Een jonge man kwam op hem af, het type
van zijn vader met volle verzorgde baard en golvend blond haar: Ik ben
Matthias, ik studeer over God en u, zegt mijn vader, schrijft over God en wou
me ontmoeten, is dit zo?
Het is je vader die wou dat ik je
ontmoette. Mijn naam is Ugo, maar ik schrijf niet over de God die ik kende
toen ik uw leeftijd had en waar jij nu over studeert in Leuven
O nee, hoe kan dit, God is toch God?
God is alles, dat weet jij ook (hij
tutoyeerde hem omdat Matthias zijn zoon had kunnen zijn) maar de God van mijn
jeugd heeft teveel menselijke trekken en daar heb ik last mee.
Dit is toch het beeld van de Bijbel,
van Paulus, van ons allen.
Ja, en er is in de Bijbel ook vers 3,
19 uit de Genesis, dat je kennen moet, en daar heb ik, op mijn leeftijd, heel
wat last mee. Het is enkel over de essentie van de mens dat een God het kan hebben,
wel ik geloof niet dat de essentie stof kan zijn en dat een God ons zou
vertellen dat we van stof zijn gemaakt, en tot stof zullen terugkeren. Dus er
is bij mij twijfel over die God?
Het Hebreeuwse afar betekent stof repliceerde Matthias: de prof heeft het er
deze week nog over gehad, afar is
te vertalen door stof.
Hij dacht, de prof is wellicht
opgeschrikt geweest door Paul Nothomb, maar hij zegde: Paul Nothomb* denkt er
anders over, hij vertaalt afar door légèreté,
lichtheid en ik ben gelukkiger met zijn vertaling dan met deze van de
Septuaginta: in essentie geest zijnde, zijn we in essentie onsterfelijk.
Paul Nothomb ken ik niet, maar Is
dit geen wishful thinking en is het
daarover dat u schrijft?
Het is daarover en ook en vooral
wellicht, de reden waarom ik schrijf. Alles hangt innig samen, de idee God, de
idee leven en de idee dood en voor mij wordt dit laatste een belangrijke
factor.
Als u onsterfelijk bent gelooft u dan
in reïncarnatie?
Ik heb er absoluut geen nood aan, maar
ik geloof wel hij dacht aan Eco - dat er een deeltje van God in elke mens
aanwezig is en dat dit deeltje onsterfelijk is.
Maar ik begrijp niet hoe u een boek
vol kunt schrijven over God. Paulus leert ons dat God alleen kan spreken over
God.
Wel ik schrijf met behulp van het
deeltje God in mij, het stukje hologram van God in mij. Het is over dat deeltje
God dat ik schrijf, het is niet veel maar het geeft me toch het aroma van Hem,
hoewel dit weinig gemeen heeft met de Jahweh van de Bijbel.
Is er dan een andere voor u?
Hij dacht aan Spinoza: Ik geloof niet
dat er een andere kan zijn voor iemand die theoloog wil worden, maar voor mij
is er een andere. Hij dacht nog, waar ben ik mee bezig en waarom wil ik
trachten een jonge man, die later misschien priester wordt overtuigen, maar de
woorden kwamen die hij nog zeggen wilde:
Er moet een andere zijn, een God van
het Universum. De enige naam die ik Hem geven kan en misschien denkt je daarna
van mij dat ik pantheïst ben, dat mag, maar dan een christelijke pantheïst als
zo iets bestaat. De enige naam die ik ken voor Hem is Elohim, deze van bereshit bara elohim.
Wel Elohim is een meervoudsvorm, men
heeft hem daarna Jahweh-Elohim genoemd en dan Jahweh.
En daarna God, onderbrak hij hem,
om de Grieken en de Griekse joden ter wille te zijn, maar voor mij blijft hij,
Elohim, ofwel wat me beter ligt, de of het Onnoembare, maar zeker niet de Jahweh
van de Exodus.
Aanvaardt u dan niet dat beide een en
dezelfde zouden zijn?
Neen, en ik aanvaard evenmin dat Jahweh
behoefte zou gehad hebben aan een zoon. En een idee schoot hem plots te
binnen. En wat het meervoud, Elohim, betreft, het kan, het kan ook een
veelvoud zijn van goden, van Energieën in de Kosmos, alle gebundeld tot één, waar
ik geen naam voor heb.
Hij was cru, hij overrompelde Matthias
met woorden als messen, voluit, zonder rem, zonder twijfel. Eindelijk kon hij
eens praten met iemand die, naar hij hoorde, Velikovsky gelezen had, die
geloofde dat de hagelstenen uit de Bijbel meteorieten waren die uitgestort
werden boven Misraïm, het woord dat Matthias gebruikte voor Egypte.
Waarop hij hem vroeg of hij ook Salibi
gelezen had.
Natuurlijk ken ik Kamal Salibi, maar
ik vermoed sterk dat Salibi zijn boek geschreven heeft met de bedoeling Israël
in verlegenheid te brengen.
Hij wou antwoorden dat hij Salibi
aanzag als een eerlijk man en dat zijn lokalisatie van het Eden aan de hand van
de vier stromen uit het scheppingsverhaal, treffend was, maar het was genoeg
geweest. De spanning van het gesprek, de mensen rond hem, de discussie op een esoterisch
niveau, had hem vermoeid.
Het kan, zegde hij, maar Salibi en
zijn theorie est un fait divers terrestre,
het doet hier niets ter zake, ik had er niet moeten over beginnen. Matthias daarentegen dacht al veel
verder: Maar de meteorietenregens en de andere catastrofen zijn voor mij het
deugddoende bewijs van het bestaan van de God Jahweh. Het is fenomenaal omdat
het God is die optreedt, die zich toont in daden en woorden. Hoe bemoedigend is
het niet, te weten dat Hij zich buigt over ons en een volk uitkiest dat een
licht moet zijn voor de wereld. Uw God is, als ik u goed begrepen heb, oneindig
ver af en zwijgend, een ijzige stilte omringt Hem, de stilte van sterren en
zwarte gaten. Maar Jahweh, God is door zijn daden en zijn woorden oneindig
dicht gekomen, Hij was met Mozes op de Sinaïberg en sprak met hem, zoals hij
spreekt met ons, met mij.
Matthias stond voor hem, gelukkig,
stralend en overtuigend, bezocht door de God van de Exodus die leefde in hem.
Een jonge profeet, een jonge Jezus, onwrikbaar gelovend, teder gelovend, gevoed
en bestraald door zijn geloof. En hij, Ugo, zijn gezicht gedrukt in de holte
van Elohim, in de ijzige kilte van Elohim die nog te zien was in de Orionnevel
en te horen in het geruis van het uitdijend Universum. Het is deze Elohim
waarmee hij leven moet, waaraan hij zich warmen moet, bij wie hij zijn
inspiratie zoeken moet.
Het geroezemoes van stemmen om hen, de
zaal die zich vulde voor het concert, dat zo aanvangen zou: Vader doet mij
teken, ik moet gaan nu, ik moet mijn doedelzak opwarmen, maar ons gesprek heeft
me goed gedaan, samengebald rond de essentie van ons bestaan, dank u Ugo.
Hij reikte hem de hand en voor hij weg
ging zegde hij nog: Het spijt me dit gesprek niet te kunnen verderzetten maar na
mijn optreden hier moet ik onmiddellijk weg.
We hebben de essentie gezegd,
Matthias, het ga je heel goed.
Hij zag hem verdwijnen in de
deuropening en ging neerzitten op de plaats naast de vader, getroffen door het
wonder dat Matthias zag in het optreden van Jahweh. Hij keerde zich naar de
vader en er was ontroering in zijn stem: je hebt een schitterende zoon.
Matthias verscheen met zijn doedelzak.
Het aanwezige publiek hield op met praten, de stilte was deze van de
schemering. Hij begon te spelen, zijn blik naar hem gericht, zo dacht hij toch. Het zal wel zo geweest zijn dat
hijzelf nimmer in zijn jeugd een geloof heeft gekend dat zo stevig was als dit
van Matthias. En als het geloof geen levensregel is, is de Jahweh van de Exodus
en van de profeten geen levenswarmte. Hoe gemakkelijk wordt het dan niet je
ervan af te wenden. Echter hoe gelukkig iemand zich voelen kan, alleen het
verheffende te lezen in de Bijbel en zich te nestelen in die God die opgerezen
is uit de nevelen van Babylon.
Matthias had zijn waarheid, zoals hij destijds meende, zijn waarheid te bezitten. Maar het ogenblik naderend dat hij,
Ugo, tot stof terugkeren zou was hij gaan nadenken over de zin van Genesis
3,19. Wellicht zou Matthias er zelf toe komen, ten gepaste tijde, dit vers te
herontdekken, hij had immers nog een gans leven voor zich en het volstaat te
zoeken om te vinden.
Maar bij Ugo, na zijn gesprek met de
jonge theoloog, na het concert en wat er mee verband hield, alleen in de wagen in de donkere nacht, opnieuw de twijfel over
al wat is en niet is die opduikt. Toch kan hij niet anders dan de toonaard, die
hij van bij de aanvang vooropstelde, vol te houden. Het is de toonaard van de
levende geest die ons omstrengeld houdt. Het is zijn betrachten dichter te
komen tot de essentie van het bestaan of tot wat het voor hem betekent bewust
te leven.
Hij denkt aan de dokter in 'La Peste' van Camus : het leven is faire son métier, al hoorde hij liever faire son devoir, is wat je plicht is
en niet enkel doen wat je stiel, je beroep is, wat je kluistert aan je
dagelijks bestaan, maar doen, dat wat van de mens, in zijn onzichtbare binding
met de onmetelijke oneindigheid, verwacht wordt. Want deze binding is niet
alleen fysisch maar ook spiritueel; het ene bestaat niet zonder het andere.
*Paul Nothomb: Homme immortel , Albin Michel, Bibliothèque de
lHermétisme 1984, , pag. 51,Tu as été formé immortel et tu le redeviendras.
|