.
|