 |
|
 |
|
|
 |
18-08-2021 |
Het Leger van Allah. |
Gelukzalige die ik ben, die we allen hier nog zijn, voorlopig toch nog, maar ondertussen rukt het leger van Allah op, heeft het zijn oude stellingen in Kaboel terug ingenomen, en krijgen we beelden te zien hoe de verslagenen zich voelen alsof Attila de Hun hen had overhoop gelopen, erger nog, alsof de vrees die ze kennen, de heilige wetten van de sharia, rechterhand van Mohammed de profeet, op hen toegepast te zien door de mannen met baarden van jaren en even afschrikwekkend met de meest moderne wapens ‘getooid’, erger zou zijn dan de dood.
Daar waar we als ‘soldaten van Allah’, verwacht zouden hebben dat het mannen als engelen zouden geweest zijn gladgeschoren en in het wit gekleed, een witte duif op de schouder, het goede, het geestelijk meest rijke aanklevend.
Onvermijdelijk sidderen we met de Afghanen, hun vrees is ook die van ons. Verwachten we hun voorposten die, als ze hier nog niet zouden zijn, hier zeker vlug zullen staan, verwelkomd door een deel, hoe klein ook, van de bevolking. Is het niet hier, dan zeker in andere delen van Europa en Groot-Brittannië waar de sharia al de kop opsteekt.
Zijn we er ten volle bewust van, zijn we erop voorbereid, er tegen gewapend, of zijn we maar een leger van zwakkelingen die, o zo gerust en totaal onvoorbereid staan te springen en te zwaaien, van geen gevaar bewust, op de festivalweiden?
Overdrijf ik als ik, of is het totaal ongepast, me herinner hoe Stefan Hertmans in zijn ‘Bekeerlinge’ de inval beschrijft van het ‘leger van God’ - het kostte hem een nacht schrijven - in Monieux, een dorpje in de Provence.
Onmiskenbaar, ondergaan we vandaag, de vrees van een groot deel van de Afghanen, voorlopig nog in gedachten, maar hoe zal het gesteld zijn met ons, een of meer generaties verder, als de pletwals van het leger van Allah niet te stoppen zou zijn?
Want, de baardmannen zien er niet te vertrouwen uit, ze verbergen onheil achter hun baard, hopelijk zijn ze geen voorbeeld voor de vele jonge en oudere baardgroeiers hier die jaren geleden ineens in het Westen zijn opgedoken in navolging van wie of wat, of omdat ze menen iets te bewijzen te hebben iets zoals de volgelingen van Mohammed.
Welke ogen gaan er nu geopend worden in dit land als we zien met welke vrees het leger van Allah ontvangen wordt in Kaboel en wellicht in alle andere steden. Ik heb er niet het minste vertrouwen in, de politiek hier is dermate versplinterd zodat ze niet de minste slagkracht heeft. We zagen het na de waterramp in de vele dorpen en steden van Wallonië, we zien het in de traagheid waarmee gehandeld wordt om de Belgen en de te beschermen personen in Afghanistan terug te halen.
En dan, wat zijn we nog met de Verlichting die we gekend hebben, in heuglijke tijden, en nu hier al met de voeten getreden wordt, geen reflexieve literatuur meer aub.
We verdommen in de wijsheid die we denken te bezitten, die we denken aan te kleven en tot overmaat van ramp pogen te verspreiden. Gaat die domheid zo ver reiken, zo ver doorgaan, dat we niet zien hoe het leger van Allah, onder welke vorm ook, aan het oprukken is, het Westen binnen.
We zijn geestelijk ziek en we zien het niet, de slachting is nabij, het is nog juist een kwestie van tijd, van generaties.
Dit moest me van me van het hart, of wat er nog over is van mijn hart. Vergeef me, het staat er zoals het gekomen is, open en bloot, ik heb het niet (durven) herlezen.
Ik kan misschien mijn standpunt milderen met de hoop dat er voorlopig, tekenen zijn die er op wijzen dat al wat ik hier schreef, te overdreven is, dat mijn voorspelling ijdel geschrijf is, en dat het Leger van Allah, niet meer het Leger is dat we voorheen gekend hebben. Ik kan deze zin er nog aan toevoegen.
18-08-2021, 05:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-08-2021 |
E noi fatti d'aria al mattino. |
Het is vandaag niet meer zoals een periode in mijn leven, toen ik kleine werkjes inlijstte - ik dacht dat het een begin van kunst was - met mijn etsen uit de jaren 70, 80, waar ik aan toevoegde, stukjes plant, wortel, steen, schelp, wier, het meest eenvoudige eerst. Omdat ik vond dat wat ik gemaakt had als ets, niet veel was, weinig aandacht vroeg en dat, wat ik er aan toevoegde deeltjes zuivere natuur waren, meer de aandacht waardig dan de inbreng van mij die maar fungeerde als een soort handteken, meer niet, van de mens die ik was. Gekheid is, wat het nu, na verloop van tijd, geworden is, elke dag me uitlevend al schrijvend.
Mijn hoofd is bijwijlen een tol, mijn gedachten slaan op hol. Het is een verlossing geworden, me even in de hand te houden aan de vijver van Johan of, thuis te gaan neerliggen op de sofa, te luisteren naar wat Mahler, wat Pergolesi, Beethoven of Satie. Ik zeg zo maar iets, en dan te weten dat de zon wegschuift en hoe het licht wankelen gaat. Daarna toch nog wat te schrijven en te wachten op de komst van de nacht en de slaap die me meenemen zal naar irreële oorden of nooit vermoede gebeurtenissen.
Waar ik, uiteindelijk uitkomen zal, weet ik niet, evenmin hoe dit allemaal eindigen zal: of het gebeuren zal in de nacht of vroeg in de morgen in het eerste licht, of in de avond met de horizon in vuur, zoals ik het de laatste dagen heb meegemaakt.
Ik weet alleen dat ik er naar toe schrijf, dat ik er naar toe leef en dat de draad dunner en dunner wordt. Ik kan, zoals ik nu bezig ben, tot dan, blijven brieven schrijven gericht aan mezelf, van Ugo naar Karel en van Karel naar Ugo, alsof er nog een derde was die alles registreert. Die alles, keer op keer hertekent, die geen nood heeft aan mooischrijverij maar de zaken weergeeft voor wat ze zijn en niet zijn. Poolshoogte nemend om te weten wat niet te weten is, hoe het verder moet als het dan toch verder moet.
Ik heb dan wel Cervantes die ficciones schreef para distraerse, ik heb ook enkele zinnen nog uit een gedicht van Salvatore Quasimodo die me regelmatig te binnen vallen:
Desiderio delle tue mani chiare nella penombra della fiamma sapevano di rovere e di rose, di morte...[1]
Vlammen, ruikend naar eikenhout, naar rozen, naar wat is van de dood, het schokeffect voor mij, en het gedicht eindigend met de versregel: é noi fatti d’aria al mattino, wij van lucht gemaakt in de morgen.
En nochtans om er aan te ontkomen, hoe ik me elke morgen, hoe ik me dag aan dag inspan om meer te zijn dan wat lucht. Of de poëzie die zich toe-eigent wat niet toe te eigenen is en uitkomt bij wat evengoed de eeuwigheid kan zijn.
Ik schrijf het maar, het voelt plots goed aan deze morgen.
[1] Verlangen van je klare handen in de schaduw van de vlammen, ruikend naar eikenhout, naar rozen, naar de dood…
17-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-08-2021 |
Een namiddag half augustus. |
September en de herfst komen naderbij. In het college hadden we een ‘opstel’ te maken over het mooiste jaargetijde, ik had gedacht aan de lente, maar een studiemakker koos categoriek voor de herfst. Hij hield van het verkleuren van de bladeren en het stilvallen van het leven in de natuur. Hij voelde dan beter de krachten in hem, zegde hij. Later hoorde ik dat hij als jonge man en enige zoon, een einde aan zijn leven had gesteld. Een daad die ik lang heb meegedragen, omdat ik altijd met bewondering had opgekeken naar hem, een briljante geest. Ik zie hem nog nu, ik hoor nog zijn stem, hoe hij sprak, altijd met een lichte ironie over de dingen die hij vertelde zodat je nooit wist wat hij echt dacht of hoe hij zich echt voelde.
Een beeld en een gebeuren, niet goed om een dag mee te beginnen. Maar zijn verhaal en zijn beeld staan er, ik kan er zo maar niet aan voorbij, ik kan me er niet omheen schrijven. Is het een teken, een hint naar wat op komst is, de herfst, de winter en de sneeuw, of naar een woord dat ik niet spellen wil. Zeker nu niet, nu ik gisteren, in de late namiddag op het einde van de vijver gezeten, aan mijn vriend Johan gezegd had, wat ik misschien niet had moeten zeggen, dat ik het gevoel had - en het was het effen spiegelwater van de vijver dat er schuld aan had - dat ik de zekerheid had dat ik er nog in 2024 zou geweest zijn om de Olympische spelen van Parijs mee te maken.
Waarop mijn vriend gesproken had van een dame die 106 geworden was, maar zegde hij, ze deed niets anders meer dan roepen en schreeuwen, alsof hij me verwittigen wilde over de kwaliteit van leven op hoge ouderdom.
Wat ik hem niet zegde is dat ik me in 2024 nog altijd zag als mijn blog schrijvend zoals nu en ook dat ik nog heel wat te doen had alvorens voor goed te vertrekken. Maar dat zal hij wel geraden hebben.
Ik weet dat hij me, als ik ooit de spelen haal, dat hij me herhalen zal wat ik hem vertelde als een voorspelling die uitgekomen was. Ik denk nu, zoals we er zaten naast elkaar: de zon hoog achter ons, het water effen en helder, een spiegel, met de hoog opgeschoten Italiaanse populieren op het einde van de vijver, met hun toppen weerspiegeld over de ganse lengte van de vijver tot aan ons voeten, dat er soms ogenblikken waren dat we een tijdje niet spraken, dat we keken naar het water, naar het muurtje van riet op het einde van het water, juist onder de bomen, dat ik hem zegde dat het mooi opgeschoten was, met een witte band juist boven, het water. Dat hij me aanvulde met te zeggen dat de uitgebreide vlek waterlelies kwamen uit de vijver van zijn moeder, dat hij aan haar dacht als hij er naar keek, en dat deze vlek aan het uitzwerven was over de vijver. Hij zegde me ook, na vele andere zaken, dat hij zich voelde als een rijk man, zeer succesvol in zijn bedrijf, maar hij bedoelde rijk en even succesvol aan gevoelens.
Ik dacht eraan hoe simpel, hoe eenvoudig de mens kan zijn als hij gelukkig is, plannen makend die op het punt staan zich te realiseren. Maar ik wist dat het overheersende in zijn gevoelens waarover hij me vertelde, de vijver was waar we zaten, een oase van groen en licht met open einders die er het uitzicht aan gaven van een eiland, van onnoemelijke stilte en rust middenin de velden.
We zaten daar lang, pratend, over kleine en grote dingen, lettend op de zwerm zwaluwen die plots als schichten van verwondering over het water scheerden. Een tijd lang we hen volgden tot ze verdwenen zoals ze gekomen waren. We waren gelukkig het te zien, al waren het maar zwaluwen, maar ze voegden iets toe aan ons woorden, een klein iets, een vlekje geel maar zoals op het schilderij van Proust, je weet het wel van die man die het zag - spijtig dat ik zijn naam vergat, het was een mooie naam of dan toch een om niet te vergeten - maar we waren gelukkig het te zien, het mee te nemen, ik gelukkig het op te tekenen.
Toen de zwaluwen verdwenen waren dempte de warmte van de zon op onze rug en zijn we opgestaan. Maar de ogenblikken die we er samen waren liepen verder door tot het ogenblik van mijn schrijven hier, en zeker veel verder nog.
Dergelijke momenten vergeet je zo maar niet, het was er te stil om te vergeten, te effen het water, te mooi gegroeid het riet in de oevers, te wijd de vlek waterlelies, te uitzonderlijk ons samenzijn daar die namiddag, half augustus.
Het zal ons nimmer nog ontgaan, het beeld en de gevoelens zullen als geëtst overblijven op het blad van onze gedachten. Immer.
Johan weet het zoals ik het weet.
16-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-08-2021 |
Wat houd ik er aan over. |
Wat houd ik over van wat ik schreef van 2010 tot en met 2020, welk lot is het beschoren als het uiteindelijk niet de vergetelheid zou zijn, ook de 144.420 woorden van 2021. Want het gaat maar verder, het is alsof ik nimmer stilvallen zal. Maar wat doe ik er mee, niemand wilt ze in tijden zoals deze, ze zijn te ‘reflexief’, terwijl ik - hoe is een mens? - gedroomd had van een bibliofiele uitgave ervan.
Nu, wat ik schreef hield me in leven, gaf me een opdracht mee, waar ik ook was of wat ik ook deed, er was altijd, minstens op de achtergrond, de blog die ik te schrijven had, een soort spiegelbeeld van mijn gedachten, en ik vond dit zeer passend voor de man die ik was.
Trouwens hoe leven we, hoe brengen we onze dagen door, hoe worden we oud en kramakkig, een toestand die ons plots als realiteit overvalt en waar je rekening moet mee houden, al wenst je het niet, hij wordt je opgedrongen.
Hoe het gebeurt hangt af van de omstandigheden, maar eens dit stadium bereikt wordt het antwoord zonder zin, je zit veel te ver voorbij halfweg, er resten je nog enkel wat sprankels van dagen. En het beste dat je te doen staat is deze wel te gebruiken.
Het is de reden waarom ik verder ga, waarom ik, hoewel het me kost, er tezelfdertijd genoegen in vind te doen wat ik doe, ongeacht het resultaat, ongeacht de afloop ervan. It pleases me as it has pleased me before. De vreugde van mijn late dagen. Ik ben dus maar zoals mijn vriend - elke schrijver is mijn vriend - Cervantes die, met de voeten in de stijgbeugel - con el pié en el estribo - zijn ‘Novelas ejemplares’ schreef en dit om zich te verstrooien, maar je weet dit al. En ik, in een identieke toestand, doe ik het om zelfde reden?
Ik denk het niet, ik zie het eerder als een uitdaging, een grote uitdaging tegen het ouder worden. Terwijl ik schrijf heb ik de volle indruk, de tijd voor te zijn, de tijd te stoppen voor een tijd en hij aldus geen vat heeft op mij eens ik woorden ben, en niets meer dan woorden en hoewel ik, in de tijden waarin ik leef, ik weet het nu, verkeerd bezig ben, blijf ik, wat mijn schrijven betreft, in mijn zelfde flow, in mijn zelfde levenssfeer.
Blijven jullie me volgen of keren jullie zich af van mij. Mijn vreugde geschreven te hebben vandaag, erbij betrekkend eens te meer, de grote Cervantes, is geestelijke balsem.
Daarvoor doe ik het altijd.
15-08-2021, 05:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-08-2021 |
Wat nog dramatischer zou zijn. |
Ik treuzel bij het vinden van namen, ik vond de naam van de maker van de vier jaargetijden, Vivaldi niet meer, ik treuzel bij de geldigheid van woorden die me ineens vreemd en on-Nederlands overkomen. Waar ga ik heen, vraag ik me af, hoe evolueert dit verder?
Twijfel wat de zoekmachine in mij betreft, heeft dit zijn weerslag op wat ik schrijf, op de inhoud ervan, en is het aftakelingsproces van het lichaam overgeslagen op dat van de geest?
Dit is een heilige vrees die ik heb, die we allen hebben. Er best niet aan denken, maar ik dacht er wel aan toen ik de naam van VIvaldi niet terugvond in wat men het geheugen noemt, of hoe we begaan zijn met het minste teken van verval.
In feite, mijn woorden komen nog, soms nog even vlug en even waardevol, waarover maak ik me zorgen, o.a. dat ik er niet meer zou zijn voor de Olympische Spelen van 2024?
Ben ik er nog des te beter, maar hoe zal ik er nog zijn, zal ik er nog zijn zoals ik nu ben, zoals ik hoop, of zal ik er zijn in wat ik niet wens, in een meer erbarmelijke toestand?
Zorgen om mijn toekomst, geestelijk meer dan lichamelijk, is een momentum in mijn gedachten. Een korte bezinning in mijn dag die begint, misschien weinig passenden vooral weinig aanmoedigend.
Maar dan toch geformuleerd, als een passage in mijn dagen waar ik vlug overheen ben, eigenlijk het vermelden niet waard, misschien wel in een roman, maar het is geen roman die ik aan het schrijven ben, of dan toch, wel. Maar dan een roman niet van wat ik doe, maar een roman van wat ik denk elke dag, wat mijn leven thans geworden is, zijnde van de duur van een kort stuk tijd, een ‘nu’ dat gestopt wordt enkele ogenblikken en uitgerekt tot ik mijn juist aantal woorden heb geschreven, en daarna terug aangezet naar een opeenvolging van nu-momenten waar niets wordt over gezegd, terwijl een roman juist over die nu-momenten loopt, de enige die vandaag in de wereld van de uitgever waardevol worden geacht om gedrukt te worden.
Gedachten-momenten worden niet gegeerd, ze zijn te moeilijk te benaderen, te omslachtig, te tijdrovend en komen dus hoegenaamd niet aan bod. Zelfs kleine stukjes ervan, een blogtijd lang, worden soms geschuwd en op zij gezet/gehouden voor betere tijden die ik niet meer verwacht.
Zo stel ik vast, maar dit is niet nieuw, dat ik mijn ganse leven verkeerd ben bezig geweest. Het is zeker niet het moment om het pas nu vast te stellen, want dit is, in een zekere zin dramatisch, meer nog, tergend dramatisch.
In dergelijke omstandigheden is het beter dat ik er over zwijg en verder ga op de ingeslagen weg als ik mezelf niet verliezen wil.
Want dit ware nog dramatischer.
14-08-2021, 13:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-08-2021 |
Waar je soms uitkomt. |
‘Before you start, look at the audience and wait till there is no sound left, till you can hear absolute silence. Then it’s you who dominates them, and your nerves will be gone and under control. You’re in command and you’ll stay in command.’
Een wijze raad die ik heb gevolgd in de tijd die nu ver achter mij ligt als ik het woord nam bij een of andere gelegenheid.
Ik weet echter dat ik die nu niet meer nodig heb, Ik geef geen toespraken meer, ik zou trouwens niet meer kunnen, mijn stem verloor haar kracht en mijn adem zou te lange zinnen, een specialiteit van mij, niet meer kunnen volgen. Ik ben dus, op dit gebied, gehandicapt en ik aanvaard het. Als ik dus deze korte tekst hier heb overgenomen dan is het omdat hij dienstig kan zijn voor jullie. Vanwaar hij komt weet ik niet, maar dat hij heel nuttig is om in grote omstandigheden na te volgen weet ik wel.
Ik ben hiermee in ander vaarwater gekomen, iets wat Dante ook signaleerde als hij overstapte van de Hel naar het Vagevuur, een overstap die heel wat dieper reikte dan mijn sterk uiteenlopende dagelijkse beschouwingen. Dantes beschouwingen echter, zijn qua inhoud, niet meer aan de orde. Als we hem lezen, als we hem volgen in zijn tocht door Hel en Vagevuur en vooral Paradijs, willen we vergeten waar we ons bevinden als het niet binnenin zijn woorden zou zijn, binnenin het ritme ervan, de kleur ervan, het verhaal van de personen die hij er ontmoet, maar de plaats zelf wordt niet meer ervaren als een mogelijke bestemming. De Verlichting heeft er voor gezorgd dat de plaatsen bezocht door Dante spookplaatsen geworden zijn, het gevaar terecht te komen zijn Hel of Vagevuur is geweken, alles is nu, het Niets van het Niets geworden of het Rijk van de triomferende geest. Twee mogelijkheden die openstaan: het alles vernietigende, of het meer sprekende dan de Hemel.
De gebieden die Dante afliep als werkelijk bestaande - velen dachten dat hij bruine vlekken in zijn gezicht had opgelopen - zullen zeker tot nadenken hebben geleid, des te meer hij uit de Hel is teruggekomen met tal van verzoeken die hij te volbrengen had eens terug op aarde. Of hij die achteraf gedaan heeft - hij heeft tijd genoeg gehad tijdens het schrijven van zijn Purgatorio en Paradiso - betwijfel ik.
Hij overleed in Ravenna op 14 september 1321 (we naderen de 700 jaar) kort na zijn terugkeer uit Venetië. Het verhaal gaat dat door zijn zoon Jacopo werd vastgesteld, dat de laatste dertien canti van zijn Paradiso ontbraken.
William Anderson[1] in zijn ‘Dante the Maker’ schrijft hierover dat acht maanden na de dood van Dante, de zoon Jacopo een droom had waarin, rond twee uur in de morgen, zijn vader verscheen gekleed in een wit gewaad en met een lichtend gelaat. Jacopo vroeg zijn vader of hij leefde en zijn vader antwoordde: ‘ja, maar ik leef in het echte leven, niet dat van jullie.’ Dan vroeg hij hem of hij zijn gedicht had beëindigd en indien dit zo was waar het ontbrekende deel was. Dante in de droom leidde zijn zoon naar de kamer in een ander huis die hij gebruikt had als slaapkamer in zijn leven ‘and touching the wall pointed it out as the place where he should look. Jacopo woke up, fetched Piero di Giardino and went to the bedroom which was in another house. At the place indicated in the dream they found a mat fixed to the wall. On removing the mat, they found a manuscript coated with mould from the damp wall and on brushing the mould off they discovered the missing thirteen cantos. They were overjoyed and, copying them out, sent them to Can Grande, following the habit of Dante who had published the other cantos in this way’.
The story, zegt Anderson, is not impossible.
Het kan, een droom die de waarheid onthult - ik ook droomde deze morgen over het plotse, grote succes van mijn blogs - niets zegt ons echter over het tijdstip waarop de laatste dertien gezangen werden geschreven en verborgen.
Waren de resterende gezangen volledig afgewerkt en gebeurde het verbergen vóór zijn vertrek naar Venetië, of bleef nog een gedeelte ervan te schrijven of te herzien, en gebeurde dit pas, na zijn terugkeer en dus tijdens zijn ziekte, en werden ze pas, nadat Dante ze had afgewerkt, opgeborgen omdat hij de gelegenheid niet meer had de tekst ervan te overhandigen aan zijn zoon?
Met tal van vraagtekens dus die eeuwig blijven zullen en waarvan ik gemeend heb gebruik te mogen maken om mijn blog van vandaag te besluiten.
Het over nadenken waard.
[1] ANDERSON William: ‘Dante the Maker’, Routledge & Keagan Paul, London, 1980
13-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-08-2021 |
Sterker dan hemzelf. |
Wellicht ben ik hier, onder ons, de enige die denkt dat hij er niet meer zal zijn voor de Olympische Spelen van 2024 in Parijs. Hij denkt het en toch hoopt hij stellig dat hij zich vergist. Dit laatste een soort van blufpoker zijnde, iets wat je denkt maar zeker niet schrijft. En toch staat het er en doet het de ronde in een beperkte gemeenschap.
Wat er nu ook staat en wat ik beklemtoon is, dat de tempel van Solomon, waar zoveel om doen is in de Bijbel, en waarvan de plannen getekend werden door Jahweh en aan Koning David gegeven die ze doorgaf aan zijn overspelig geboren zoon, Solomon, nooit in Palestina/Israël heeft gestaan.
Als die tempel er was en dat zal wel gezien geplunderd door Shishak - of wie ook - de farao van Egypte, zoals de Bijbel dit vermeldt, dan gebeurde dit in een ander land dan Palestina/Israël/Jerusalem. Er zijn voldoende gegevens voorhanden om dit te bekrachtigen.
Dit zijn gedachten waar ik vroeg in de morgen, voor het krieken - een mooi Vlaams woord - van de dag, mee bezig lig en bij het opstaan onmiddellijk heb neergeschreven. Wel niet voor de eeuwigheid want ik vermoed niet dat er iemand zal zijn die er een gevolg zal aan geven.
Wat ook, er zijn, op de plaatsen waar er naar gezocht werd, geen ruïnes van een tempel van Solomon, zoals beschreven in de Bijbel, gevonden. Trouwens indien er al een ware geweest in Jerusalem - het nieuwe Sion - dan hadden ze er, bij hun terugkeer uit ballingschap in de vijfde eeuw voor Chr. geen nieuwe gebouwd.
Ik hoor je al zeggen: waar die man ook mee bezig is, wie heeft hier interesse voor, waarom vertelt hij dit?
Wel hij zelf weet het niet waarom hij dit zegt en schrijft, het is sterker dan hemzelf. Hij handelt zoals de schorpioen in wat Frans Sierens, een miskende schrijver in Vlaanderen neerschreef in het exemplaar van zijn boek ‘Een sterke geur van terpentijn’ dat hij ten geschenke kreeg van hem:
The frog felt an atrocious piercing as it sunk below the surface, taking the scorpion with it, it cried out with its dying breath: ’Is that logical?’ ‘No’, said the scorpion, ‘it’s not. But what would you ? I can’t help it, it’s my nature (Orson Welles).
(Frans Sierens was mijn secretaris in de Bank, ik had een goede band met hem, ik wil die band behouden, daarom vernoem ik hem telkens ik de gelegenheid zie, zelfs indien ik me herhalen zou.)
Gisteren schreef ik een (te) lange blog, vandaag is het wat minder, maar daarom niet even belangrijk.
12-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-08-2021 |
Egypt and the Queen of Sheba in the land of Punt. |
Ik kan bepaalde geschriften die ik belangrijk vind zo maar niet laten verschralen, vooral dan als het geschriften zijn uit mijn Velikovsky periode die lang, heel lang heeft aangesleept. Geschriften waarin ik geloofde en die een doek lichtten op een probleem uit de Egyptische geschiedenis, namelijk, waar lag het land van Punt waar koningin Hatsjepsoet heen reisde en deze reis liet beitelen in de muren van haar tempel in Karnak.
Ik schreef hierover, jaren geleden, een artikel voor het Tijdschrift van het Personeel van de Nationale Bank van België. De tekst ervan is verloren gegaan maar de essentie ervan is ondertussen al eens neergeschreven in een van mijn blogs van veel vroeger.
Wat je dus leest is wat ik reeds als blog liet verschijnen, maar ik wil hem hier terug inbrengen omdat ik niet wens dat wat me zoveel moeite heeft gekost voor altijd verloren zou gaan.
Het kan dat de Egyptische geschiedenis/chronologie, je gestolen kan worden, het kan ook dat je nog vage ideeën hebt erover, en dat het land Punt er een van is, wat ook, ik heb maar één plaats om het te bewaren.
De essentie van mijn verhaal haal ik bij Immanuel Velikovsky, uit zijn ‘Ages in Chaos’[1]. Een boek dat na heel wat verwikkelingen gepubliceerd werd in 1953, en in 1977, het exemplaar dat ik bezit, aan zijn 10de herdruk toe was,.
In dit werk ontwikkelt Velikovsky een theorie die erop neer komt dat er een ‘gap’ is van vijf à zes eeuwen in de Egyptische Chronologie. Weinig zijn zij die deze stellingname bijtreden. Maar ik persoonlijk vind dat er een grote graad van waarheid in schuilt.
Je moet zijn werk gelezen hebben om hem het nodige credit te geven. Want luisteren naar hen die Velikovsky afbreken, voortgaande op wat anderen erover zeggen of schrijven, is maar al te gemakkelijk.
De theorie van Velikovsky die ook deze is van Robert De Telder[2]. steunt op één onomkeerbaar verifieerbaar element.
Om te beginnen vertelt de Bijbel ons dat het paleis en de tempel van Solomon leeg gehaald werd door Shishak, de Egyptische Farao, (II Kronieken 12) traditioneel vereenzelvigd met Sheshonk I.
In feite echter gebeurde deze plundering door Tutmoses III, de opvolger van Hatsjepsoet, want zeggen Velikovsky en De Telder en dit is het enige maar dan ook, onweerlegbare bewijs, de buit die afgebeeld staat op de muren van de Tempel van Tutmoses III, komt uit het Paleis en de Tempel van Solomon.
Ze stellen dit voorop aan de hand van de op de muur van de tempel afgebeelde gebruiksvoorwerpen van deze buit, o.m. vazen, altaren, tafels, die Tutmoses III, na zijn veroveringen liet beitelen op de muur van zijn Tempel in Karnak. Velikovsky komt tot de uiterst vreemde bevinding - De Telder volgt hem hierin - dat deze tekeningen een exacte weergave zijn van de voorwerpen die voorkomen in de boeken van de Bijbel, I Koningen en II Kronieken als zijnde voorwerpen aanwezig in de tempel. Hij besluit hieruit dat het Tutmoses III is geweest die de tempel en het paleis van Solomon heeft geplunderd.
In zijn ‘Ages in Chaos’ schrijft Velikovsky hier uitgebreid over en publiceert hij ook een foto van de muur samen met een tekening ervan. Wat volgens hem betekent, dat de Shishak van de Bijbel niet Sheshonk I was maar Tutmoses III en dat deze laatste niet leefde in de 15de eeuw maar, zoals Solomon, in de 10de eeuw voor Chr. Dit met alle gevolgen wat de Egyptische traditionele chronologie betreft.
Ik zocht destijds in mijn ‘Baedecker’s Egypt’ van 1929 én naar de beschrijving van de tempel van Tutmoses III én van deze van Sheshonk I, maar nergens vond ik, in deze zeer gedetailleerde reisgids van Baedecker, ook maar enige beschrijving van een dergelijke muur. Enkel de foto van Velikovsky en De Telder bevestigt dit.
Ik zal me wel niet meer verplaatsen naar Karnak, die gelegenheid heb ik gehad maar toen ik er was, jaren geleden, beweerde de gidse wel die muur te kennen maar vond het onnodig er langs te gaan. Ze ignoreerde de reden van mijn verzoek..
Conclusie voor mij: ik heb vertrouwen in Velikovsky wat de tekeningen op de muur van de tempel betreffen. Maar of het de muur van de tempel van Toutmoses III is heb ik niet kunnen achterhalen. Er blijft dus een (lichte) twijfel hangen.
Uiteindelijk blijft het een probleem dat mij en vele anderen bezig houdt. Want als Tutmoses III de tempel van Solomon heeft geplunderd dan was het Hatsjepsoet, die als de Koningin van Saba vermeld staat in de Bijbel, die een bezoek bracht aan koning Solomon en dan was het land van Punt dat door Hathsepsut werd bezocht, de plaats waar Solomon verbleef.
Hierover echter heb ik niet de minste zekerheid want een zekere Kamal Salibi, beweert in zijn boek, ‘La Bible est née en Arabie’, en ik heb heel wat redenen om hem te geloven, dat de geschiedenis van Israël, zoals verhaald in Genesis en Exodus zich heeft afgespeeld in Arabië. Trouwens het is Abraham die met zijn zoon Ismaël – volgens Arabische overlevering – de Ka’aba zou gebouwd hebben.
Daarenboven is er ook het feit dat er in Jerusalem geen archeologische resten gevonden werden, noch van het paleis van David, noch van het paleis van Solomon, noch van de tempel van Solomon[3], wat koren op de molen is van Salibi, want hij situeert de ganse geschiedenis van Israël, zowel tempels en paleizen, als de veldtochten van Tutmoses III en van Sheshonk I, in Arabië en niet in Palestina.
Wat dan met zich brengt dat de tempel van Solomon, en dus ook het land van Punt, zich niet bevonden in Palestina, maar in Saudi Arabië.
Uiteindelijk, komen we uit bij een schilderij van Dali, een eiland in de lucht, een mogelijkheid die is en toch niet is of nog niet is.
Zoeken dus, zij die gaan wandelen in het zand aan de Tempel van Tutmoses III in Karnak, naar die fameuze muur; Kijken of deze wel degelijk van Tutmosis III is en of de afbeeldingen erop overeenstemmen met de afbeelding in ‘Ages in Chaos’ en daarna de Bijbel gaan opzoeken of de voorwerpen op de muur, erin beschreven staan. Meer is het niet, maar het moet voldoende zijn.
Maar dan komt Toutmoses IV, zijnde Akhnaton, in de VIIIste eeuw in plaats van in de XIIIde eeuw, wat terug andere traditionele waarheden in de war brengt.
Wat ik kan besluiten, maar weinig meer, is dat Hatsjepsoet ‘the queen of Sheba’ was, maar waar de Tempel van Solomon stond in het Land van Punt, weet ik niet en zal men ook niet zo vlug te weten komen, in elk geval niet in Palestina/Israël.
[1]Immanuel Velikovsky ‘Ages in Chaos, a reconstruction of ancient history from the Exodus to king Akhnaton’, Sidgwick & Jackson, London 1977.
[2] Robert de Telder, zie dezes ‘Tijd en Tijden’, Bookscout.nl 2015.
[3] Zelfs de National Geographic van December 2010, durft dit verkondigen. En er zijn er heel wat in Israël die dit weten, behalve zij die het moeten weten, de fundamentalisten die zelfs Kyriat Arba hebben gesitueerd in de stad Hebron of daar dan toch dichtbij.
11-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-08-2021 |
De niet te vatten essentie. |
Mijn dag begint met een kleine verrassing als ik zie hoeveel bezoekers er zijn geweest, en wel in de nacht. Ik heb er het raden naar. Een mail echter verklaart alles, een trouwe lezeres, een medewerkster van vroeger, van veel vroeger, heeft me teruggevonden en is gaan bladeren in wat ik de voorbije dagen schreef.
Ik beken dat het me verheugt, trouwens elke schrijver is er mee begaan te weten of hij gelezen wordt, hoe hij gelezen wordt en, door wie hij gelezen wordt. Ik weet dat er lezers zijn die het grondig doen dat er andere zijn die aarzelen me te volgen, maar allen volharden, ze laten me niet links liggen. Ze weten hoe ingewikkeld ik voor de dag kan komen, een ingewikkeldheid die voor mij een tasten is, een verder gaan, de voelhorens van de geest volgend, waarbij ik van landschap naar landschap wandel, elke morgen opnieuw. Diversiteit wat het onderwerp betreft is dan ook nooit uitgesloten, zoals gisteren als Eugen Herrigel opdook omdat ik, in een zin, gesproken had over ‘de boog die niet altijd gespannen kan staan.’
Terwijl ik, vertrouwd ben met wat hij schrijft over het boogschieten - de Meester zegt dat het een zichzelf vergeten is; terwijl het boekje van Herrigel, het telt amper 100 pagina’s, voor mij een wolk is van Zen-zinnen en van Zen- gesprekken ‘to attune the mind to the unconscious’, moet het voor iemand die nooit hoorde van Herrigel, een Duits diplomaat in Japan, heel verwarrend overkomen. De zen-filosofie is trouwens niet zo evident te begrijpen.
In een zekere zin is het oneerlijk van mij, gebruik te maken van iemands onwetendheid om geleerd - rijk aan boekenkennis - voor de dag te komen. Maar ik schrijf ook voor mezelf in de eerste plaats, ik volg mijn gedachten, ik neem wat vloeit, met nu en dan de muziek van Klara die tussenkomt. Weet dat ze er bijna altijd is als ik schrijf en dat ik er tussendoor naar luister, soms stop ik even om me af te vragen wie de maker ervan is, om dan terug te keren naar mijn klavier[1].
Ik verwacht niet, als ik erover schrijf, dat je de muziek gaat opzoeken die ik hoorde,, maar Einaudi, een nog jonge man, dan toch voor mij, komt hier hoog over, sprankelend en jeugdig, hij houdt me heel stil. Hij doet me denken aan de ‘entrelacs’ in Keltische tekeningen die geen begin kennen en vooral geen einde: geest ontstaan uit geest en kerend naar geest. Voor de Kelt, de geest van het licht, maar wie of wat zou het licht anders kunnen zijn, dan van hun God die zich toont in alle geledingen van zijn Universum, geledingen die velen niet zien, ze denken niet door, velen niet willen zien, maar dit is hun zaak.
En zoals die Keltische tekeningen in voluten van ranken en spiralen, tracht ik mijn zinnen op te bouwen, van nergens vertrekkende om nergens aan te komen. Mijn geschriften slingeren zich door tijd en ruimte, de ondergrond ervan in feite woordeloze gedachten, die uitgedrukt worden in woorden om ze een vorm te geven, de inhoud ervan altijd een zoeken om dichter te komen tot de essentie van het zijn.
Dit is dan wat ik voelde als ik ingetogen luisterde naar Einaudi, een lange hunker in mij naar het bevreemdende, naar iets dat niet te vatten is maar toch blijvend daar is waar het is.
[1] Vanmorgen was er zo een moment, het ‘Passaggio voor viool en piano’ van Ludovico Einaudi, een 'jonge' man geboren in 1965, muziek die van Mozart kon zijn van welke componist ook, van Grieg, Ravel, zelfs van Debussy.
10-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-08-2021 |
De oude man op de fiets. |
Deze morgen is hij opgestaan uit een droom – hij droomt nu bijna elke nacht naar de morgen toe - hij is met vader op de boomgaard achter het huis of, ergens anders op een grasveld met fruitbomen en afgevallen peren en appelen in het gras. Hij voelt zich licht en gelukkig en hij blijft maar zeggen, mijn vadertje, mijn vadertje. Alsof hij in dat verkleinwoord al zijn geluk leggen kon.
Lang was het geleden dat hij aan zijn vader nog had gedacht en nu is hij er ineens, zo duidelijk, zo gevoelsaanwezig als ‘mijn vadertje’, wat soms de kinderen zeggen, tegen hem.
In de voormiddag was hij in de wagen, werd hij gevoerd doorheen de velden en de weiden, met Haydn op de radio. Het licht als beneveld kristal, het teken van een beginnende herfst in hem, van een roekeloze herfst in hem, met een eerste zin uit een boek van vroeger[1], dat nu niet meer gelezen wordt en die hij zich blijft herinneren: ‘de eerste dagen van september doen me pijn’. En nu, dit neerschrijvend, een voorval, een onooglijk iets, een fractie maar, een man van zijn ouderdom op de fiets die hen tegemoet rijdt. Hij ziet zijn glimlach op zijn glanzend gezicht, hij ziet, dit alles in een fits, zijn witte lange haren wapperend van onder zijn helm En een ogenblik benijdt hij hem. Want wie is er gelukkiger, hij met zijn vragen over alles en nog wat of die fietsende man - ik durf hem zelfs niet oud noemen want dan noem ik mezelf - die hem tegemoet komt en die hij, als een foto, in hem opneemt. En, nu terwijl hij wil gaan schrijven over wat hij nog niet weet, terug opduikt als een gelukkig man, een fietser, jeugdig gebleven., en denkt hij, de man op de fiets, hij het gelukkigst was, omdat het bij hem kommer en zorg is om wat hij schrijven moet. een blijvende instelling om creatief te zijn en vrezen, zoals Shostakovich, niet te schrijven met alle krachten in hem aanwezig. Terwijl er bij de man, een grote losheid was, een jeugdigheid in de manier waarop hij hem tegemoet kwam op de fiets langs de graskant van de weg, zijn gezicht breed open, een glimlach in zijn ganse houding.
Het doet hem denken aan het verhaal van de twee Chinese ouderlingen boven op de boogbrug (de brug misschien uit Das Lied von der Erde). En kijkend in het water, de ene die zegt tegen de andere: ‘zie toch eens hoe gelukkig deze vissen zijn in het water’, en de andere: ‘hoe kun jij weten dat de vissen gelukkig zijn, jij bent toch geen vis’.
Ik weet niet goed meer het einde ervan, maar ik vermoed dat het antwoord zal geweest zijn: ‘Ze zijn gelukkig omdat ik me gelukkig voel hier te zijn, samen met jou, op deze brug, boven dit water met de vallende bladeren die wegdrijven over het water zoals de zomer wegdrijft in de luchten boven ons’.
De oude man op de fiets die ik zag, een flits maar, die gelukkig was, omdat ik me toen ook, een fractie gelukkig heb gevoeld alsof ik het was op de fiets.
[1] Albert Van Hoogenbemt (1915-2002): ‘De stille Man’.
09-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-08-2021 |
Het gespannen staan van de boog. |
Ik waag het te schrijven dat ik stemmen hoor, zonder ze te horen, die me zeggen wat er moet gezegd, ik een man van vele jaren die voortdurend in een flow zit om woorden te produceren, waarbij hij door iets totaal onzichtbaar en uiterst vreemd geholpen zou worden. Is dit een teken van mijn oud worden, erkennen dat wat er staat, en er staat er al heel wat, van de sterren komt, dat ik maar een instrument ben geweest van een wereld buiten mij, de wereld van de geest waar iedereen die er zich op instelt, putten kan tot in het oneindige, tot in het meest bevreemdende toe?
Het is een zin geworden om een lang verhaal kort te houden, maar voortgaande op mijn elan, van gisteren - en welke! - ga ik verder in zelfde richting, de enige die me interessant toeschijnt om te bewandelen.
Het is altijd mijn weg geweest, altijd, het gewoon dagelijkse was niet van mij en zal het nimmer zijn, ik sla er geen acht op als ik optreed al schrijvend, en op dat gebied ben ik een eenzaam man. Eenzamer dan ooit glijd ik weg - word ik opgezogen - naar wat van het eeuwige is, dan toch voor mij. Het tekent me met een soort as op mijn voorhoofd, niet met de as van de stof, maar met het pulver van de geest.
Wat niet belet dat ik tot rust kom, een vorm van niet-denken, niet-zijn, als ik huishoudelijk bezig ben, als ik prei of selder of ajuin ga snijden en de geur ervan aan mijn handen kleeft als ik verder schrijven ga. Dergelijke momenten zijn vormen van rust, vormen van een geborgenheid voor de geest in mij. Welgekomen momenten die er zijn moeten in de dag opdat de ‘bowstring’ even ontspannen wordt opzij gezet.
Het is, maar dan niet in Zentermen, bij benadering wat the Master zegt aan Eugen Herrigel[1] hoe hij de ‘bowstring’ moet loslaten: ‘by letting of yourself, leaving yourself and everything yours behind you so decisively that nothing more is left of you but a purposeless tension’.
Ik vergeet al wat ik ben ‘in a purposeless tension’ als ik het huishoudelijk werk doe dat me werd opgedragen, ik aanvaard het zelfs met vreugde en werk het af met toewijding, wat het ook moge zijn. Om daarna terug te gaan naar mijn gedachten die vorm zullen geven aan mijn schrijven van elke dag, want dit is normaliter maar af in de avond/nacht/morgen, wanneer het wordt ingelogd voor de volgende dag.
In deze mate, als we schrijven gaan, ook als we rondlopen in het huis, zijn we gedompeld in een lichtend landschap, met op de achtergrond de klanken van de grote componisten der aarde, klanken die ons vergezellen waar we gaan. Eens neergezeten voor ons klavier of voor een wit blad, is het de geest die ons opjaagt om woorden achter te laten voor zij die ze lezen zullen, later, ofte nimmer.
[1] Eugen Herrigel : ‘Zen in the Art of Archery’, Routledge & Legan Paul, augustusFirst published in 1953 - hier, 1982 page 47.
08-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-08-2021 |
Iemand hield mijn hand vast. |
We leerden van stof te zijn en tot stof terug te keren, terwijl, en ik kan het niet genoeg herhalen en onderlijnen, ons geleerd moest worden van geest te zijn en tot geest terug te keren, wat ons een totaal ander wereldbeeld had gegeven, een andere vlakte waarover het licht in schichten een symfonie van nieuw geestelijk leven gebaard zou hebben en wij allen: morgenlicht en hoop op eeuwigheid.
Ik dacht eraan vanmorgen, iets dat ik vroeger al moet geschreven hebben of dan toch een hint ernaar; iets dat van ons misschien oosterlingen had gemaakt, waarbij we zouden terecht gekomen zijn met een ander zicht op wat ons te wachten staat. Ik heb er trouwens niet op gewacht, ik heb mijn eigen beeld geleidelijk opgebouwd, het komt uit de geest in mij die eeuwig is, die me geleend werd en die ik terug zal geven eens mijn uur gekomen.
Zo voel ik het toch en KLARA is er om dit te bevestigen, want we zijn geluksvogels, de mooiste muziek ligt aan onze voeten, om het even welke symfonie of concerto, of sonate of noem maar op, een requiem wordt ons aangeboden, en eens zo ver, worden we meegenomen in de geestelijke wereld van anderen voor ons, die componerend opgestegen zijn in het spoor van het kosmische, hoe miniem dit spoor ook moge geweest zijn, het is er, en eens we ons erin bevinden, componeren we, schrijven we, beeldhouwen we, aquarelleren we, doen we iets dat niet moet gedaan, maar dat ons ingegeven wordt het te doen, ingegeven door wat van de Kosmos is, niet van de aarde en het dagelijkse, maar van het hogere, het verhevene, het sacrale. We gaan, om het eenvoudigweg te zeggen, we gaan ons erin dompelen, we gaan erin zwemmen.
Het creatief proces dat in ons aanwezig is, is van de geest van de Kosmos die we een naam zouden geven, indien die naam sedert eeuwen niet bedoezeld ware, maar we weten dat het een correcte naam zou geweest zijn. De naam met een inhoud die Spinoza er aan gaf.
Ik ben, schrijvend en nadenkend, mijn gedachten volgend, eens te meer uitgekomen waar ik vanmorgen niet dacht uit te komen. Het is een gewoonte van mij, op bepaalde dagen deze richting in te slaan, de gewone baan te verlaten en een ingebeelde baan te gaan, zoals het soms gebeurde in de bergen, dat Robert, de gids met ons vertrok voor een gewone wandeling en we eindigden op de top van de ‘Couronne de Breyonnaz (Moiry regio).
Van waar ik vertrok vanmorgen, was ook gepland als een gewone uitstap en zie waar ik aangekomen ben, op een plaats die ik niet verwacht had, maar, geloof me of niet, ik werd er naar toe geleid, iemand hield mijn hand vast.
Aanvulling:
De ontbrekende blogs van 10 juli 2021 af, zullen de volgende dagen worden aangevuld.
07-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-08-2021 |
Het verstillen. |
Hij herleest de zinnen die hij gisteren schreef. Schijnbaar was hij in een verheven bui, hij zou deze woorden vandaag niet geschreven hebben, de stemming van gisteren was kortstondig geweest, de woorden zaten in zijn vingertoppen en vloeiden zo weg uit hem zodat hij ze amper controleren kon, er zelfs niet aan dacht het te doen. En eens ze er stonden mocht er niets meer aan gewijzigd worden, want woorden zijn wat ze zijn, wanneer ze ontstaan, vroeg in de morgen of laat in de nacht, in de zomer of in de winter, ze zijn er als een afdruk van een fase in het leven, de tijd heeft er geen vat op; het zijn momenten dat hij buiten zich zelf treedt, buiten het gewone in hem, in een ‘zijn’ dat hij exponentieel wil noemen.
Hij kan dit niet anders omschrijven dan met het woord exponentieel, een uitzonderlijk ‘Dasein’, binnen het dagelijkse, het gewone zijn. Als hij schrijft, gebeurt het o, zo gemakkelijk dat hij het gewone zijn verlaat en binnen treedt in het andere zijn. Dergelijke momenten liggen geacteerd in de duizenden pagina’s die hij schreef, neergezet en, achteraf vergeten en grotendeels verloren, enkel de groot ‘verhevene, de ‘er-boven-uitstekende’ momenten die hij al schrijvend of al discussiërend beleefde, herinnert hij zich nog daarom niet in dezelfde termen, maar de draagkracht ervan bleef bij.
Ideeën die ontstonden, niet zo zeer, erover nadenkend, maar plots, ineens zonder er ooit aan gedacht te hebben. Zo was er de gedachte - ze dook op aan het graf van zijn ouders - dat de evolutie die de mens heeft doorgemaakt van het ogenblik af dat hij de aap ontgroeid is, niet het gevolg is van de mens zelf, maar dat het een daad van de geest in de Kosmos is geweest, een daad die is opgetreden in planten en dieren die zich voortdurend hebben aangepast aan de levensomstandigheden. De vraag van kip en ei is geen vraag, de evolutie is geleidelijk gekomen en in de kip en in het ei van de kip. Het is dezelfde evolutiedrang die schuilt in de geest van de mens die dieper en dieper doordringt in de materie en zich een steeds maar groter inzicht toe-eigent. Deze toe-eigening gaat uit van de Kosmos, is een kosmische beweging.
Deze gedachtegang heb ik niet opgepikt hier of daar, ze is me te binnen gevallen, op het meest ongewone ogenblik. Anderen moet dit gedacht hebben, Charles Darwin voorzeker, maar of hij dit door getrokken heeft tot de geest van de mens betwijfel ik, maat ik kan me vergissen.
Zoals velen me zeggen zullen dat ik me vergis wat de mogelijkheden zijn van de Kosmos, van de geest in de Kosmos.
Maar dan verwijt ik hen dat ze nog nooit hebben nagedacht hoe het komt dat een zaadkorrel ontkiemen kan en een boom kan worden die weet hoe te bloeien en hoe bevrucht te worden. Men noemt dit het wonder van de natuur, maar niemand denkt eraan, hoe dit wonder gestructureerd is en hoe het ooit tot stand is gekomen, hoeveel tijd het wel heeft nodig gehad.
Alleen, zoekende twijfelaars zoals ik trachten dit wonder te benaderen van uit een ongewone gezichtshoek.
Ik hoop, vriend lezer dat je nu al weet dat ik een dagboek aan het schrijven ben, dat wat ik vertel betrekking heeft over wie ik ben en wat ik denk, minder, veel minder over wat ik doe - op mijn leeftijd is dit niet meer zo belangrijk - of wat anderen doen of zeggen.
En het is stil in mij geworden, een lichtende stilte. De stilte van een bergmeer, waar ik zit op de oever, gedachteloos, de besneeuwde toppen erin weerspiegeld alsof ik mezelf weerspiegeld zie, van mijn jeugd af tot mijn late dagen; alsof ik ben gaan uitzwermen, buiten het omhulsel van mijn lichaam. en dat al wat ik ben is stil gevallen, een groot zwijgen neergelegd op het water, met niet meer dan wat rimpelingen.
En met die stilte in mij, ben ik meer deel geworden van het omringende: de luchten, de bomen, de geluiden; het mag zelfs van de bergen zijn, en veel dieper nog van het kleine leven in grassen, in zwammen en mossen, die lang al hun zaden en sporen hebben uitgestrooid, nieuw leven in potentie, wat ik hoop ook nog te dragen.
Ik ook vermag zelfs in mijn stilte, het zaad van mijn geest uit te strooien in mijn geschriften, wel niet te vergelijken met het wonder van het kiemende zaad, maar dan toch geladen met trillingen van leven. Dit gevoel te kennen is lijk een warme wolk, waarin ik beweeg en schrijven kan..
Maar mijn verstillen opent andere horizonten, for if death has the quality of mystery it is only so because of the abundant mystery of life’ wist Christopher Fry in zijn lezing over de dood [1] .
Zo gebeurt het dat in de vlakte van de geest vele zaden wachten die vruchten zullen dragen, eens opengebarsten; en eens de tijd erover, groeien zullen tot rode beuken ruisend boven je hoofd, en jij je handen gevouwen als in een droom, nog slaap gebonden. Je hoopt het maar terwijl de regen valt en de stilte woekert in de mossen met paddenstoelen van begeestering.
Maar zien wie we zijn, doen we niet. O, Ouspensky, velen lopen de wereld voorbij, velen denken dat hun lichaam zal sterven, niet om te verrijzen tot een ander leven, maar om uit te doven en te verdwijnen onder een grauwe steen met wat naam erin gebeiteld en het licht erover van herfst en winter en vallende bladeren die de letters bedekken zullen, even maar, tot de wind komen zal.
Toch zullen er zijn die de geur van kweeperen hebben geroken in tekens van overmoed, de wijding van de avonden hebben gekend, de sterren en planeten hebben geweten hoog boven de bomen, en in het avondlicht de zilveren glans van water - in hun herinneren de lichtflits van een kronkelende aal die ze vingen, lang, lang, geleden - en late boten en het klotsen van het water in het riet en tegen de oever waar de rietgors op de morgen wacht.
Wij allen samen, ademend, echo’s van innigheid, cel in cel gedrongen en versmolten, zoals het altijd was en altijd zijn zal.
[1] Christopher Fry in his lecture on death, in the Chichester Cathedral, in 1977. Ik was er enkele dagen na zijn lezing en er lagen nog enkele exemplaren van zijn lezing te koop voor enkele pennies. Ik schreef hem achteraf en hij was zo vriendelijk me te antwoorden. Ondertussen las ik ook zijn ‘play’, ‘The Dark Is Light Enough’, ‘Christopher Fry Plays’, Oxford University Press, 1971.
In which, the countess to Jakob: ‘Protect me from a body wihout death… (p. 153).
06-08-2021, 10:19 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-08-2021 |
Gezichtshoek |
Hij herleest de zinnen die hij gisteren schreef. Schijnbaar was hij in een verheven bui, hij zou deze woorden vandaag niet geschreven hebben, de stemming van gisteren was kortstondig geweest, de woorden zaten in zijn vingertoppen en vloeiden zo weg uit hem zodat hij ze amper controleren kon, er zelfs niet aan dacht het te doen. En eens ze er stonden mocht er niets meer aan gewijzigd worden, want woorden zijn wat ze zijn, wanneer ze ontstaan, vroeg in de morgen of laat in de nacht, in de zomer of in de winter, ze zijn er als een afdruk van een fase in het leven, de tijd heeft er geen vat op; het zijn momenten dat hij buiten zich zelf treedt, buiten het gewone in hem, in een ‘zijn’ dat hij exponentieel wil noemen.
Hij kan dit niet anders omschrijven dan met het woord exponentieel, een uitzonderlijk ‘Dasein’, binnen het dagelijkse, het gewone zijn. Als hij schrijft, gebeurt het o, zo gemakkelijk dat hij het gewone zijn verlaat en binnen treedt in het andere zijn. Dergelijke momenten liggen geacteerd in de duizenden pagina’s die hij schreef, neergezet en, achteraf vergeten en grotendeels verloren, enkel de groot ‘verhevene, de ‘er-boven-uitstekende’ momenten die hij al schrijvend of al discussiërend beleefde, herinnert hij zich nog daarom niet in dezelfde termen, maar de draagkracht ervan bleef bij.
Ideeën die ontstonden, niet zo zeer, erover nadenkend, maar plots, ineens zonder er ooit aan gedacht te hebben. Zo was er de gedachte - ze dook op aan het graf van zijn ouders - dat de evolutie die de mens heeft doorgemaakt van het ogenblik af dat hij de aap ontgroeid is, niet het gevolg is van de mens zelf, maar dat het een daad van de geest in de Kosmos is geweest, een daad die is opgetreden in planten en dieren die zich voortdurend hebben aangepast aan de levensomstandigheden. De vraag van kip en ei is geen vraag, de evolutie is geleidelijk gekomen en in de kip en in het ei van de kip. Het is dezelfde evolutiedrang die schuilt in de geest van de mens die dieper en dieper doordringt in de materie en zich een steeds maar groter inzicht toe-eigent. Deze toe-eigening gaat uit van de Kosmos, is een kosmische beweging.
Deze gedachtegang heb ik niet opgepikt hier of daar, ze is me te binnen gevallen, op het meest ongewone ogenblik. Anderen moet dit gedacht hebben, Charles Darwin voorzeker, maar of hij dit door getrokken heeft tot de geest van de mens betwijfel ik, maat ik kan me vergissen.
Zoals velen me zeggen zullen dat ik me vergis wat de mogelijkheden zijn van de Kosmos, van de geest in de Kosmos.
Maar dan verwijt ik hen dat ze nog nooit hebben nagedacht hoe het komt dat een zaadkorrel ontkiemen kan en een boom kan worden die weet hoe te bloeien en hoe bevrucht te worden. Men noemt dit het wonder van de natuur, maar niemand denkt eraan, hoe dit wonder gestructureerd is en hoe het ooit tot stand is gekomen, hoeveel tijd het wel heeft nodig gehad.
Alleen, zoekende twijfelaars zoals ik trachten dit wonder te benaderen van uit een ongewone gezichtshoek.
05-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-08-2021 |
Bewust er zijn |
Het gebeurt zelden dat ik mijn dag niet begin met woorden op mijn scherm. Het is dan telkens van daar uit dat ik wegglijd in de tijd van het alles omvattende. Ik kan dan op om het even welke plaats, in mij, belanden: de velden om me heen, de bomen en de luchten, of verder weg, de bergen die ik ken of verder nog de zee op een plaats bij Alicante-San Juan waar ik was.
De zee die ik ontmoet als een heiligdom in de valavond, dacht ik, een plaats waar de geheime krachten van lucht en water zich in de dag hebben opgehoopt en schijnbaar, met het verdwijnen van het licht, tot rust zijn gekomen. Krachten die trillingen zijn, elektronen van water, lucht en licht die zich mengen met de elektronen van mijn lichaam en van mijn geest: gistende samensmeltingen die ik nimmer kennen zal maar die er toch aanwezig zijn in het laatste licht, in het laatste ruisen, in de laatste groei van grassen en kruiden in de rotsen waar ik zit: het mysterie van het innerlijke leven, voelbaar hier, te ontcijferen hier, in licht en schaduw, in leven en dood en vooral wat tussenin is.
Ik denk, vandaag moet dit alles gezegd en geschreven worden, herhaald worden, opdat duidelijker en inniger de band zou groeien met zon en sterren en planeten, met quasars en pulsars, met stralingen en energievelden, met de totaliteit van geest in deze energieën, al deze elementen die nodig zijn opdat deze avondlijke rotsen en de aanrollende golven zouden zijn wat ze zijn, licht glinsterend van wat erin het leven is. En wijzelf, gegroeid uit al deze elementen, de vrucht ervan.
Want deze vaststelling is toegespitst op een steeds maar hogere gecompliceerdheid in al wat zichtbaar en wat onzichtbaar is die we ontdekken, zo niet die we vermoeden er te zijn. De mens is er de fakkeldrager van, de verlichte en de lichtgevende, de uiterlijke en innerlijke drager van de geest hier op aarde.
Is hij, de mens, er zich van bewust, of laat het hem, totaal onverschillig?
04-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-08-2021 |
Dit is alles wat ik ben |
Dit is alles wat ik ben: de dag al ver gevorderd nu, ik aan de vijver ben en het regent. De gesloten luchten een laken over mijn gedachten. Maar waar ik ben schrijf ik, en waar ik schrijf is de totaliteit van mij toegespitst op het woord. Ikzelf vijver zijnde en de luchten er boven en de regen, en het woord dat mijn heil is, het blijvend wonder van mijn zijn hier op aarde.
Gisteren was een andere dag, ik dacht aan het al lang vergeten boek van Marcel Brion, ‘La ville de sable’. Waarom ik er aan dacht wist ik niet meteen. Een archeoloog in centraal Azië die, verrast door een zandstorm, schuilen gaat in een grot en als de storm is uitgeraasd, hij ziet dat diep onder hem, een stad is bloot gewaaid, een stad vol beweging, een levende stad. Hij wandelt er ongestoord binnen en vertelt over wat hij ziet en, wat ik me nog herinner, wie hij er ontmoet: een handelaar in edelstenen, een andere in tapijten, en een verteller van gesofistikeerde verhalen.
Ik weet nu, als ik gedacht heb aan het boek, dat het was omdat ik me soms voel als deze wandelende dorpsverteller, al weet ik minder te vertellen over oude steden die plots opduiken van onder het zand, dan een archeoloog die de fantasie niet schuwt - en Brion is dit - hij overtreft me op vele gebieden. Ik heb maar de vijver en de luchten om over te schrijven, me uitleven op een archeologische wijze kan ik niet. En toch droom ik ervan, eens, staande voor jullie, een verhaal op te dissen, een man te zijn zoals de profeet Almustafa[1], die zich, voor zijn vertrek, richt tot het volk van Orphalese, ‘in the twelfth year, on the seventh day of Ielool, the month of raping’. Ik evenwel, in het vooruitzicht ervan, denkend: ‘how shall I go with peace and without sorrow? Nay, not without a wound in the spirit shall I leave this city. En ik: shall I leave this world.
Ik sta er dan, jullie gekleed als pelgrims, in een halve cirkel voor mij gezeten, luisterend naar wat ik nog met hese stem te vertellen heb in mijn late dagen. Een lang verhaal van wie ik was en hoe ik geworden ben wie ik nu ben, al weet ik nog altijd niet hoe dit plaatsvond, want nog altijd ben ik op zoek naar mezelf, naar mijn ik die zich verbergt in de marge van mijn geschriften.
Ik zou dit verhaal inkleden in oude woorden om dicht bij mijn jeugd te blijven, omdat ik van daar uit vertrokken ben en dit de basis was van al wat er over mij staat opgetekend ergens in een vreemd land zoals dit van Marcel Brion, ooit bedolven onder het zand van eeuwen en plots door de wind bloot gelegd om da arna door een andere zandstorm terug te bedekt te worden en te verdwijnen.
Zoals alles dat zich manifesteert eens verdwijnen zal, de tijd in.
Hoe sterk je staat als schrijver en hoe lichtvoetig je de woorden neemt om te verrassen en een deeltje wijsheid mee te geven.
Of ik het boek ‘La ville de Sable’ bewaarde, weet ik nu niet, ik zocht in de rekken boeken maar vond het niet. Het dateert van 1959, ik moet het dan gelezen hebben, sedertdien heb ik er wellicht nooit meer over gesproken en, nu duikt het op, gelukkig maar.
Brion is ook de auteur van een boek ‘L’Art fantastique’ wat nauw aansluit bij het bevreemdende in het boek ‘La Ville de Sable’.
Ik zeg het maar, volledigheidshalve.
[1] Khalil Gibran/ ‘The Prophet’, 1923, Heinmann, London.
03-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-08-2021 |
Hoe ik me voel |
En toch moet ik verder, al ben ik er helemaal niet gerust in. Het schijnt me toe dat ik me opdring nu ik mijn geschriften per e-mail verzend en je er niet meer kunt aan ontsnappen, want het kan dat het misschien voor jou even moeilijk is ze elke dag te lezen, als voor mij om ze elke dag te schrijven. Of, is het toch zo, kijken we er beiden naar uit, ik om te weten wat het worden zal, jij om te weten wat er komt, beiden even nieuwsgierig.
Eigenlijk bespeel ik je, tracht ik je in mijn greep te houden wat even wederkerig is, want jij ook houdt me in je greep, ik kan er niet van afwijken, je zit, na al die jaren, vast in mij, je zit onder mijn vel zoals ik vast zit bij velen die me lezen, onvermijdelijk denk ik dan.
Wat je niet weet is dat ik je meedraag waar ik ga, dat je mijn inspiratie bron bent, je pousseert me om van jou te zijn, om het beste van mijn morgens, van mijn dagen te denken aan jou, en uit te zoeken waarmee ik je vergasten kan.
Soms is het er, soms komt het heel moeilijk, maar je bent geduldig, geduldiger dan ik want soms loop ik uit en schrijf ik een dag vooruit, zo maar als het me te binnen valt, zodat ik geen notie meer heb van de tijd en het cijfer van de dagen verkeerd uitvalt.
Het is, en ik herhaal me, een balsem op mijn leeftijd, jullie te kunnen schrijven zoals ik schrijf. Ik had het nooit zo verwacht, ik zag het als een blok aan mijn been, maar het is het niet, ik voel me een gelukkig man als ik schrijf, wat ook ik schrijf, of het nu blij getint is of met een zekere droefheid/weemoed omfloerst, er is altijd diep in mij de vreugde het te doen.
*
Ik ben je een uitleg verschuldigd. Een paar weken terug is het bord ‘FORBIDDEN’ opgedoken. Ik kon mijn blog niet meer bereiken, alles bleek geblokkeerd. Ik hoorde dat de vroegere www.bloggen.be overgenomen werd door een Nederlander
Sedert een paar dagen kun je terug binnen op mijn blog tot en met 9 juli, maar van die dag af kan ik geen nieuwe blogs meer inloggen. Ik moet het dus doen via e-mail, wat me stoort, niet omwille van het werk in meer, maar omdat ik het gevoel heb, zoals ik hoger schreef, dat ik me opdring.
Ik ken niet al mijn lezers van vroeger maar er waren er de helft meer dan de e-mails waarover ik beschik. Er moeten er du zeker een tiental zijn die niet weten wat er gebeurd is en dit stoort me echt.
Indien je er zou kennen die in dit geval zijn laat het me weten, stuur me hun e-mailadres, zodat ik hen bereiken kan.
www.bloggen.be wil me binnenlaten op voorwaarde dat ik hen het nummer mededeel van mijn credicard, voor de rest blijft het inloggen gratis, wordt er beweerd, maar ik aarzel er op in te gaan.
Misschien komt het toch nog goed, ik wacht af.
02-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-08-2021 |
Nationale feestdag in de Valais. |
l
1 Augustus, nationale feestdag in Zwitserland, in de Valais. Een dag die ik zo maar niet kan laten voorbijgaan zonder er even bij stil te staan, omdat die dag in mij is gebrand als ik denk aan de talrijke ‘een-augustus-dagen’ dat ik er was, dat ik mee liep met de mensen van het dorp in stoet naar de plaats Roua, met vooraan ‘les fifres et tambours’ en de kinderen met een papieren lantaarn in de hand.
Ik denk dat dit een geplogenheid was die nog altijd stand houdt, een dag die eindigde in alle dorpen van de Valais en dan toch zeker in deze van de Val d’Anniviers, met een groot vreugdevuur waar de kinderen omheen dansten; een vuur in de nacht, als boodschap naar de andere dorpen in de vallei, zichtbaar van uit Grimentz, tot in St_Luc aan de overkant, misschien tot in Chandolin en zeker tot in Ayer dieper in het dal.
Een groot feest van het volk was het. De echo ervan hangt nog in mijn gedachten, kan er niet meer uit. 11 juli, 21 juli roepen geen beelden op, geen gevoelens, maar 1 augustus maakt me week.
Je zult eraan denken in de dag, je zult eraan denken als de avond valt, dit is een zekerheid. Je denkt er nu al aan. Erover schrijvend stormen de beelden op je af, jij in gezelschap van je vrienden daar, achteraf, naa het vuur, bij een glas Fendant, ergens op een terras, of in een of andere kelder, wijn van het vat dat nooit voluit wordt leeg gedronken maar na elke oogst wordt bijgevuld: resten wijn overgebleven van de voorouders, tot ver terug in de tijd, en nu ‘Vin du glacier’ geworden. Je kent nog, als je ver gaat zoeken, de licht bittere smaak ervan en vooral het aroma en de kleur als je je klein glaasje - de wijn wordt gedronken als een relikwie - hield naar het licht. En je weet van vele dergelijke avonden met sober glaasje wijn en een stuk harde kaas, vele maanden, gerijpt in die kelder.
Je weet er van vele dingen, je waart er diep geïntegreerd, een totaal ander mens, iemand uit het volk die met hen de bossen afliep of erover vertelde, de bergen bewandelde of erover vertelde, de toppen beklom en cordée, met Robert en Gustave aan elkaar gebonden met een touw, en erover vertelde. De berghutten bezocht met hen, en in de avond voor de nacht inviel de liederen gezongen met de alpinisten die er zaten, alle nationaliteiten die je je indenken kon om voor het krieken van de dag te vertrekken om een of andere berg te beklimmen van de Zinal Rothorn, tot de Weisshorn, tot de Ober Gabelhorn of de Dent Blanche. en noem maar op, alle toppen die er zijn en die er beklommen worden. Jullie drie, omwille van jou, zich beperkend tot de Bieshorn, tot de Besso, tot de Blanc de Moming. De bergen: in die tijd van jou, je vader- en moederland.
Hoe leefde je er, hoe waart je als je aanzat bij Gustave en Germaine voor een raclette, of bij Freddy voor een glas wijn ‘venin des vipères’- hij was een slangenvanger - of bij Fernand en Emmy, voor une Malvoisie of une Amigne, of op speciale avonden, hun ‘merveilles’*. Mijn lieve God wat een wereld je daar kende. Een wereld die nog altijd open staat in je geest en zich pas sluiten zal als je er niet meer zult zijn.
Je zegt dit allemaal, het kan de laatste maal zijn dat je erover schrijven zult, je laatste 1 augustus, nu nog geacteerd, jij als een zoutpilaar in de vallei. De reeën, de herten, de gemzen zullen er komen van proeven, jij zult het weten, zult het voelen.
Je waart een deel van het eeuwige in de Val d’ Anniviers, je geest is er in opgenomen.
* Blad dunne velletjes deeg in de olie gebakken en met suiker bestrooid.
01-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-07-2021 |
Van de dagen die voorbijgingen. |
Maar de weemoed blijft als ik neerzit, ankert zich in mijn vochtige woorden, in Ugo en in alle andere namen die ik me geven wil.
Het heuvelende land, de luchten, de bossen waar ik ontstond, verdwaald vandaag in een woning als een schelp over al wat ik was, wat ik ben en nog zijn zal. Een leven typisch voor het kleinburgerlijke milieu waarin ik ben opgegroeid, zonder merkbare hoogtepunten, en nu op hoge leeftijd gekomen, mijn vlucht in de oneindigheid van de geest, in Borges en Cervantes, Eliot, Nooteboom en Hertmans, Brahms en Bach en Mahler, en Shostakovich, Klimt en Van Gogh en, Memling en zijn Sibylla Sambetha.
Hun geest waarin mijn kleinburgerlijkheid zich oplost, spat open lijk vuurwerk. Oneindig rijk, opstijgend, wervelend door elkaar lijk een wolk spreeuwen in de herfst, lijk een wolk spreeuwen over de wijngaarden van de Rhonevallei die hun vijand, de sperwer, omcirkelen, opjagen, verdwazen. De sperwer die ik ben, ingesloten door mijn herinneringen, zodat er geen opening is naar wat ik zou kunnen zijn, zou kunnen worden, alles herkomstig uit allen die me omsingeld hebben en omsingeld houden met de wondere vruchten van hun geest.
Zo schrijf ik nu tot mezelf, luisterend naar het Stabbat Mater van Scarlatti: wat is dat kleinburgerlijke van jou als je een wereld meent te bezitten waarin je oppeppen kunt?
Of welke binding denk je wel te hebben, als je zo-even een ogenblik dacht aan de boom, waar je, destijds tijdens het joggen, stopte elke zondagmorgen. Die je ‘mijn boom’ noemde, de tamme kastanjelaar die buiten de lijn van de eiken langs de weg, was opgegroeid, wellicht een kastanje die opgeschoten was en niemand had opgemerkt zodat hij voluit zijn lucht kon innemen, lijk het Stabat Mater zijn plaats in de wereld heeft ingenomen en nu, terwijl je schrijft, je aandacht is ingegroeid. Het was de boom waar je je hand legde op de ruwe schors en enkele woorden sprak tot hem: ‘kracht van een boom, ik ben er nog en ik groet je’.
Gek was het niet. Je verwachtte niet dat hij je een teken zou geven als antwoord, hoewel je niet wist of je hand werd gevoeld op de een of andere wijze; zeker was het dat je de enige waart die hem groette op deze wijze. Zou Chateaubriand dit gedaan hebben, als ik me nog half herinner hoe hij schreef over de bomen in zijn tuin, ik denk het wel.
Ik denk ook dat Dante een vreemd verhaal schreef dat hij de zondaars, de meest afgrijselijke straffen oplegt en terzelfder tijd zegt dat hij er medelijden mee heeft, al heeft hij zich door Vergilius, zijnde hijzelf, laten berispen omdat hij medelijden toont met de straf opgelegd door de Allerhoogste die ook Dante is. Wat meer dan vreemd is.
Waar ben ik mee begaan, waarom al dit werk, dit schrijven en dit herschrijven, dit herlezen en verbeteren keer op keer en als alles af is, zoals ik denk, (taal-, werkwoordfouten soms openlatend) en nog eens opnieuw herbeginnen.
Een pogen dat niemand lezen zal, dan toch niet zoals ik het geschreven heb, met kracht en inzet, met verbeelding. Een verbeelding die misschien, niet ver genoeg gaat, zodat niemand ooit voelen zal wat ik voelde toen ik het schreef.
En blik ik terug naar mijn begin van jaren her, wat is het nut ervan, nu de twijfel me overvalt?
Naweeën:
Het kan dat Jezus geboren is in Palestina, Bethlehem, en dat Jozef en Maria achteraf met Jezus, om een of andere reden, uitgeweken zijn - niet gevlucht zijn - naar Misraïm (Arabisch voor ‘Egypte’) in Saudi Arabië, want ik meen niet dat de Evangeliën spreken over hun terugkeer?. Het kan dus een deel van de waarheid zijn, maar Salibi vermeldt dit niet.
31-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-07-2021 |
Ondertussen |
Ondertussen overstelpen me mijn dochters die met hun kroost in Grimentz verblijven, met herinneringen. De ene zendt me een foto met een schotel Chanterelles die ze plukte, de andere met een foto van een bergmeer op de weg naar de cabane de l’ Arpittetaz, een plaats die ik koester.
Mijn enige verdediging hiertegen is erover schrijven, meer kan ik niet. Zelfs indien ik nu in Grimentz zou zijn, dan nog zouden de bossen ontoegankelijk blijven en zeker het bergmeer met zicht op le Blanc de Moming en de Besso. Toch voel ik me er goed bij te weten dat zij er zijn en dat ze de plaatsen opzoeken die ze met mij hebben leren kennen. Maar het is heel duidelijk voor mij, en ik weet het maar al te goed, er is een tijd van komen en een tijd van gaan; een tijd van het erzijn en een tijd van het herinneren dat we er waren. De tijd er tussen is van het leven, is van het weten dat voorbij is wat voorbij is.
Dit geldt even goed voor de boeken van gisteren die ik destijds las, waarvoor ik nu de inzet en de kracht niet meer heb ze te herlezen.
Ik weet ook, wat het is in het bos te zijn als het volop zomert, heel vroeg in de morgen, hoe de geuren zijn van hars en hoge varens, hoe de sfeer ervan is, de slierten nevel tussen de bomen, maar ik ken ook het bos als het regent. Ik ken er alles van, en vooral het op en neer gaan, uitkijkend naar de plaatsen die je kent waar je chanterelles vinden kunt, en als je die vindt, stil gelukkig zijn dat je ze vond, dat je de eerste waart die er die morgen langs kwam.
Weet je wel hoe het aanvoelt als je je omgeven weet met bomen, hoe ze fezelen over jou, alles weten over jou en het doorvertellen aan alle bomen van het bos; en ken je dit gevoel, de lippen droog, de adem kort en jij luisterend en uitkijkend, je ganse leven samen gebald in die enkele ogenblikken dat je deel bent, in denken en in zijn met het grote leven in het bos, ken je dit?
Van de mossen tot de grassen tot de paddenstoelen, tot al wat er levend in aanwezig is: ken je deze gevoelens, een zijn met de bomen, zelf boom te zijn en het te weten, dat je ook van hun wereld bent.
En dan de moeite die het je kost, het lichaam dat het op en neer gaan in zomerse hitte niet goed verwerkt. Ooit liep je met je vriend Gustave Cotter, de bossen af boven Ayer[1], langsheen een aarden weg, ‘le Déjert’, een van de laatste dagen van augustus en toen je hem zegde, na uren zoeken, dat je stierf van de dorst, hij even glimlachte en zegde ‘un peu de patience, mon ami’.
Hij was een jaar ouder dan ik, maar zijn lichaam was gehard, hij kende die zorg niet van mij, des te meer hij wist dichtbij, hoger aan de rand van het bos een chalet waar drank werd aangeboden, maar toen we er aankwamen was de chalet gesloten, de bewoners waren teruggekeerd naar de Vallei, hun verlof was teneinde stond er vermeld, ‘mais derrière le chalet il y a de quoi boire, servez-vous’. En effectief achter de chalet in een grote kuip waar het water komende van hoger uit de bergen in overliep, lag er, zo maar voor het nemen, bier en wijn en cola en limonades, alles heerlijk fris.
Waarom vertel ik dit, wel omdat het een groot gebeuren was, omdat mijn dorst enorm was en ik daar vond wat ik wou, als door de goden op een schotel aangeboden.
Even maar droomde ik er te zijn met Gustave, even maar rook ik, in een ademtocht, de aarde en de paddenstoelen, de zwammen en de mossen; rook ik de geur van de bergen. Zag ik hoe intens en verrassend het licht zich spreidde, over de toppen van de bomen onder mij, zag ik hoe de luchten zich openden ‘in dolce color d’oriental zaffiro’, zoals Dante het zeggen zou, en ik, in mijn stilte, verdwaasd in mijn hunker met een oneindig niet te stuiten heimwee naar het voorbije.
Wie of wat helpt me om deze teruggang naar vroeger, dit binnendringen in die wolken van wat was, weg te nemen?
Mijn God, verlos me van de pijn van de dingen die voorbij zijn.
[1] Val d’Anniviers, op de weg van Vissoie naar Zinal.
30-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |