Het moet je verbazen want het verbaast mij ook dat de zinnen er elke dag geschreven staan zonder dat er een deel A.I. mee gemoeid is. Dat ze ontstaan, dat er een wil aanwezig is om ze te doen ontstaan terwijl die wil er even goed niet zou kunnen zijn.
En, hoe ontstaat die wil, wie zegt me, wie verplicht me – want het is een verplichting, minstens tegenover mezelf – te doen wat ik doe? Er voor op te staan, vóór het licht op komt. Dit zalig ogenblik dat het oosten oplicht eerst en er het gefezel is van de meesjes in de tuin dichtbij. Zo heb ik in mijn leven, grote morgens gekend, een in het bijzonder, waar ik nu aan denk: een plaats op drieduizend meter hoogte, ergen in het ‘vreedzame’ Yemen, toen ik gewekt werd door de muezzin vóór het kraaien van de haan, en als ik uit de tent kroop, de wereld gehuld was in een lichte nevel waarachter, een wazig, zilveren licht dat opsteeg uit de bergen voor me, eerst gestadig en dan ineens als een roep – een kreet als van een god - en ik daar stond, alle andere tenten nog dicht, alleen op de wereld, alleen bij het nog smeulend vuur van de avond ervoor.
Grote morgens waren het in die dagen. Waren het, alle dagen van mijn leven dat ik in de bergen was en, grote morgens zijn het nu omdat ik telkens geconfronteerd word met die wil in mij er te zijn en te schrijven, tot de ziel uit mijn lijf, te ademen in woorden, te vergaan in woorden, me op te richten in woorden.
En de aller zaligste van alle ogenblikken, enkel van het woord te zijn.
Achter die woorden die geschreven staan ben ik aanwezig, en niet alleen er achter, maar ook erin, ook er binnen in. Niemand anders kan die geschreven hebben dan ik; ze zijn mezelf, dan toch een deel ervan. Ik verberg me erin en ik open me erin. Ik blijf bloot achter.
Elke morgen dat ik herbegin me te openen, op wat er in het diepste van mezelf aanwezig is, dat ik verhalen kan, veruitwendigen kan, opdat ik er zou staan als het licht dat op mijn handen valt, als op het roerloze van de planten in de tuin.
De ogenblikken dat ik dit schreef waren de ogenblikken dat ik leefde, het grote leven van het hier nog zijn.
Het is de morgen van een dag die zich omwille van het gebeuren van de avond ervoor, een onverwachte ontmoeting, zich opent op een wereld die ik vergeten was.
|