Heb mijn weekend-krant, met al wat ertoe behoort, pas
gisteren doorbladerd. Wat een hoop
woorden; het werk van een respectabel aantal journalisten over hun klavier
gebogen en neergeschreven wat hen werd ingegeven, komende van hoge en van verre
oorden, waar woorden wonen die bezeten worden, elke dag en elke nacht al over
de aarde.
Woorden die met elkaar versmolten zinnen vormen en
uitgedragen worden, lijk reisduiven, in kooien bij elkaar gebracht, om in een
ruk gelost te worden in Saint-Quentin, of Angoulême of Barcelona.
Heb mijn weekend-krant, blad na blad gescreend,
bekeken al wat er geschreven staat, en uitgekozen, op zij gelegd, het deel dat
ik lezen zal, later, of misschien niet, omdat het aanbod te overvloedig is,
omdat ik stil van bewondering en ontzag
ben voor het vele dat er plots - het was er niet de dag ervoor - te ontdekken
is.
Ik denk: de arme geest te zijn, de arme redacteur die
de beste woorden vond om het beste te verhalen wat er verhaald kon worden;
alles neergezet, ingekleed, geschikt, onderlijnd met tekeningen en fotos; paginas vol teksten, in de meest sprekende
vormen, om geprint te worden, de nacht in te gaan en in de morgen te worden
rond gedragen.
Ik aan hen heb gedacht, aan de schrijvers en de
fotografen, de tekenaars, en aan hen van de lay-outs, en ik vergeet er nu;
gedacht aan allen, maar eerst en meest aan hen die schreven en aan de producten
van hun geest, de ontzaglijk vele
woorden, duizend dagbladen vol, in duizend talen over duizend
onderwerpen geschreven, dagelijks, zonder verpozen en wat erger, zonder enige
zekerheid te weten of wat er geschreven staat, gelezen wordt of niet gelezen.
Maar, is het hen een zorg?
Het ontgaat me niet, over de krant gebogen, het
ontgaat me niet een boek in de hand houdend, wat het betekent aan inzet, moed
en volharding om er toch maar in te slagen de aandacht van de wereld of, al was
het maar de aandacht van enkelen, gaande te houden voor een tijdje toch. Een
tijd die uitzwerven kan, zoals het dagboek van Ionesco, generaties ver in
landen die je niet kent, in huizen die je nimmer zien zult, in handen , de rug
dooraderd en met bruine vlekken. Je schrijft maar en niets vertelt je over wat
het resultaat ervan is, of hoe het zich gedragen zal.
Ik, en mijn schamele blog, al is het maar het
mini-minuscule van wat er dag aan dag geschreven wordt en aan het papier of aan
de ether wordt toevertrouwd.
Met de krant voor mij, ik de werken houd van de
schrijvende, creërende mens, die mijn bewondering draagt. Wat een massa geest
ik houd, de geest die zon en sterren in
beweging houdt, het ganse Universum in beweging houdt, zelfs al dacht
Dante dat het Amor, dat het Liefde, was.
ik hen mijn
geestes-broeders/-zusters noem, in alle nederigheid weliswaar.
Van zij die schrijven, ik, deel ervan.
|