Ik volhard nog altijd in mijn houding elke dag een geschrift achter te laten. Ik kan het schijnbaar me niet aandoen er mede te stoppen, een eigenzinnigheid die de wereld moet verbazen, maar ik stel vast dat het aantal lezers afbrokkelt. Dit betekent dat wat ik schrijf niet is wat van mij wordt verwacht, trouwens als ik denk aan mijn geschrift van gisteren, wie heeft er in deze tijden interesse om te weten dat onze aarde, zoals ze er is, gewild is of toevallig terecht is gekomen op de plaats waar ze is; wie heeft interesse om te weten dat, spiritueel gezien de aarde het centrale punt in de Kosmos is.
Dit is nochtans wat ik waag te schrijven, maar jullie die dit lezen wat doe je ermee, in welke mate raakt dit gebazel - want dit is het uiteindelijk - jullie?
Elke morgen, hoe vroeger hoe beter, vertrek ik, wandel ik weg in mijn woorden, waarheen ik gaan zal weet ik zelden, de gedachten komen en de woorden volgen en zo geraak ik op plaatsen, zoals gisteren, waar ik ogenblikken ervoor nog niet had aan gedacht. Interessant denk ik, tevreden - verwonderd soms - over wat er staat en ik laat wat er staat, onbezorgd over hoe mijn geschrift gaat overkomen.
Deze morgen ga ik me vragen stellen over wat ik doe. Ik was het nochtans niet zinnens dit te doen, helemaal niet, maar het aantal lezers van de laatste dagen verontrustte (het correcte woord) me zodat ik me deze morgen bezin hierover.
Het kan niet dat ik stoppen zou, het zou mijn geestelijke dood betekenen, maar soms heb ik de indruk dat ik me op de een of andere wijze belachelijk maak met de woorden die ik de wereld instuur en dat ik die beter voor mezelf zou houden, maar dan vrees ik bepaalde lezers aan wie ik nu denk, volgelingen van het eerste uur, diep ontgoochelen zou. Wat ik hoegenaamd niet wens, hun reacties, van tijd tot tijd, helpen me, inspireren me, scheppen een band met hen die ik absoluut niet verbreken wil. Zolang zij me trouw blijven is er geen enkele reden om te stoppen hen mijn geschriften te laten lezen.
Vergeef me deze woorden, ze waren niet voorzien, maar nu ze er zijn, zijn ze er, was het nodig dat ik ze schreef. Ik heb er soms nood aan mezelf op te peppen, met om het even wat, zelden met iets anders dan met woorden, hoewel ik soms denk aan een glaasje malted whisky van de Isle of Skye, een Talisker Skye. Er staat een fles van dat stuff ongeopend op een koele plaats wachtend op het goede moment om ze te openen. Erover schrijvend de smaak me al in de mond, maar ik wacht - mein Geduld hat Ursach’ denk ik dan, zoals Ernst Jünger me het leerde - al kan het in deze dagen lange duren voor er een bezoeker opdaagt. Ziezo, ik heb mijn hart nog een gelucht, ik kan nu verder voor een tijdje.
Of, hoe een mens in elkaar steekt, want ik luister nu naar il primo canto van de eerste cellosuite van Benjamin Britten, gespeeld door Pieter Wispelwey. Hoog prachtig.
Het is 15 januari, het is 07.49.
|