 |
|
 |
|
|
 |
29-03-2024 |
Chopin |
Vanmorgen bij het opstaan donkere pianoklanken in de kamer, ik zocht naar woorden voor de donkere gevoelens van de componist, van wie ik de naam wel raadde maar er niet zeker van was en het ook niet heb opgezocht achteraf, het niet nodig was te weten wie hij was nu ik wist hoe hij er was, dof and sad.
Ik wou alles noteren, omdat, vond ik, dankzij de doffe aangehouden klanken vastgezet in de sonate, ik me innerlijk, als ik diep in mij keek, ik me eigenlijk goed voelde: een mengeling van het duistere dat de componist in zijn eenzaamheid moet gevoeld hebben en bij mij een aanzet om er niet op in te gaan, om hem niet te volgen op zijn wandeling langs donkere waters met de late zon in het westen, het voor mij het begin was van een nieuwe dag. Ik hem niet volgen wou, ik mijn eigen weg wou gaan om meer licht dan donkerte te zijn.
Ik ademde, ik leefde, ondanks de hoestbuien die ik had. De woorden kwamen, braken uit hun bolster en de dag begon, losweg: het bloed dat stromen ging, het oude hart, dacht ik, dat zich wentelde op het ritme van altijd.
Ik houd nog altijd iets dat verrassing is, dacht ik, iets waar ik me aan vastklampen kan, al is het maar het ogenblik van het schrijven; iets dat een begin, een ver begin van vreugde is, maar het volstaat, meer is er niet nodig, een schijn ervan volstaat.
Ik ben niet de componist van de zwaarte vandaag, toch deze morgen niet, en nu ik dit geschreven heb ook niet deze van de avond noch deze van de nacht. Maar deze van de sonatine van mijn woorden als ik mijn vlucht als poëet nemen ga: een ruiker bloemen in een blauwe vaas van Delft, op een oude eiken tafel in een woning met een breed open haard, waarin het vuur nog smeulend is en de geur er hangt van eikenhout zoals Salvatore Quasimodo het schreef als hij het had over zijn ‘Antico inverno’, een gedicht dat ik eens overschreef op een late tekening van mij, die ergens is terecht gekomen, ik weet niet meer waar.
Of, alles samen nu, hoe ik mijn woorden ingekaderd wou zien: de doffe klanken van de morgenpiano, de vreugde van het schrijven en de geur van eikenhout
Omdat het een vreemde dag is, bezield door de donkere effen klanken van de piano van een eenzame componist die ik nu ken maar wiens naam geen nood meer heeft vernoemd te worden, hij is de klank van de piano en ik draag hem in mijn hart.
Wat ik weet van hem: zo las ik eens, dat zijn piano door Russische soldaten uit het venster in Warschau op de straat werd gegooid.
29-03-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-03-2024 |
Inbeelding om te overleven. |
Wat gebeurde er nu de griep zich van mij heeft meester gemaakt, ik om adem vroeg vannacht, om lucht, om ruimte en ik in gedachten de weg genomen heb naar la cabane del’Arpitettazz en Valais.
De weg staat uitgestippeld op Google, maar we - want mijn vrienden Gustave en Robert waren bij mij – we namen de weg die we altijd namen, de weg aangeduid als le chemin difficile op een rotsblok op het einde van le Plat de la Lée, de brug over de Navizence over en dan stroomopwaarts het pad volgend dat de hoogte inloopt onder de dennen en de mélèzes, steil, zonder verpozing, via vaste kettingen tegen de rotswand, het boomgebied verder binnen, een klim van bijna één uur om dan uit te komen boven de bomengrens in de grote openheid van de bergen die je insluiten langs alle kanten met links van jou, le Roc de la Vache;
We hebben een eerste stop aan het meer Arpitettaz,, waar we wat brood eten met een stuk kaas en een slok thee, een korte pauze om op adem te komen en dan verder op de flank van de Diablons, zigzaggend doorheen de alpage op een pad dat gestaag stijgend is, in een droomlandschap dat start bij de Noordwand van de Besso en le Blanc de Moming en doorloopt in een lange lijn naar de rug en top van de Zinal Rothorn – ik citeer dit me steunend op mijn geheugen – het te volgen pad ligt ingeroest in de alp, heel duidelijk, is maar uiterst steil om na een paar uren aan te komen aan een stroompje vloeiend tussen en over de rotsen, soms is er een brug, maar het kan ook dat het brugje weggespoeld is, maar je moet de stroom over, daarna in een brede boog omheen een bult inde rotsen om na een tijd uit te komen met in de verte het dak van de Cabane met de vlag van de Club Alpin Suisse.
Ik ken dit zo goed, ik weet hoe vermoeid ik ben op dat ogenblik, hoe buiten adem bijna, en het moeilijkste ligt voor mij, en mijn vrienden gaan verder met te spreken met elkaar terwijl ik de stappen heb geraamd die me scheidden van de cabane, ik raamde die op driehonderd, en ik begin te tellen driehonderd stappen zonder opzien. Pas na driehonderd geteld te hebben kijk ik op en zie ik hoe ver ik sta, gewoonlijk heel dicht bij en kan ik me laten vallen op de bank voor de deur van de cabane.
Maar het doel wordt bereikt. niet eenmaal maar herhaaldelijk. Ik weet nog altijd welk gevoel het geeft, hoe heerlijk het is om daar neer te zitten in een weelde van licht en ruimte. We zijn daar geweest vroeg op het seizoen, zonder ‘gardien’ en later, met ‘gardien’, maar het maakte geen verschil, we voelden er ons thuis, zelfs om er te overnachten, maar zo ver heb ik het ‘nu’ niet gedacht, ik lag te woelen in mijn bed. Was het van de koorts?
Dit was mijn nacht van 26 op 27 maart 2024, geplaagd als ik was door een aanval van de griep, qui perdure.
28-03-2024, 06:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-03-2024 |
Gottfried W. Leibniz. |
Ik word geplaagd door een begin van griep die me ten dele verlamt. Ik zocht een gedicht van vroeger dat ik in proza overbracht, het gaat nu als volgt:
Zo zul je nimmer vooraf weten wat je hand zal schrijven als je zitten gaat en de galm er is van de oude Bijbel op de tafel én gespreid, wat stenen die je raapte in de bergen, door weer en wind gehouwen.
De dag voorbij geschoven, de deemstering, de nacht gekomen en in Jobs vergeelde woorden er vernomen dat de adem van d’ Almachtige ons het leven gaf. Al zegt ons niets of niemand met enige zekerheid wie die Almachtige is, een immanentie toch, een bron waar we wonen, een oorsprong die bestemming is, en wij geweten dat ons de eeuwigheid is toegemeten.
Als dit zo is, en zo zijn zal het zeker: kap dan, zoals je netels kapt, het stupide vers: ‘je bent uit stof en tot stof keer je terug’, uit Genesis weg. Want dit hoefde niet, voldoende is geweten dat dit lichaam van atomen is, van quarks en elektronen, en ook dat er gelezen moet, zo leerden Nothomb en Fabre d’Olivet, en hen geloven we:
‘Je bent uit geest en tot geest keer je terug’. De ene zin die zinnig is.
Verantwoording:
Al wat ik schreef en nog schrijven zal is hier van doordrongen, het is mijn geloof in de geest die van het Universum is. Leibniz wist dit maar al te goed en in dit verband citeer ik Eugene Ionesco[1], die in zijn ‘Fragments of a Journal’ volgende tekst tussen haakjes plaatste, ergens in of omheen zijn toneelstuk ‘Le Roi se meurt’: (Is there a universal consciousness? Is consciousness all pervading? Is there a dormant consciousness in stone, as I believe Leibniz thought? Neither Planck, nor Heisenberg, nor Einstein, nor de Broglie wholly rejects the idea of a universal, cosmic consciousness. There may be some plan, some intention. If there is an intention, there is consciousness. These thinkers do not exclude the idea of a God who would be that consciousness)’.
Een ‘kosmisch bewustzijn’ aanwezig in de steen van Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716), zoals dit aanwezig moet zijn in de vierhonderd mini-minimale deeltjes van Feynman, misschien zelfs, zijn deze deeltjes geest en zijn wij méér geest dan materie.
1] Eugene Ionesco: ‘Fragments of a Journal’, translated from the French by Jean Stewart, Ed. Paragon House, New York, 1990.
[
27-03-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-03-2024 |
Herhaling in andere woorden. |
Een vriend noemde gisteren mijn blog een soort mentale yoga, hij is het in elk geval voor mij.
Ik had het ooit over wat Richard P. Feynman vertelt in zijn boek QED[1] over de kern van een atoom:
To find out more about what holds the nuclei together, many experiments were made in which protons with higher and higher energies were smashed into nuclei. It was expected that only protons and neutrons would come out. But when the energies were sufficiently large, new particles came out… It soon became clear that the number of particles in the world was open-ended, and depended on the amount of energy to break apart the nucleus. There are over four hundred such particles at present. We can’t accept four hundred particles; that’s too complicated!’
Feynman was begaan met wat er is van het wezenlijke van de kern van een atoom : zijnde de subatomaire deeltjes, zijnde het materiële aspect ervan, maar wat belangrijker is, dan toch voor mij, is te weten wat er aanwezig is aan ‘kennis’ binnenin elk van die vier honderd verschillende soorten deeltjes – en er zijn er misschien meer – om er te zijn en er te doen wat moet gedaan.
Aldus, als ik hierover schrijf, en Feynman was vandaag mijn aanleiding, dan is het over wat er binnenin het atoom, binnenin de quark, binnenin het minimaalste deeltje, gaande is. En, nimmer heb ik ontkend dat het leven erin, de energie erin, de kennis erin, dat het dit is dat me bezig houdt. Het element of de factor die ik het ‘Zijnde’ zou kunnen/willen noemen.
Eigenlijk zou ik wijzer moeten zijn. Eigenlijk zou het voldoende moeten zijn het te houden bij ‘iets-dat-onzichtbaar-is’.
Echter, als het Onzichtbare er IS, dan is het er, en dan wil ik een poging doen het te benaderen al was het maar door het te noemen. Zo, ik blijf me situeren dag in dag uit, in het domein van het Onzichtbare, het domein van ‘le dedans des choses’ waaruit alles is ontstaan en alles blijft ontstaan.
Trachten door te dringen tot wat onzichtbaar is, is een blijvende noodzaak omdat het, het begin van alles is, omdat het mijn begin is en vooral, omdat het ook mijn einde zal zijn.
Ik kan me in geen betere handen bevinden.
Ik zeg je nog, dat ik gelukkig ben dit geschreven te hebben, zelfs al is het een herhaling in andere woorden, van wat ik reeds ettelijke malen geschreven heb.
[1] Richard P. Feynman: ‘QED, The strange theory of Light and Matter’, Penguin, 1985. Pag.132.
26-03-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-03-2024 |
Standvastigheid. |
Het valt me op dat er lezers zijn die hun dag schijnbaar beginnen met me te lezen. Ze lezen me en dit op het ogenblik dat ik aan de tekst aan het werken ben die ze de dag erna zullen lezen. Er is dus tussen zij die er zo vroeg bij zijn en mezelf, een band die dieper gaat, alsof ik via hen mijn inspiratie opdoe; alsof ik inga op en gebruik maak van de reactie die mijn blog bij hen heeft opgewekt.
Het geeft me bijna een zekerheid dat ik, zo lang ik gelezen word, niet zal stil vallen.
Het is dus na al die jaren zo ver gekomen, dat ik je, als lezer, als vriend meer en meer nodig heb want jullie zijn het die me wakker houden, tot laat in de nacht, en me wekken, vroeg in de morgen, meestal voor het licht opkomt. Ik schrijf dan terwijl stilaan de dag zich opent, de planten kleur en leven krijgen, de geluiden van de straat duidelijker worden en al wat ik zie of hoor woorden zijn die ik maar te nemen heb.
Aldus wordt elke dag begonnen en ingekleurd met jullie allen, als bron; is het zo ver gekomen dat ik niet meer schrijf om te schrijven, maar in een zekere mate om me een te voelen met elk van jullie afzonderlijk; om er te zijn als het centrum van jullie allen die me omringen met hun belangstelling, en ik er, wat ik hoop, sta als een verre vriend, een warmte, als iemand die een bijzondere inhoud geeft aan je dag.
Dit is het gevoel dat ik ken en meedraag mijn dagen in. Ik stel me dikwijls de vraag hoe grote schrijvers zich voelen als ze aan het werk zijn, of ze, naast aan wat ze schrijven ook denken aan hun lezers, hoe deze hen lezen zullen.
Ik zelf denk er voortdurend aan, ik heb langzaamaan een beeld van velen onder jullie. Ik schrijf met dit beeld in mij en voor mij. Ik zie je bezig als je me opzoekt, als je me leest en weet dat ik jullie zeker niet ontgoochelen mag, dat ik jullie verbazen moet, al was het maar door mijn standvastigheid er elke dag te zijn voor jullie.
25-03-2024, 06:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-03-2024 |
Haal ik nog uit mij. |
Haal ik nog uit mij, nu de verdorring van mijn lichaam aan gang is, wat ik jaren terug vermocht, of moet ik de vraag omgekeerd stellen, haal ik er nu meer uit dan vroeger?
Wat er ook van zij, dit neerschrijven van stemmingen en ideeën is het doel van mijn dagelijkse confrontatie met de werkelijkheid, is een noodzakelijkheid wil ik, geloofwaardig en opvallend, ontsnappen aan deze werkelijkheid, de tijd schaakmat zetten, uitschakelen zelfs.
Ik sta eens te meer, oog in oog met wat ik zou kunnen zien als een overgang van winter naar lente. Beide liggen in elkaar maar zijn totaal verschillend. Ook in mij, diep in mij, is het meer lente dan winter, hoewel ik er bij momenten wil aan toegeven, is het toch een stap die ik aarzel te zetten, liefst voor mij uitschuif, denkende dat ik niets moet vrezen, dat ik de tijd nog heb, ruim de tijd nog heb.
En vooral, dat het beter is de tijd die er nog is, te nemen alsof hij geen einde kennen zou. Me begoochelen dus.
Maar elke dag ben ik omkranst met woorden die zinnen zijn, beelden en verbeelding zijn; die tederheid zijn en toch doordringen willen tot in de diepste dalen van het zijn: het adembenemend zijn van de dagen en de seizoenen en, de nachten tussenin van het niet-zijn, van het droom zijn.
Zo is het, dat ik telkens opstijg uit de donkerste laag, al was het maar voor een korte tijd, om me te profileren in de wereld van de letteren. Zelfs al leest niemand me, zelfs al leest men me minder en minder, zelfs dan schrijf ik omdat ik me wil zien staan op de horizon die van mijn leven is. Er staan en er te zijn, zelfs, zoals de dorpskerk er staat, leeg en verlaten, uitgedoofd de klok van het angelus, in het tijdloze dat er van overgebleven is.
Veel meer, ik weet het, ben ik niet, een eenzaam man, omringd door enkele vrienden die hem nog lezen.
24-03-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-03-2024 |
Vreemd als de woorden niet willen. |
‘Or il y avait un si long temps que j’avais goût de ce poème, mêlant à mes propos du jour toute cette alliance, au loin, d’un grand éclat de mer – comme en bordure de forêt, entre les feuilles de laque noire, le gisement soudain d’azur et de ciel gemme: écaille vive, entre les mailles, d’un grand poisson pris par les ouïes !'
Poëzie van Saint-John Perse, poëzie uit een andere tijd, uit een andere eeuw die ook die van mij was en gebleven is.
Ik lees de woorden luidop hoewel ik alleen ben in de kamer en ik hoor hoe ze passen lijk balsem op mijn gemoed van vandaag, een stemming waar ik niet uit weg kom, die ik onderga, alsof ik hier rondliep, verdoofd voor de dagelijkse dingen om me heen.
Alsof alles ineens een andere draagwijdte kende, en ik binnen geleid werd in een onwezenlijkheid die ik vroeger ooit gekend moet hebben maar die zich nu als totaal nieuw opent op mij. Ik verbaasd dat die nog bestaat op mijn leeftijd.
‘Or il y avait un si long temps que j’avais goût de ce poème…’Een gedicht dat ik schrijven wou, waarvan de woorden achterblijven alhoewel ze er staan te drummen om genomen te worden maar hun juiste plaats niet vinden, zodat enkel de echo ervan, ontdaan van betekenis hangen blijft.
Weinig hoeft er aan toegevoegd, als je de echo van de woorden in jou maar even kunt houden, als je er in slaagt je te laten bedruipen met de honig uit die ene eerste versregel die je niet verliezen wilt maar niet komen wilt.
Aan de overkant, de bomen wiegend in de wind, groot en dromerig; licht groenend om je hart te stillen, je ogen en je gedempte verwachtingen en, je niet-weten of de dag van morgen, of die er nog zal zijn, en als hij er nog is hoe hij er zal zijn.
Om te overleven: houden we de handen gevouwen, niets anders helpende.
23-03-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-03-2024 |
Het moet je verbazen. |
Het moet je verbazen want het verbaast mij ook dat de zinnen er elke dag geschreven staan zonder dat er een deel A.I. mee gemoeid is. Dat ze ontstaan, dat er een wil aanwezig is om ze te doen ontstaan terwijl die wil er even goed niet zou kunnen zijn.
En, hoe ontstaat die wil, wie zegt me, wie verplicht me – want het is een verplichting, minstens tegenover mezelf – te doen wat ik doe? Er voor op te staan, vóór het licht op komt. Dit zalig ogenblik dat het oosten oplicht eerst en er het gefezel is van de meesjes in de tuin dichtbij. Zo heb ik in mijn leven, grote morgens gekend, een in het bijzonder, waar ik nu aan denk: een plaats op drieduizend meter hoogte, ergen in het ‘vreedzame’ Yemen, toen ik gewekt werd door de muezzin vóór het kraaien van de haan, en als ik uit de tent kroop, de wereld gehuld was in een lichte nevel waarachter, een wazig, zilveren licht dat opsteeg uit de bergen voor me, eerst gestadig en dan ineens als een roep – een kreet als van een god - en ik daar stond, alle andere tenten nog dicht, alleen op de wereld, alleen bij het nog smeulend vuur van de avond ervoor.
Grote morgens waren het in die dagen. Waren het, alle dagen van mijn leven dat ik in de bergen was en, grote morgens zijn het nu omdat ik telkens geconfronteerd word met die wil in mij er te zijn en te schrijven, tot de ziel uit mijn lijf, te ademen in woorden, te vergaan in woorden, me op te richten in woorden.
En de aller zaligste van alle ogenblikken, enkel van het woord te zijn.
Achter die woorden die geschreven staan ben ik aanwezig, en niet alleen er achter, maar ook erin, ook er binnen in. Niemand anders kan die geschreven hebben dan ik; ze zijn mezelf, dan toch een deel ervan. Ik verberg me erin en ik open me erin. Ik blijf bloot achter.
Elke morgen dat ik herbegin me te openen, op wat er in het diepste van mezelf aanwezig is, dat ik verhalen kan, veruitwendigen kan, opdat ik er zou staan als het licht dat op mijn handen valt, als op het roerloze van de planten in de tuin.
De ogenblikken dat ik dit schreef waren de ogenblikken dat ik leefde, het grote leven van het hier nog zijn.
Het is de morgen van een dag die zich omwille van het gebeuren van de avond ervoor, een onverwachte ontmoeting, zich opent op een wereld die ik vergeten was.
22-03-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-03-2024 |
'Dwaze' Ernst. |
Van Ernest Hemingway las ik ooit dat hij altijd tracht te stoppen met schrijven met nog een gedachte in voorraad voor de volgende morgen. Bij ondervinding weet ik dat dit een goede raad is, maar niet voor de blogs die ik schrijf. Als ik stop met een blog ben ik gewoonlijk leeg geschreven, en de volgende dag moet ik opnieuw beginnen met het aftasten van mijn ‘binnenin’ om te weten hoe ik mogelijks verder kan, meestal met wat geen binding heeft met de dag ervoor.
Het mechanisme van het schrijven is een vreemd iets, aan de basis is er de wil het te doen en de moed het te doen vooral dit laatste is nodig. De moed in afzondering te gaan, te vergeten wie je bent en hoe je bent en te schrijven wat in jou opkomt en, komt er niets, wachten op het moment dat onvermijdelijk wel komen zal als je maar geduld hebt en niet afhaakt. Niet zegt tot jezelf: nu niet, straks misschien. Want dit is faliekant, het verbrod alles, je moed en, je vreugde.
Ik heb weet van beide, van het schrijven en van het wachten tot schrijven en ik ken de oplossing, er is er maar een, doorgaan, wachten tot het komt, wat het me ook kosten mag,
Ik versaag niet - lees: meestal niet – en als het lukt als de woorden komen en zinnen vormen en de zinnen gedachten oproepen of beelden dan voel ik het aan als een klein wonder eens te meer geslaagd te zijn in mijn opzet. Maar geloof niet dat het na al die jaren herleid is tot een spel.
Ernst is het, ‘dwaze’ ernst als je me het vraagt. Ik kan er niet van af.
Schijnbaar ben ik ermee veroordeeld.
21-03-2024, 06:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-03-2024 |
Het gebeurt dat ik heel ver ga. |
Wat ik gisteren geschreven heb kon niet anders dan gisteren geschreven worden en wat ik je vandaag ga voorleggen was bestemd om vandaag te verschijnen. Het zijn de omstandigheden die hierover beslissen en deze bestaan uit honderden aanleidingen die we kennen of niet kennen, maar hoe ook, zij zijn het die de richting en de inhoud bepalen zullen.
Alles vloeit voort uit alles, schreef ik gisteren, dit is de gang van de wereld en dit ondervind ik dagelijks als ik terugblik om, eens aangekomen, te zien vanwaar ik vertrokken ben.
Het is het raadselachtige van de hand en de pen die over de lijnen gaan - of zoals het nu gebeurt bij mij, de vingers die de toetsen bespelen - waarbij gedachten worden neergezet die er voorheen nog niet waren maar die er staan, plots, in een glorie van klaarte of, wat ook kan, de inhoud ervan in lichte nevel gehuld.
Het is een vorm van automatisme, het opnemen van wat opborrelt uit jou en het neerschrijven ervan, een afdruk van de weg die je neemt om aan te komen waar je nog niet waart.
Geen wandeling dus naar een plaats die je kent of wilt kennen, geen essay of geen verhaal, maar een wandeling in de woestijn, heuvel op en heuvel af om aan te komen in een oase die er misschien kan zijn.
k ben dus voortdurend begaan met het wonder dat het schrijven is, zoals Freeman Dyson ermee begaan was, hij aanzag het nog meer bevreemdend dan de vlucht van de monarch butterfly van Mexico naar Canada en terug.
Wat ik als geschreven achterlaat heeft de vaagheid van een soort plant die opgedoken is uit het niets, maar wat het verrassende ervan betreft het niet haalt van een plantje dat opgeschoten is uit de aarde onder de bonsai die ik meen te kunnen kweken uit het zaad van een appelsien; een onooglijk plantje waarvan de blaadjes niet groter zijn dan een speldekop.
Ik zou er aan voorbijgaan ware het niet dat het een kosmische achtergrond heeft, hoe minimaal ook en dat ik dit ook denken moet van de woorden die ik schrijf. Ze komen uit een zelfde onzichtbare bron.
Ik ga dan heel, heel ver als ik dit schrijf, maar schrijven is nu een maal mijn stelregel, mijn axioma.
20-03-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-03-2024 |
Hoe ik me voelen kan. |
Mijn gedachten, hoe ze ook getint zijn, wat ze ook inhouden, overbrengen naar jou die me leest opdat ik enkele ogenblikken of een tijd in je dag, een brandende fakkel zou zijn binnen in jou, is mijn opdracht als ik neer ga zitten voor mijn scherm.
En, na al die tijd dat het al gebeurt, dat op deze wijze bij jou onze levens in elkaar verweven liggen, ik in jou en jij, al ken ik je niet allen, luisterend naar mijn woorden.
Het is echter absoluut geen passage van leraar tot leerling, het is eerder het omgekeerde de leerling die ik ben die zijn werk voorlegt aan zijn meester en hem vraagt het te beoordelen, streng maar toch tegemoetkomend.
Want, ik wil vooral niet ruwweg binnen dringen in je heiligdom van gedachten. Ik wil dat je, als je me leest en je inbeeldt hoe ik er zit, woorden zoekend die zinnen zijn om me, lijk een slingerplant te slingeren om jou, niet kwetsend, niet revolutionair, maar teder en welwillend, aanvaardend dat het kan dat de slingering om jou je niet ligt, te stevig je omknelt en, niet welgekomen is, waarvoor ik dan om tegemoetkomendheid verzoek.
Deze woorden kende ik niet toen ik ben opgestaan, ze zijn binnen gevloeid lijk het licht van al mijn morgens samen; ze hebben onvermijdelijk iets te maken met wat ik gisteren schreef en met wat ik morgen te vertellen zal hebben – als er nog een morgen komt – alles volgt op alles, alleen zijn er bressen tussen, is er het gebeuren tussen twee geschriften in.
Het ‘tussenin-gebeuren’ dat bevruchtend kan zijn voor wat al was, of eens te meer van uit een totaal andere invalshoek geschreven wordt.
Ik ben en blijf ontvankelijk vooral voor de schichten van reacties die je me toestuurt, soms, en die dan, zoals het kan gebeuren, me in een draaikolk van gevoelens storten waar ik moeilijk uitkom. Al gebeurt het niet dikwijls, het gebeurt wel eens.
Hiermede heb ik gezegd wat ik je vanmorgen te zeggen had. Het ga je goed vandaag, het ga je heel goed, mijn vriend, lezer. En nog als ik het gisteren niet geschreven heb, het werk van Teilhard heeft een verdieping gebracht in wat de Verlichting betekent, hij heeft die gesitueerd in het metafysische, in het onvatbare, het ongrijpbare, het domein van de opkomende homo sapiens.
19-03-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-03-2024 |
Pierre Teilhard de Chardin. |
Ik heb wellicht al alles gezegd wat ik te zeggen heb, een eerder voldaan, een eerder gelukkig man die alles heeft kunnen schrijven wat hij schrijven kon – ik denk dat Stefan Hertmans, dat Cees Nooteboom dit ook zouden kunnen zeggen – en alles wat ik er nog aan toevoeg zou kunnen hergebruik zijn van wat er al is.
Uitzonderlijk ga ik terug vandaag naar een zin die ik terugvond op de eerste pagina van mijn allereerste dagboek dat ik begonnen ben in 1978. Een zin van Pierre Teilhard de Chardin, een zin die ik getracht heb op mijn manier te doorgronden en die me, te sterk heeft beïnvloed opdat ik deze vandaag niet vermelden zou. Op een gegeven even uitzonderlijk ogenblik, naar het einde van zijn leven toe schreef hij:
‘Seigneur, parce que, par tout instinct et par toutes les chances de ma vie, je n’ai cessé de vous chercher et de vous placer au cœur de la matière universelle. C’est dans l’éblouissement d’une universelle transparence et d’un universel embrasement que j’aurai la joie de fermer les yeux.’
Hoge woorden, verheven woorden, geschreven door een van de grootste figuren van de twintigste eeuw die ik getracht heb te volgen en getracht heb mijn zoektocht evenwijdig aan deze van hem te laten verlopen.
Woorden die niet zo eenvoudig te bevatten zijn, die een afbeelding zijn van de overweldigende visie die hij had over het dubbele aspect van de Kosmos als van elke particule ervan, namelijk, naar buiten een materieel aspect en naar binnen, een psychisch, een spiritueel aspect. En het is dit laatste aspect dat hij binnen dringen zal bij het sluiten van de ogen. Zo heb ik het altijd begrepen en zo heb ik het altijd voorgesteld.
Het is dus, destijds, en nu meer dan ooit, de laatste zin van de aangehaalde paragraaf die me toen getroffen heeft en die ik thans herneem als een soort lijfspreuk, als een gewaad waarmede ik me omhullen wil: het sluiten van de ogen, op de vreugde die ik kennen zal als ik binnen kom in de schittering van de psyché van de Kosmos, doorzichtig in een gloed van licht.
Al wat ik geschreven heb was in een zekere mate, hoe minimaal ook, gedragen door dit visioen van licht, door de aanwezigheid van de geest die aanwezig is binnenin alle particules van de Kosmos. En eigenlijk, als ik alles overdenk is het Teilhard geweest en zijn visie op de kosmos met er binnenin, met tentakels naar alle punten ervan het kloppend hart van ‘le Seigneur’ van Teilhard. Hij is het geweest, wat mij betreft, die de weg heeft geopend naar mijn totaal nieuwe visie over ‘Het Zijnde’ als de spirit van de Kosmos.
Hij is het die me geleid heeft naar de visie van Spinoza en verder nog, naar de dag dat ik inzag, de New Physics helpende, dat alles ontstaan was uit het Zijnde dat in den beginne was, dat dit de enige mogelijke oplossing was die aan het bestaan van de Kosmos kon gegeven worden, en dat aldus de Kosmos in al zijn geledingen, het Zijnde’ was, het Leven was, het Bewegen was, het ‘Nu’ was.
Het is de weg die ik genomen heb op een bepaald ogenblik in mijn leven. Teilhard de Chardin lag aan de basis ervan. Met hem is alles begonnen, hij heeft me tot het leven geroepen.
PS. 1
Op een dag stond ik met Paul Verspeelt en onze echtgenoten op enkele kilometers van zijn ouderlijke woning in Sarcenat, in de omgeving van de Puy-le-Dôme. Ik weet niet meer waarom we niet tot daar gereden zijn, ik ‘snakte’ ernaar en Paul zou me gevolgd hebben maar we hebben ons moeten tevreden stellen, ontgoocheld, met een bezoek aan de weinig zeggende kerk in een ander dorp waar hij gedoopt werd.
Niemand, behalve Paul misschien, heeft begrepen waarom ik er heen wilde.
PS. 2
Deze tekst komt uit een nieuw manuscript dat aan het ontstaan is.
18-03-2024, 10:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |