Ik
zegde het al, wat ik schrijf is mijn dagboek, iets waarmede ik begonnen ben in
1978 en nog altijd doorloopt. Het gaat wel niet over wat ik doe, waar ik mee
bezig ben, het gaat hem in de eerste plaats om de gedachten die ik had/heb op
een bepaald moment van de dag of van de nacht. Het is meer dan een gewoonte
geworden, het is een noodzaak.
Ik
zeg dit ook omdat ik begonnen ben met het herzien van mijn manuscript dat ik
afsloot op einde december. Het is tot nu toe onaangeroerd blijven liggen, maar
om te redden wat nog kan moet ik er nu werk van maken. A rato van tien paginas
per uur, zal het me dertig uren werk vergen en ik wil dat het af is voor ik
begin te denken aan de lente. Hoewel jij er, als lezer, niets aan hebt, ik heb
het toch neergezet opdat ik me herinneren zou waar ik aan toe ben.
Eigenlijk
- nog zo een vreemd woord - was ik deze morgen opgestaan ,hopende op een zin
die het zaad zou zijn voor een gedicht. Il
fut un temps dat dit heel spontaan gebeurde, dat de zin plots opdook en
uitliep tot een vel poëzie. Dit is iets dat ik kwijt ben, ik ben er niet meer
op ingesteld, ik ben heel arm geworden wat dit spontaan opwellen betreft; het
is moeite geworden en voor poëzie is dit verkeerd, poëzie is spontaneïteit, het
is er of het is er niet, er is geen tussenweg.
Ik kan het weten, heb al honderd gedichten geschreven, ze ontstonden
allemaal in een minimum van tijd, daarna bleven ze liggen; omfloerst met de
tijd werden ze van tijd tot tijd herzien, wat verkeerd was, want het magische
van het moment van de creatie was er niet meer, het had zich opgelost en het
volstond een woord ervan te wijzigen opdat het een ander gedicht worden zou.
Mijn
gedichten zijn dus een zorg in meer, een zorg die ik niet heb wat mijn
manuscript aangaat. Wat niet belet dat er nood is om ze in een zo beperkte mate
als nodig, aan te passen, beter in te schakelen in de trend die zich voor het
ogenblik aftekent in het gebruik van beelden die, inspelend op elkaar, een andere
vorm van poëzie kunnen brengen.
Ik
heb echter voorbeelden genoeg als ik de poëzie besprekingen volg in de Standaard
der Letteren, om te weten dat ik nimmer toetreden zal tot de trend die daar
besproken wordt. Volgens mij wordt daar het spontane het (te) ver gezochte, het
bijna ongepaste, wat weinig te maken heeft met het magische aspect eigen aan de
poëzie die ik aankleven wil en wens.
Ik
blijf uiteindelijk bij het gevoel dat ik mijn gedichten uitzuiveren moet, er is
teveel van het overtollige in opdat ze enige
kans zouden kunnen maken mee te gaan met de poëzie van het ogenblik. Of ik dit
nog kan weet ik niet, mijn stijl van schrijven zit vastgeroest, zoals de draad
van de afsluiting, gegroeid zit in de wilgen, een beeld dat me bijblijft.
Na
mijn kwelling van gisteren is dit een andere kwelling die oprijst, weliswaar van
een totaal andere aard.
|