Was het, het beeld van de ijzige
leegte van een wereld zonder God, deze die Matthias had voorspeld, die hem stil
had gemaakt, verweesd, verlangend? Het kan, het was in elk geval een ongewone
beslissing die hij nam die zondagmorgen bij het opstaan, een beslissing zonder
tegenspraak, alsof het ergens opgetekend stond dat het zo moest. Hij had zich
klaar gemaakt, zoals hij het deed bij grote gelegenheden en was, door de velden
die roken naar verwelkte rozen, die roken naar de morgennevels uit zijn jeugd,
naar het dorp gewandeld, het geluid van de klokken over hem - wat zou een dorp
zijn zonder kerk en zonder klokken, een Arabisch dorp zonder muezzin? - de mis
was om tien uur. Het was een lange tijd geleden dat hij door de straten had
gewandeld, ook, en nog langer geleden, dat hij de mis had bijgewoond. Heel wat
dorpelingen schoven langs de huizen naar de kerk toe zoals het vroeger was, in
zijn jeugd toen hij naar de mis ging in korte broek, knieën bloot, zelfs midden
in de winter, en grootmoeder Cele, als hij langs kwam voor of na de mis:
maar ventje toch, met blote knieën en zo koud! Hij hield toen, als grote
knaap, de missaal onder de arm, dacht hij toch. Nu, ouder en hopelijk wijzer,
had hij zijn manuscript in het hoofd. Had hij een fractie van zijn voorbije dagen
in het hoofd en hij nam die fractie mee met zich, soms als een zwaarte, soms
als een lichtheid, en vandaag - de morgen was een helderheid - was het de
vreugde om wat er al opgetekend stond die hij meedroeg.
Van
een vriend die, met zijn boeken voor zich, een voordracht gaf, had hij eens
geschreven dat hij ze opende en toonde aan zijn publiek zoals een priester de
monstrans onder een baldakijn. Vandaag voelde hij ook zo iets, vandaag hield
hij de tekst van zijn boek hoog geheven onder het baldakijn van de luchten. ik
heb de plicht, dacht hij, toen hij de kerk binnen ging, zijn vingers in het gewijde
water stak en het kruisteken maakte, mijn dank te betuigen, voor het goede
vorderen van mijn manuscript, het is nodig en passend dat ik hier een
uitdrukking aan geef. Hij zat neer, rechts in de middenbeuk, tussen de mensen
van het dorp die opkeken naar hem, hem kenden misschien of andere die zich
afvroegen wie die man wel was. Maar hij voelde zich onbevangen, hij was hier in
het huis van God zoals gezegd werd, hij was hier om te danken, hij kleine man,
maar lichtend punt van de geest in de kosmos. Hij bad met de priester opdat hij
moge gehoord worden in zijn nederig zijn. Al had hij niets te vragen, al had
hij niets te zeggen, alleen er te zijn en te tonen dat hij er was zoals hij
was, een zondaar, maar ook iemand die getracht had, Hem te vinden in vele zaken
en in vele aangelegenheden; die gemeend had Hem soms gevonden te hebben, niet
noodzakelijk in de kerk van zijn jonge jaren, maar aan de vijver, in de grote
openheid van luchten, van water en aarde en van ondergaande zonnen; of in het
bos in zijn samenzijn met de bomen; of overal waar hij geweest was: in het
kerkje van Chapaise of dat van Brancion, in de Madeleine van Vézelay of in de
collegiale van Saint-Quentin, staande op het labyrint in de betegeling of nog,
op weg naar Kawkaban in Yemen, vóór de afgrond waar hij haar naam riep die
zevenvoudig werd teruggekaatst.
Overal
had hij Hem ontmoet zonder Hem te zien of te kennen, alleen te weten dat Hij op
al die plaatsen was en, eigenlijk meer dan hier tussen die oude muren van de
dorpskerk, waar ook Julie had gestaan, hij achter haar, wachtend op het
ogenblik dat ze haar stoel keren zou om een glimlach te krijgen van haar.
God
wat een wereld het was geweest. En nu, hoe goed het was om, zoals hij hoorde in
het Evangelie, er drie tenten te bouwen, voor hem, een om er te zijn, een om te
danken en een om te loven.
Hij
zuiverde zich, waar hij stond, hij voelde de mensen om zich heen, eilanden van
gedachten zoals hij een eiland was, en toch ondergronds verbonden met elkaar
als deel van het oneindige dat van het leven is. En hij herbronde zich waar hij
stond, om meer nog en beter schrijver te zijn, dichter bij de waarheid van het
zijn, dichter bij zijn bestaan als mens onder de mensen, en tevens als
lichtende baken. Hij verwierp de troosteloosheid, de eenzaamheid, het
gedesillusioneerd zijn; hij verwierp al het negatieve, al het droomloze, al het
nodeloze, al het a-sacrale, en in hem kwam een weldoend gevoel van rust als van
het watervlak na een windstoot, effen, de luchten erin weerspiegeld, de
tijdloosheid der dingen erin gevangen.
|