Er is geen Sinterklaas mee gemoeid, geen Sinte-Maarten, geen blijheid of ontgoocheling op het gelaat van kinderen, niets van dat alles, enkel het licht dat winters is, koud en grijs, en wat sneeuw, de eerste, over het land.
Zo zijn we opgestaan zo zullen we slapen gaan, onze gedachten meenemend in de slaap, wat woorden eruit nagelaten als een bundel planten die we drogen lieten om later te bewaren onder glas tot ze hun kleur verliezen. Een kader bleef over van de vele die het kind in mij achterliet, een furie van mij die er maanden is geweest, onnodig eigenlijk, om maar niet te vergeten de schoonheid die ze ooit hielden in hun leven als bloem en plant of als minuscule zwam of schelp, of wat ook.
Tijden in een leven die van ons vergeten kind-zijn waren, met ingetogenheid samengebracht, geschikt en ingekleefd zoals woorden in een zin.
Hoe verbaasd we staan bij het herontdekken alsof het kunst zou zijn om te bewaren, in een verborgen hoek van de kamer er tijdloos neergezet voor andere tijden die we verwachten, tijden die alhoewel ze niet meer komen zullen zoals we dagelijks ondervinden, we toch nog mogelijk achten want te moeilijk om definitief achter te laten.
Je kunt het als overbodig zien, gemaakt gekunsteld om te vergeten maar voorlopig nog te houden tot het blijvend weggedoken verpulveren zal in atomen.
Wat ik zeggen wil is miniem, is wat tijd, deze van het schrijven, die werd neergezet hier, maar ditmaal om te bewaren, hoe we droomden nog op een leeftijd die geen dromen meer toelaat omdat de realiteit alles overheerst van wat we doen of laten willen.
We ons vasthouden aan een strohalm om toch ons blad te vullen als we verkeerd - gedachten gehuld in lompen - zijn opgestaan, onze schoen, geplaatst voor de schouw, leeg gebleven, de wortel erin onaangeroerd gebleven.
Hoe moet ik verder dan met mijn verhalen over het schone van het achterblijven als anderen sterven gaan en zovele anderen blijven leven, wat weet ik dat ik nog zeggen wil alvorens heen te gaan.
Vandaag is er geen jota van overgebleven. We zien wel hoe het morgen zijn zal als de sneeuw zal komen zoals ik hoorde en met de sneeuw de woorden komen zullen zoals ze komen met de regen en met de winden van overzee.
Woorden die nog komen zullen uit de dorre aarde als allerlaatste vruchten opgestaan om verwondering te zijn en verwarring op te wekken voor een lange tijd. Een tijd die blijven zal, zoals een vage geur die hangen blijft na wat er gebeurde totaal onverwacht. Hopen we bestand te zijn tegen elke verandering die vandaag nog komen zou of de dagen erna.
Dit alles in het ijle van de dag geschreven, er geen bodem was om op te staan, we vlotten bleven in ons woorden die ons meenamen en we elk houvast misten, elke redelijkheid ons ontnomen om anders te zijn dan we ooit waren.
Ogenblikken lang losgeslagen, totaal verloren voor een tijd, maar niet met angst gevuld. Integendeel, met een losheid die verbaast.
Ga ik dit nog eens herlezen of laten zoals het er staat. Je kiest maar om te trachten te begrijpen.
Ik echter, ik zal het laten.
|