De nagloed in het westen van wat de dag is geweest, ook, uitzondeerlijk zo opgedoken, de nagloed van de woorden die ik ooit schreef op dagen van creativiteit en van innerlijke verbazing; op ogenblikken die van het leven waren, van de geuren van gedoofde kaarsen en van appels, donkerrood gerimpeld op een brede schaal in blauw van Delft. Stilleven uit de tijd geknipt.
En even stil, ook uit de nagloed komende, Ezra Pound over dat kind van hem:
Tree you are, moss you are You are violets with wind above them A child – so high – you are And all this is folly to the world.
Hij dacht aan de viooltjes op de Lona-alp, trillend, tussen gentiaan en edelweiss, in het grote wondere licht van de bergen erover en de wolken die schaduwvlekken tekenden op de alpenweide. Hij dacht aan de viooltjes toen het plots sneeuwen ging in augustus :
You, dacht hij, you and violets, and all this is folly to the world, Te teer, te licht, te gezocht om te vermelden. En dan, hoe komt hij erbij?
Moeder vertelde hem ooit over haar broer, Stefan, een oud-strijder van de eerste wereldoorlog dat hij, heel jong, geen snippertje papier ongelezen liet, dat hij alles wat ook maar letters droeg lezen wilde. En voegde ze eraan toe, bij ons thuis was er niet veel om te lezen. Haar woorden vielen op toen hij tussen een hoop vergeelde bladen de tekst terugvond van een knipsel uit Le Monde van 11 en 12 december 1960, met de toespraak die Saint-John Perse hield naar aanleiding van zijn in ontvangstneming van de Nobelprijs voor literatuur.
Hij had, zonder hem goed te begrijpen altijd de poëzie van Saint-John Perse bewonderd, een rijkdom aan woorden, aan opgeroepen beelden, warmte, muzikaliteit, grote zeggingskracht.
En hij herlas wat hij destijds in het artikel onderlijnd had:’
Lorsque les philosophes eux-mêmes désertent le seuil métaphysique il advient au poète de relever là le physicien et c’est la poésie alors, non la philosophie, que se réveille la vraie fille de l’étonnement’.
En dan, zoals hijzelf het soms doet, de hoge vlucht van Saint-John Perse:
‘Et c’est d’une même étreinte, comme d’une seule grande strophe vivante qu’elle embrasse au présent tout le passé et l’avenir, l’humain et le surhumain et tout l’espace planétaire avec l’espace universel.’
Mag hij dit niet vertalen als de rol die de poëzie vervult, om in een grote levende beweging op te nemen, verleden en toekomst, het menselijke en het bovenmenselijke, de ruimte en de geordende beweging van het ganse Universum, over ons en in ons.
Is het voldoende om ons even te verstillen. Even terug te gaan tot het kind dat we waren, verbaasd door de sneeuw in augustus en de vlokken die hangen bleven in het bosje viooltjes rillend in de kille wind, hoog op die Alp waar je nog van dromen durft dat je er ooit waart, zelfs dat je er ooit keren zult.
|