Heb ik de vijver deze middag, heb ik de weiden en de landerijen gegroet, de luchten en de bomen, de eenden gegroet, de reiger op de boorden, het grote licht dat als een koepel was van eigenwijsheid, heb ik?
Of, heb ik simpelweg maar toegekeken, zelfs niet geluisterd hoe verbonden alles was? Leeg, aan ontmoetingen, meer dan toen ik op weg was naar waar ik niet wou gaan:
het leven een wisseling van dagen.
En toch, mijn vriend, de vijver, hij, me wenkte alsof het lente was, onderhuids de aarde, ademend al het nieuwe leven
en ik,
nog even ben gebleven van het land de grote rust me overviel, hoe rijk ik was, dacht ik een lang ogenblik.
Toen ik ging heb ik dit meegenomen als een gift, voor later.
|