 |
|
 |
|
|
 |
08-06-2018 |
Besmettelijk |
Gezeten voor een wit blad, in de schaduw van de hoge bomen: de zang van merels, de zang van de bladeren, de zang van de woorden. Terwijl de kat van de gebuur zich aait om je benen en vraagt om gestreeld te worden, terwijl de bomen om je heen zich afvragen wat soort boom jij wel bent en terwijl heel traag de inspiratie loskomt in de cellen van je bloed.
Je weet van vele zaken iets te vertellen, ook dus van de bomen en van de Muze. Maar je hebt je dagblad nog niet geopend. Je hebt nog niet gelezen wat velen zoals jij, maar ijveriger en doeltreffender dan jij, geschreven hebben. Gedachten zaaiend waarvan ze hopen dat ze een echo kennen zullen; waarvan ze weten dat ze, eens gelezen of niet gelezen, achteraf verdwijnen zullen om te landen op een soort Paaseiland midden de Stille Oceaan, thuishaven van alle ooit geschreven, overbodig geworden woorden.
En in een kreek, onder de laatste, bloeiende palmboom – een palmboom zoals deze waaronder Maria van Jezus beviel[1] zoals het op heel wat plaatsen in het Oosten, en nu ook al in het Westen, geschreven staat – op een ongelukkig hoopje, ook die van mij, met hun soms moeilijk te vatten boodschap, gelezen en ongelezen. Het geluid van de zee is er over, de speling van de golven, in het glinsterwit van de morgen en het glinsterdonker van de nacht.
Zo mijn woorden en de woorden van allen die schreven, samengekomen op dat eenzame, ongekende eiland, tijdloos overspoeld met licht en eeuwigheid. Dat ze er, betoverd met de beweging van het Woord er in en er over, moge rusten in peis en vrede.
Ik wou enkel zeggen vanmorgen dat je niet denken moet dat een geschrift rozengeur en maneschijn is en dat dus het schrijven ervan geen moeite kost. Neen, il te faut toujours, au moins, une première phrase, een eerste zin, een eerste paragraaf om de dag in te gaan, op te staan uit de flarden van dromen die de slaap heeft achtergelaten. En deze morgen zocht ik naar een opening op iets heel origineels, iets irreëels, iets droom gebonden en droom gehouden.
Wellicht omdat ik nog steeds onder de invloed sta van wat ik las bij Henri Michaux – een goede vriend antwoordde me met een heel verhaal over de kunstenaar die hij was - en ik een blog zou willen brengen, even vreemd, even ‘weird’, even bizar van inhoud en vormgeving. Het is me dus duidelijk dat Michaux besmettelijk is voor iemand die meent te moeten/mogen schrijven zoals ik.
Ik weet wel niet wat grote schrijvers erover denken, ken er trouwens maar één, aan wie ik het zou kunnen vragen, maar die is wellicht in volle bevalling van een nieuw boek. Echter zeker is het, die Michaux is verrassend.
En eigenlijk heb ik zijn woorden of tekeningen niet nodig, het boek in mijn bezit heeft zijn verhaal. Het is het teken van een vriendschap. Het werd me geschonken door een goede vriend, Michel Jamar, nu opgeslorpt door de jaren die er overheen zijn en niet te bereiken via e-mail. Een oud-collega in wat toen nog in dit land, de Bank der Banken was. Met wie ik elke werkdag, na de lunch, op het terras van de Bank in de hoofdstad, op en neer wandelde. Hij, mijn mentor, vertellend over muziek, over kunst en vooral over grote namen in de literatuur, zoals Musil, Canetti, Proust, Chateaubriand.
Op een dag had hij een boekje mee over een schrijver met een voor mij totaal vreemde naam, een boekje van ongewoon formaat, met licht groen couvert waarop een meer dan eigenaardige tekening voorkwam. En het gebeurde, en dit dagen na elkaar dat hij het boekje, dat nu zijn DNA draagt, opende, even stopte en dat hij er uit voorlas. Wat het was dat hij las weet ik niet meer, het kan een verhaal[2] , ‘Enigmes’ geweest zijn:
‘Il avait marché, m’a-t-on dit, pendant des années et des siècles, consultant le calendrier’. Et à présent il vérifiait si tout le monde était là. C’est qu’à ce 25 décembre, il avait donné rendez-vous, autrefois, il y avait six cent six ans, à des soldats dont les parents n’étaient pas nés, à des armes qui n’avaient pas été inventées, à un massacre immense dans un lieu inexploré.
Quand tout se tint au rendez-vous, il fut trouvé mort, mais encore tiède.
Ik heb er nog niet aan gedacht dergelijke lijnen te schrijven. Nochtans, de tijd dringt.
[1] Koran: Soerat XIX, 23. [2] René Bertelé: Henri Michaux, Ed.Seghers, Paris, 1973. Pag 107.
08-06-2018, 06:49 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-06-2018 |
Henri Michaux en de schrijvers |
Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’, en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .
Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.
Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.
Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘
‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En, ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)
Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.
Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)
Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.
‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.
Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden die ik ook had kunnen schrijven:
'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’
Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.
Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.
Nu, de vriend die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.
Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?
[1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’. [2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.
07-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-06-2018 |
Moeder |
Ik kan er niet voorbij, ik kan niet voorbij de dag van 6 juni, de dag dat mijne moeder – ik schrijf ‘mijne’ zoals Maurice Gilliams over ‘zijne’ moeder spreekt – in 1906 geboren werd. Ze was fier op die datum: de zesde van de zesde maand van het jaar zes. Ze droeg die datum met zich alsof het een belofte inhield, alsof het een diploma was voor het leven. De enige die ze ooit verworven heeft, hoewel ze in staat was ooit onderwijzeres te worde wat haar droom was, maar er de gelegenheid niet toe kreeg. Ze is tot haar twaalfde, veertiende misschien, naar school geweest en daarna hielp ze in de fruithandel van haar vader. Opgeschept met een verloren droom, het lot van vele dromen en verwachtingen.
Ze huwde jong, en precies dag op dag, negen maanden later ben ik geboren. Ik beeld me in hoe hun huwelijksnacht moet verlopen zijn, mijn vader kennende, ik weet niet of mijn komst haar droom, onderwijzeres te worden, compenseerde. Ik zie me wel staan naast haar op een sepiakleurige foto, zij een mooie jonge vrouw. Ik op de ouderdom van vier jaar.
Haar leven is geen feest geweest. Ze heeft het moeilijk gehad, vooral tijdens de oorlogsjaren, maar allen zijn we die jaren, mijn twee, vijf en zes jaar jongere broers en ik - een zusje werd een miskraam - doorgekomen zonder kleerscheuren.
Ik zal, in het begin, hun oogappel geweest zijn. Ik herinner me een Sint-Maarten dat ze me in de vooravond bij de buurman stuurden, die zijn aardappelen in dunne schijfjes gesneden in een pan gesmolten smout aan het bakken was. Ik zie de pan nu nog, en toen ik terug thuis kwam de tafel gedekt stond met fruit en snoep en speelgoed, ze hadden niet kunnen wachten tot de morgen van 11 november.
Hoe eer ik haar? Hoe spreek ik over haar? Nu vele herinneringen zijn weggeëbd, nu ik tasten moet om het meest sprekende terug te nemen, herop te roepen: ik een kind zijnde, een knaap, een jonge man? Hoe was het huis, hoe waren ooit de dagen, hoe waren haar gevoelens voor vader, die niet een voorbeeld van een echtgenoot was, of was hij het toch?
Ik weet dat ze het financieel niet breed hadden om me om me te laten verder studeren, maar de hoofdonderwijzer van het dorp – hij gaf me de eerste lessen Frans, hij leerde me Ernest Claes en Jules Verne kennen – had iets gezien in mij en maakte dat ik deel kon nemen aan het examen van de ‘meest begaafden’.
Ik zou nog andere zaken kunnen vertellen, die mij betreffen, maar ik ben er niet zo fier op, ik heb haar verwachtingen pas na enkele moeilijke omstandigheden, kunnen waar maken. Ze had wellicht verwacht van mij, haar droom geprojecteerd willen zien op mij. Ze heeft het me echter nooit verteld. En als ze het mij zou gezegd hebben, het heeft zich niet in die zin voltrokken.
Had ik een goede band met haar, had die beter gekund? Wellicht, ja. Toen ze hulp nodig had heeft mijn jongste broer, Georges, zich over haar ontfermd en is ze gestorven op de leeftijd die ik stilaan aan het bereiken ben, zonder enige garantie weliswaar.
Ik denk nu, dat ik altijd te veel ben ingenomen geweest door mezelf, en als ik erover schrijf zoals ik erover schrijven kan, dat het niet de houding was van iemand die zijne moeder op handen droeg; gevoelens waren anders destijds. Ik kan er niet fier over zijn.
Of, kan het dat ik het nu verkeerd zie?
06-06-2018, 06:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-06-2018 |
Literatuur? |
Ik denk literatuur te bedrijven als ik schrijf. Ik denk zelfs dat ik altijd, van sedert ik in 1978 begonnen ben, aan het bijhouden van een dagboek, literatuur heb bedreven.
Dit is een eerlijke vraag, die ik me stelde, heel vroeg deze morgen, vóór het gekweel van de vogels in de tuin. Kan, wat ik schrijf als literatuur gezien worden, is het iets van waarde?
‘Je bent zeer persoonlijk’, zegde een vriend me onlangs. Hij bedoelde, zo begreep ik het toch, dat ik me te veel bloot geef en dan zeker in mijn visie over God en wat er is van de eeuwigheid. Maar wat kan de waarde zijn en het nut vooral van deze geschriften hier, als ik niet zou schrijven over wat ik denk en voel.
Ik heb, gezien mijn leeftijd, niets meer te verbergen, niets meer te verbloemen. Mijn blog is het maximum aan erkenning dat ik bekom, het helpt me matig, maar het is me niet voldoende, in meer wacht ik op een erkenning uit een bepaalde hoek om ineens uit te schieten, te bloeien zoals de struik venkel die nu al een vierkante meter tuin inneemt. En het wachten vermoeid, remt af.
Heb al veel geschreven, stapels woorden, maar dan zonder al te veel structuur, zonder lijn in wat ik schreef, zonder de vereiste spanning die nodig is opdat ik tot het einde toe zou gelezen worden. Er steekt geen verhaal in mij. Ik neem ook niet de tijd om Wikipedia of Google af te schuimen, kennis op te doen, elementen te verzamelen om een verhaal op te bouwen en te boeien.
Ik ben dus geen Stendhal, ik kan geen wondere, extravagante liefdesgeschiedenis verhalen, zoals zijn ‘Chartreuse de Parme’ en tezelfdertijd in de hoofdstukken ervan de afbeelding van de tweeëntwintig Tarotkaarten binnenbrengen[1], waarmee hij Mark Twain navolgde in dezes Huckleberry Finn.
Wat niet belet dat ik nog zou kunnen schrijven én over de liefde én over het bedrijven van de liefde. En wel over het meest prangende moment als je wegschiet in het diepste van het diepste, het warmste van het warmste, het ogenblik, van het samen komen, het samen smelten, lichaam in lichaam en geest in geest, in een kolkende beweging; wat niet kan getoond, niet kan gebeeldhouwd, enkel gedacht, gevoeld, beleefd kan worden. Alleen het woord is bij machte dit wondere ogenblik dat is van alle geslachten, van alle tijden, op te roepen, dicht te schroeien.
De magie van dergelijke ogenblikken ken ik. Maar deze moeten geprangd staan in een verhaal dat over ogenblikken van het echte leven gaat. Ik heb de indruk dat ik dit nu niet doe, dat ik keer op keer terecht kom in een droge stofferige materie, die geen verrassing biedt. En literatuur is verrassing, is verheffing, raakt de kern van het bestaan, maar in de huidige context, meer deze van het dagelijkse, dan deze van het innerlijke, van het meer geestelijke. En dat is minder mijn ding.
Ik stel me dus, zelfs met mijn blogs, eens te meer in vraag, wat vermag ik, dat door andere gedachten zou gedragen worden?
[1] Het feit van de in het boek verwerkte Tarotkaarten vond ik bij Pierre Alain Bergher, in zijn: Les Mystères de la Chartreuse de Parme, Ed. L’Infini, Gallimard, 2010.
05-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-06-2018 |
Hoe ik er soms sta |
Een goede vriend uit de Leiestreek spreekt me moed in: ‘Ik bewonder je standvastigheid om elke dag te schrijven. Ik besef dat het soms een hel moet zijn. Maar wat zei Churchill ook weer: if you’re going through hell… keep going.
Dit is waar ik me aan houden wil, al is het woord ‘hel’, vooral als ik denk aan Dante, enigszins licht overdreven.
Maar één zaak is zeker er is moed toe nodig, moed die schuil gaat in a kind of moral obligation, een nu toch al diep gewortelde, zelfopgelegde verplichting, waar ik zonder kleerscheuren, ten overstaan van mezelf, niet van af kan, wil ik me, niet gekwetst van binnen, zien verder gaan. Autodiscipline zou ik het noemen willen.
Ik kom er wel niet ver mee, het maakt me niet rijker of armer, maar het houdt me in stand, het beantwoordt aan mijn droom iets meer te zijn dan wat ik normaal verwachten mag te zijn. Een bonus dus die niet aan elk van ons gegeven is, daarom ook wens ik die te behouden zo lang het enigszins mogelijk is: so I’ll keep going through hell, al is het geen sinecure het heeft zijn voldoening en het is in alle nederigheid dat ik beleef en aanschouw wat er geschreven overblijft.
Want, het heilig vuur ontbreekt soms: er is geen doel, geen uitzicht op wat ik wou dat het worden zou: een literaire baken. Zo ik blijf strompelen zonder houvast, zonder een lichtpunt op het einde van de tunnel, dit wordt me vandaag niet gegund.
Ik vraag me af hoe ik reageren zou indien het er wel zou zijn? Mijn schreeuw in de woestijn zou een schreeuw worden in de wereld; ik zou er me moeten op instellen. Ik denk dat ik er de kracht toe heb, de moed ook om te volbrengen wat ik altijd heb gewenst te volbrengen, open en bloot te gaan in de wereld.
De tijd dringt, de dagen gaan voorbij en er gebeurt niet veel meer dan wat enkele vrienden me schrijven in reactie op wat ik hen voorleg, zijnde, iets meer en iets totaal anders dan wat de media hen brengt. Ik beweeg me in de marge ervan, totaal of dan toch zo ver mogelijk ervan verwijderd, in de marge van het zijnde, van wat is en was en onvermijdelijk komen zal, een ‘onvermijdelijk-zijn’ dat zo ver mogelijk in de toekomst plaats mag vinden.
Ondertussen ga ik verder, schrijf ik de ziel uit mijn lijf om te bereiken wat ik bereiken moet. Ik kijk niet verder dan het inloggen van mijn blog. Eens dat bereikt voel ik me een ogenblik verlost, kan ik overgaan tot andere dingen, minder stresserend, minder noodzakelijk, wel wetende dat ik opnieuw zelfde periode als de vorige doorwaden moet, de voeten in het water soms, of het hoofd in de wolken soms, al naar gelang het onderwerp waarin ik verzeild geraakte.
Het is een geluk dat het zo is, hoe ik er toe gekomen ben, heeft zijn wortels ver in de tijd. Heel ver zelfs, het moet van in de wieg, anders ware er niets van overgebleven na al die jaren, terwijl het zich nu heeft opgehoopt tot op de punt van een piramide.
04-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-06-2018 |
Schrikkeldag |
Soms heb ik maar een strohalm daar waar ik een boomstam zou wensen, maar er zijn van die dagen dat alles gesloten blijft en je er bij zit als een gestolde man starend in de grijze luchten van de morgen.
Dante ook kende dergelijke momenten van on-ontvankelijkheid, hij vergeleek zich met een herder die geen voeder meer heeft voor zijn schapen, hij niet buiten kan met zijn kudde omdat alles berijmd is en hij wachten moet tot de zon de rijm heeft opgedroogd om met zijn schapen de velden in te gaan.
Hij beschrijft dit in canto XXIV van zijn Inferno. Hij ook kende dus momenten dat hij niet wist hoe verder te gaan: een lege passage in de geest die moet overbrugd worden, de tijd die raad moet brengen, raad die verlossing is, verademing die openbaring is.
De tijd, schreef ik ooit, die mijn vriend is. Ik weet niet meer wat hier aan voorafging, ik heb hem al zo dikwijls vernoemd, de tijd die soms is, als je wacht op iets dat komen zal of komen moet en die niet is als je volop bezig bent, als je volop actief bent; de tijd ook die je meester is.
Maar vandaag is hij er volop, zie ik hoe zijn minuten schuiven terwijl mijn woorden wachtten om de hoek om zich te tonen en genomen te worden. Het lijkt vreemd, na al die dagen van vlotheid. Het is maar dat ik met een verkeerde zin begonnen ben, een zin die geen opening betekende maar ontstond uit een negatief gevoel.
Er zijn dus van die dagen die beter zouden overgeslagen worden omdat ze los staan van de dagen ervoor en hopelijk ook van de dagen erna; 'schrikkeldagen' die je doen verschrikken omdat schijnbaar alles in omgekeerde richting verloopt. Waar je begint als alles reeds gezegd is zodat er niets is dat er nog kan aan toegevoegd worden.
Dit zijn de ogenblikken dat de tijd stil staat, dat het schuiven van de zon – als die al zichtbaar is – geen betekenis heeft, dat je er bent simpelweg om er te zijn, maar niets dat wijst op je aanwezigheid, niets dat je achterlaat omdat je niets bent als je niets geschreven hebt, een dag zijnde die onopgemerkt gebleven is, zelfs al is hij begonnen, geen lichtpunten hebben zal. Want voor jou zijn het de beloften van de morgen die je rechthouden en waarop je je beroepen kunt.
Een blanco blad kan alle kanten uit. Ik zou een blanco blog moeten achterlaten vandaag, omdat ik niets te vertellen heb, in de hoop dat het morgen beter zal zijn; dat ik terug de lente, waar ik zo op gesteld was, beleven zal, en er door begeesterd zal worden om dingen te schrijven die kleine lichtpunten zijn aan de horizon van in deze soms raar uitvallende wereld.
Ik zal dus vandaag niet schrijven naar een climax toe. Al wat opgetekend werd hoefde niet, trouwens niets hoeft dat niet gelezen wordt, in deze wereld. Dit is de lege vorm van mij, dit is wat mijn lichaam schreef. Ik haalde het niet uit de diepste wateren, ik haalde het uit het oppervlakkige waar het grote licht geen vat op had.
We houden het hierbij, het was maar een schrikkeldag die eindigde vóór hij begonnen was.
03-06-2018, 06:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-06-2018 |
Belofte |
‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’
Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.
Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid te vatten.
Ik kan er andere aan toevoegen, en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.
Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, het Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.
Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.
Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de Tempel van de Hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke: Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.
Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, denkend aan het vele dat er geweest is, het gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.
Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor wat ons overkomen zal.
02-06-2018, 06:56 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-06-2018 |
Hoe het aanvoelt |
Hoe voelt het aan op te staan de eerste dag van een nieuwe maand, de vorige die je gunstig is geweest. Hoe voelt het te denken ik haal ook wel het einde van deze maand, al is het nog een tijdje dat het duren zal vooraleer er zekerheid zal zijn. Maar de hoop is er, stevig, misschien té stevig, jij die me leest ziet wel hoe het verlopen zal en, op welke wijze.
Juni, twee lettergrepen die je houden kunt, twee klanken die ruiken naar licht en zomer; zomer die neigt naar herfst, maar zo ver denkt je niet. Je kent vandaag de vreugde op een nieuwe lei te beginnen, effen en onbeschreven.
Gisteren sloot je af op de nacht, vandaag wandelt je een nieuwe, totaal nieuwe dag binnen met hoorngeschal, met ‘les fifres et tambours’ op kop. Zo voel je je, uitzonderlijk, de vreugde van het schrijven, de vreugde van de woorden die lijk papieren bootjes op het water, uit je jeugd komen aangedreven, je hebt ze maar te nemen, je hebt maar, in je droom, de weg te nemen en stil te houden aan ‘le Besso’ het restaurant in Zinal, waar je neer gaat zitten op het terras met je echtgenote, om er te lunchen.
Hoe je er gekomen bent weet je niet, maar je bent er, je zit er neer, je bestelde trois décis de fendant en de juffrouw die je bedient, in de klederdracht van het dorp, zoals het hoort, zoals alles zijn zal vandaag. Je je nimmer zo goed hebt gevoeld, je er nimmer gezeten hebt zoals je er nu zit, de vallei voor je uit, de besneeuwde top van la Pointe de Zinal, die naar de hemel wijst, ernaast als een meester, de Besso waar je ooit waart, je voetafdruk die je er liet boven op de top. Het grote leven teruggekomen in dit eigenste ogenblik van het schrijven van wat is - al is het niet, maar je denkt dat het is - dat je er bent.
Je kent het zo goed van vroeger, je weet hoe je er zit, hoe de patron je begroet in die goede oude tijd van toen, een volle rosse baard en eenarmig, en hij je sprak over zijn wijngaard in Ticino.
Dit alles nemen ze je niet af, je kunt blijven dromen, je kunt er de kleinkinderen, de dochters, Ann, Cathy, Gisèle, Patricia, bij nemen, een ganse resem vrienden en kennissen die er kwamen ooit, met wie je er aan tafel zat in de zon, de grote lichtende zon van de Valais, waar je je intens gelukkig voelde, zoals nu, de momenten dat je er was.
Je er keren wilt, je er wonen wou, je er je laatste dagen doorbrengen wou, nu nog, nu meer dan ooit , je er zitten wou, samen met haar die je liefde is, een glas witte wijn voor je met het licht erin, het licht o zo puur, zo enig, dat van de bergen en de sneeuw was.
Er is geen plaats waar je, deze morgen liever zou zijn met je echtgenote dan daar op het terras van ‘le Besso’ gezeten.
Ik zal er aan denken als ik rondloop in het huis, in de tuin, als ik op weg zal zijn, later, naar de vijver over het heuvelende land. Ik zal hier zijn en ginds mijn hart. Het gebeurde vroeger meer dat ik er aan dacht, vanmorgen was geen uitzondering, maar toch, wat het ook was en hoe mijn droom ook moge doven, ik was er, ik zat er neer, ik voelde hoe groot het was, te leven.
01-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-05-2018 |
Entre chien et loup |
Waar ik zit, ben ik van ver gekomen; waar ik dit ogenblik ben, wil ik nog lange blijven en grote dingen schrijven om er nog meer te zijn dan ik er ooit zijn kon. Wil ik me wentelen in al wat er is rondom mij, me wentelen in wie ik ben, om te zijn wie ik van nu af nog worden wil. En veel hoeft het niet.
Het is niet dat het verhaal dat ik tekenen wil, uitzonderlijk is, het is niet dat het gebed is in gevoelens die ongeschreven zijn; het is niet dat ik me opdringen wil, me wil plaatsen op een pedestal; dit alles is het niet, het is maar dat ik er wil zijn, enkel en alleen als, van het volle leven in mij, het volle van het volle van mijn Dasein. Louter zijn van het grote dat is van het Dasein.
Begrijpe me, als ik niets méér wil zijn, als ik me hier ontdoe, van al wat ik ben, van al wat ik geweest ben, me ontdoe van al wat ik nog zal zijn, om nog over te houden, een spanne leven, gegrepen, vastgehouden en in alle innigheid verweven met het massale leven rondom mij, doorgedrongen tot de verste galaxie. Ik, het leven in mij, deel ervan.
Of ik dit anders omschrijven kan weet ik niet. Op dit ogenblik wil ik niets, wil ik van grote dingen schrijven, niet wie ik ben, niet wie ik was, niet vanwaar ik hier gekomen ben.
Het leven dat me in zijn greep houdt: ik zit hier, ik ben hier en wat hier is, is het leven in mij, niets meer maar ook niets minder. Integendeel, alles rondom mij is leven, de stoel waar ik zit als de omgeving, als de luchten, alles is gegrepen in de kolkende vortex dat het leven is. Ook het licht dan tanend is naar de avond toe, ook de stilte die nu meer stilte is, die nog wat geschuif is in de bomen, nog wat gezang van vogels heel dichtbij, het geblaf nog van een hond, en nog wat kilte die opstijgt uit de aarde en het moment het pakkende moment: de avond die vallen gaat, maar, nog even wacht.
Ik hoor – en mijn gehoor is nog heel scherp - hoe hij zich vastzet in de stilte; hoe een ogenblik nog, alles duidelijker getekend staat, nu de regen nog komt, niet veel meer dan kleine kringen in het water. een laatste vis die springt, een plof, een verre roep nog van de koekoek,
Je omknelt alles, want je bent al deze wemel geluiden, die geen geluiden zijn maar stiltes bij elkaar geschoven, aan elkaar gekleefd, geronnen tot een Bijbeltekst, een psalm onuitgesproken.
Enkele ogenblikken nog, deze tere ‘entre chien et loup’, vóór de avond valt, lijk een steen. En de eerste ster er staat, het enige dat je weet van al wat er te weten is. Ze was er gisteren ook, toen wist je dat het Venus was, Vandaag hoef je het niet te weten.
Uit dit alles zal je later opstaan terug, om de wereld te betreden.
31-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-05-2018 |
The intelligent Universe |
Fred Hoyles’s ‘The intelligent Universe’ (Holt, Rinehold & Winston, NY 1983) ligt al dagen/weken op mijn tafel. Ik word er voortdurend mee geconfronteerd. Ik las het in de jaren 80, maar ik open het niet. Ik ben er al lang van overtuigd dat er een intelligentie schuil gaat, eerder in dan over het Universum; dat het er was van bij de aanvang, dat het er zelfs was vóór alles begonnen is, gezien al wat toen al was, hoe weinig of hoe veel, ‘wist’ wat er te doen viel, om 13,5 miljard jaar te komen tot het Universum dat er nu is.
Het fenomenale ervan is dat het een geheel is, dat er niet het minste is dat geen deel uitmaakt van dit geheel; dat alles, van het minimaalste tot het allergrootste, van het hier tot in het oneindige, met elkaar verweven is, verweven tot in het diepste, het volmaakte en het onvolmaakte ervan. De wetten die het geheel in stand houden als geheel, beginnen we te kennen, maar we slagen er nog steeds niet in deze te omschrijven in één allesomvattende formule. Ons zoeken ernaar bracht ons nog niet veel verder.
Nu, hier gekomen, hier over nadenkend, hoe redeneer ik verder ongeacht de weg gevolgd door Fred Hoyle? Hoe kom ik er toe, vertrekkende van de intelligentie van het Universum te komen tot de intelligentie van de mens, van de homo sapiens? Ik loop hier rond op een terrein dat voor mij zuiver speculatief is. Ik heb geen wetenschappelijke, geen mathematische zekerheid over wat ik vooropstel, ik bezit enkel mijn logisch, ik meen gezond, denkvermogen, zijnde de weinige kennis die ik, in de loop der jaren, verworven heb. Ik denk dus en ik verwoord wat ik denk.
Voor mij kan het niet dat het Universum zou bestaan uit deeltjes die er zijn om er maar te zijn; dat deze geen bepaalde functie gemeenschappelijk zouden hebben; dat ze losstaande van alles zouden fungeren. Het moet dus dat er in elk deeltje, én een vorm van kennis is, én een vorm van ‘weten’ wat ze te doen hebben.
Kan ik hier mee verder gaan? Zeggen dat elke particule van het Universum een deel intelligentie bezit, afgestemd op de totaliteit ervan, toereikend om op een efficiënte wijze ingeschakeld te zijn en te blijven in het massale mechanisme dat het Universum is, dat het wordend Universum is. Dit ingeschakeld zijn, wijzend op het bestaan van een leiding houdende factor waarbij elk deeltje, zoals elk wieltje in een klok, aanwezig is, maar ook – en dit geldt niet voor het wieltje - precies weet wat er hem te doen staat.
Het bewijs is dat elk deeltje van ons lichaam het weet, dat het er is om te weten. Maar het Universum is meer dan een immens uurwerk, het is een lichaam, elk deeltje ervan is voortdurend in beweging, zo naar buiten als naar binnen, is een levend deeltje, die alle samengenomen, de beweging, de evolutie van het Universum bepalen. Niet een deeltje ontsnapt hieraan, niet een deeltje blijft werkeloos toezien. Het werkt zoals het geaard is, het loopt in de pas van het Universum. Het Universum is een ‘geregeld’ organisme, alle bestanddelen ervan gedragen zich als delen van één geheel.
En dan, en dit wordt mijn probleem, dan is er opgestaan uit dit organisme, er materieel en spiritueel deel van uitmakend, in zijn totaliteit erin verweven, de mens. De mens die niet – of is het maar schijnbaar en is het maar voorlopig – niet in de pas loopt van het Universum, die er zich van verwijdert, die zich gedraagt alsof hij ‘De Intelligentie’ van alles was.
Ik heb, na al wat ik er vandaag over schreef, een probleem, vast te stellen dat dit kan.
30-05-2018, 06:42 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-05-2018 |
Wat ik wenste. |
i
Ik zoek uit wat er nog niet geschreven staat, zelfs al heb ik geen idee van wat er al staat. Ik zoek uit hoe ver ik gekomen ben in mijn literaire beschouwingen over leven en over dood en dan meer nog, met de nadruk op wat er komen kan na de dood.
Op mijn leeftijd is dit laatste heel belangrijk, zelfs al weet ik dat er hierover geen zekerheid bestaat, het houdt me bezig meer dan iets anders. Ik ben hierbij geen alleenstaand geval, allen zijn we hierover in mindere of meerdere mate bekommerd en met reden. Maar vandaag laat ik het hier bij, of ik er over praat of niet, het is en blijft een kwestie van geloof, voor de ene een vertrek in het niets, voor de andere, een soort van nood aan een zich-veilig-stellen. Je hebt die nood of je hebt die niet. Je leeft er mee of het kan je geen barst schelen.
Wat ik ondervind is dat er een moeheid gekomen is die door de hitte van de laatste dagen wordt aangespoord. Het is een loomheid om te laten wat er is, af te sluiten en te verdwijnen, opgelost in de massa woorden die er al staan. Een ijdele hoop, die eigenlijk geen hoop is maar een vaststelling uitgebloeid te zijn, zoals de pioenen in de tuin die neerhangen tot op de grond en weldra hun bladeren verliezen zullen.
Dit is het gevoel dat overheerst deze morgen, waarvan ik niet weet hoe de dag verlopen zal; zoals ik ook niet weet waarheen ik nu aan het gaan ben met mijn woorden en of de gevoelens waarmede ik elke morgen mijn dag inga, een dodenmars of een triomftocht zal zijn. Er zijn echter al heel wat triomftochten geweest zodat ik vrees dat er nog weinige zullen komen.
En er is geen anderzijds, er is alleen wat er is, hoe ik me voel en hoe ik me voorbereid op wat komt, de aanloop die ik neem om de sprong te wagen en verder te gaan.
Ik heb, als ik terugblik op de dag ervoor, vele zaken die ik nog zeggen wou. Zo, over de ware schuldige bij de dood van een totaal onschuldig kind, wat een Calvo van de Groenen er ook weet over uit te kramen – hij draagt trouwens mee de schuld van de mens in de wereld - maar hier heb ik niets aan toe te voegen, ik zit gewrongen met wat ik erover denk omdat ik het niet kwijt geraak met een even groot uitzicht op toehoorders. Dus ik zwijg, ik houd me gedeisd, ik slik het in en zet het ter zijde.
Het liefst, zoals kik me nu voel, ware ik nu op een plaats, om het even dewelke, aan zee, in het bos, in de bergen, gehuld in stilte met wal wat er is van mij, al wat er was en al wat er nog komen zal, samengehouden in de palm van mijn beide handen. Mijn lichaam niets meer zijnde dan dit samengebalde dat ik daar leggen zou in een oud vogelnest of hangend aan de bomen, het er laten en weg te gaan, de essentie van mijn ‘zijn’ zich verspreidend, uiteenspattend in de luchten en meegenomen in een vortex van deeltjes, naar waar ook. En ik meen het!
Je bent niet veel en je waart niet veel, zoals je er nu voorstaat, heel weinig zelfs. Een uitschieter waart je niet, amper een strohalm meegedreven met het water, het oneindige binnen, waar, denkt je, het goed is te vertoeven. Er te zijn, het grote Licht aanschouwend dat hier, evenmin als bij Dante, te beschrijven is.
29-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-05-2018 |
Het onoverkoombare |
Ik schrijf mei 28. De tijd schuift, de dagen stapelen zich, het gebeurt. Wat we ook doen of denken of schrijven, de aarde blijft zich wentelen op haar baan om de zon, ze is niet te stoppen en wij, slachtoffers ervan, we tellen en plaatsen er een cijfer op, de naam van de maand, het getal van het jaar, alsof het ons in iets zou helpen om het af te remmen.
Het cijfer van de dag is waarmede ik elke morgen begin en het klimt telkens iets hoger naar de climax van de laatste dag van de maand, om dan plots terug te vallen op het laagste punt van de volgende maand.
Zo is het, zo gebeurt het, hij die dagelijks zijn ding doet al schrijvend ervaart dit, het is het onoverkoombare/onoverkomelijke in het leven; een bijna sublieme meetbare zekerheid of je het bekijkt in de morgen of in de avond, het omwikkelt je, je weet het, al denkt je er misschien maar sporadisch aan.
Wat je wel kunt is je verplaatsen, is je schuiloord, je woning verlaten en het onoverkoombare gaan beleven in andere oorden, in andere omstandigheden. Echter, een zaak neem je altijd mee, het schuiven van de dagen; eens je tijd gekomen moet je terug van waar je kwam, om voluit te zijn wie je waart en hoe je er waart. Het is louter zinsbegoocheling te denken dat het anders kan.
Aan de omstandigheden waarin je verwikkeld bent ontsnapt je niet. Je bent, voortdurend opgesloten in een zak gevuld ermee. En je kunt enkel afwachten hoe ze zich over jou gaan uitspreiden, hoe ze zich dooreen zullen wentelen om je erbij te betrekken. In vele gevallen sta je er volledig machteloos tegenover, is het als een wagen die binnenrijdt in je woonkamer, op andere momenten kan het een hand zijn die je drukt van een vriend die , was hij het nog niet, het toch worden zal, of, een andere mogelijkheid: een kus op je lippen en een sacraal verbond dat afgesloten wordt.
Alles steekt in die zak omstandigheden, al ben je op niets voorbereid, het is erin aanwezig, het meest storende als het hoogst haalbare.
Het is het lot dat op jou afkomt, gelijktijdig van uit de vier windstreken, dat bepalend is voor de kleur van je dag, bepalend voor de kleur van je leven. Dit is niet te voorkomen, het is alsof het sinds eeuwen geschreven stond in de sterren over jou, in alle boeken die geschreven werden; waar je in de verste verte niet bij betrokken bent geweest tot op dat ene precieze ogenblik dat van alle ogenblikken is, dat zich stilaan, sinds mensen heugenis, onvatbaar, geplaatst heeft op de lijn ligt van een wordingsproces waarvan je deel uitmaakt.
Het kosmische hologram waarin je verweven wordt, en waar je geen weet van hebt waarom het zo is, waarom het zich zo afspeelt met jou erin, weerloos, betrokken. De motor van het gebeuren niet in of bij jou liggende.
Wat er gebeurt, is wat er moest gebeuren; je bent wie je moest worden, niet iemand anders want dan ware anders geweest, totaal anders de uit dijende wereld om je heen, zouden er steeds maar andere omstandigheden gekomen zijn.
Alles, alles is met elkaar verweven, niets staat buiten het web dat de Kosmos is, en waaruit alle gebeurtenissen ontstaan, deze die we wensen als deze die we liefst niet hadden zien gebeuren. of je nu, wijselijk thuis blijft en wacht of de vlucht neemt naar Isfahan, er zal gebeuren wat er te gebeuren staat, alsof alles, van bij je geboorte had vastgestaan: de lijnen van je dagen, gebeiteld in het marmer van de tijd: je weg uitgestippeld. Aangekomen waar je bent, halverwege of naar het einde toe, het is het beeld, alles samengenomen, hoe alles ook moge verlopen zijn, je bent waar je staat, het had niet anders gekund.
Het onoverkoombare van het schuiven van de dagen is evenzeer het onoverkoombare van de omstandigheden waarin je verwikkeld geraakt, je bent aldus geconditioneerd om te redeneren op basis van wie je geworden bent, zelfs het tegendraadse dat je eventueel doen zou is voorzien in je genen.
Ik zocht het ooit uit, ik zie de weg langs waar ik gekomen ben, ik zie het punt waar alles is ontstaan, waar, had ik een bepaalde beslissing toen niet genomen, alles anders ware geweest. Maar de omstandigheden, hoe breed en hoe talrijk ze ook waren, pousseerden me in die richting, ik ontkwam er niet aan. Het was wel geen valkuil, laat het ons simpelweg de monotonie van het onoverkoombare noemen.
28-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-05-2018 |
Pianoklanken |
Scriabine: pianoklanken toen ik hier aankwam, die de lucht in dreven, zich mengden met licht en schaduw, met het groen van grassen en struiken, van de wind in hoge populieren. En, ik dacht aan de jonge Pasternak die met zijn ouders verbleef in een datsja, dicht bij Moskou, gelegen naast de datsja van Scriabine, en ook deze klanken hoorde en er in zijn overmoed, uitgebreid over schreef in zijn autobiografie. Die er door geïnspireerd werd om zelf muziek te gaan schrijven, muziek die hij ooit tonen zou aan de componist.
Een feit, een gebeuren dat maar de waarde heeft van wat een oude poëet er kan mee aanvangen: zinnige klanken die me bereikten aan de vijver en een meerwaarde hadden verworven om wat ik er over las en, waaraan ik me vastklampen wil om de tijd te grijpen en vast te houden.
Klanken en beelden en herinnering aan wat geschreven staat, ergens, op vergeelde bladen, in een vergeelde tijd op een vergeelde plaats.
En nu terug tot leven komt en ik, en zoals vroeger, veel vroeger, Pasternak luisterend naar Scriabine. Omdat het nu eenmaal zo hoort dat het verteld wordt: een soort band van iets dat gebeurde, een jonge man luisterend naar de pianoklanken in het wemelen van de bladeren en een oude poëet, luisterend naar zelfde pianoklanken; hij die het opmerkt, die het neerschrijft opdat het opnieuw zou bestaan, hernomen worden als het effect van een lange echo die regelmatig terugkeert, eens het volle lente is en de piano van Scriabine de ruimte een ander soort leven geeft.
Het staat er nu opgetekend, het wacht om gelezen te worden en weggeborgen, om later terug op te duiken verdrievoudigd.
Pasternak en Scriabine, voor mij nu een eenheid vormend. Ik kan Scriabine niet meer beluisteren zonder te denken aan Pasternak, en Pasternak niet meer vermelden zonder te denken aan Emile Verhaeren in zijn graftombe aan de Schelde, neerzittend als model om getekend te worden door de vader van Boris en vertelt over Rilke, die zijn vriend is.
Het bevreemdende van de geest, die ongeacht de tijd erover en er omheen, alles opnieuw samenbrengt tot een tuil beelden, samen gehouden zoals de bloemen in een bruidsboeket.
Waar ik nooit zou aan gedacht hebben, laat staan het ooit vermeld, ware het niet dat ik hier aan de vijver, aangekomen met Scriabine in de wagen, het venster open. Nog even ben blijven neerzitten omdat ik verder luisteren wou in het geruis van de wind in het bosje naast mij en het gezang van de merel en ik, denkend aan wat ik een korte tijd eerder gelezen had van de oude Pasternak die het had over de jonge Pasternak die hij ooit geweest was en luisterde, zoals ik nu, die ook jong geweest ben, naar dezelfde klanken wellicht, of dan toch klanken uit een zelfde geest.
Aldus ik een echo gesponnen heb tussen heel wat elementen die ooit bestonden in het hoofd van Pasternak en ik hier samen heb gebracht, om doorgegeven te worden, met mijn persoon als een soort bemiddelaar, onvermijdelijk ermee verbonden.
Of hoe het gebeuren kan dat klanken betekenis krijgen die ze oorspronkelijk nimmer gehad hebben, een betekenis die zelfs de klanken van de piano en de hand van de meester die de sonate componeerde, overstijgen.
Scriabine: de klanken die Pasternak bereikten doorheen het bos van jonge berken en erover schrijft. En ik die lees wat hij erover geschreven heeft en er aan denk, luisterend naar diezelfde klanken, precies een eeuw later, en er ook ga over schrijven. Misschien, maar dit tussen haakjes, dat, een eeuw later dat ik de klanken hoorde en erover schreef, er iemand zal zijn die, verbaasd als hij is, op eenzelfde wijze het navertellen gaat.
Veel nieuws is dit niet, alleen wat spel van woorden, van klanken en van beelden: wat gedachten bij elkaar gezet, een niemendalletje.
27-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-05-2018 |
Boris Pasternak |
In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.
(Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)
Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.
Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.
Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.
‘Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.
Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.
In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:
‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’
Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.
26-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-05-2018 |
Van woorden en boeken |
Soms is het veel, soms heel weinig dat het me kost om iets bij elkaar te brengen waarmede ik kan binnen komen in je dagelijks bestaan en je hopelijk te verrassen met wat ik vond dat ik je sturen mocht. Ik besef nu dat ik me meer zelf buiten spel zou moeten zetten, dat ik jullie absoluut niet voortdurend mag lastig vallen met mijn gemoedstoestand, telkens met een tijdspanne van 24 uur er tussen. Want zo gebeurt het, zo is het, er is een tijd van opstaan en slapengaan tussen elke blog en al wat er op een dag en nacht gebeuren kan. En het storende is dat het altijd over mij gaat, zelden over iets of iemand anders. Moraliteit ik zou, bij dit alles mezelf moeten wegdenken, ben te veel gefocust op mezelf.
Commentaar geven bij wat er gebeurt in de wereld, ware misschien een betere oplossing: een mening hebben over een Radja Nainggolan die niet geselecteerd wordt om deel uit te maken van de nationale voetbalploeg, terwijl er andere spelers zijn die er evenveel recht op hebben en niet vermeld worden; of, wat beter is, over het overlijden van de Joods-Amerikaanse schrijven Philip Roth, die ik tot mij scha en schande niet las. Een man die de tijd en de inspiratie vond om 31 boeken te schrijven, over onderwerpen die typerend zijn voor wat er omgaat in de USA en zijn idee heeft hoe het gesteld is met de lezende mens in dat land, over wie hij zich weinig vleiend uit laat.
Eenendertig boeken aan 300 pagina’s per boek (minstens) geeft me 12.000 pagina’s, niet zo maar woorden die te rapen lagen, maar woorden die hij gaan halen is in het diepste van het zijn. Ik vermeld dit met enorm veel respect, al kan ik niets vertellen over het resultaat, over de waarde ervan, ik sta in bewondering voor hem.
Ik kan nu naar Google gaan en lezen wat er over hem verteld staat, maar ik zal het niet doen, eens te meer sta ik met de mond vol tanden omdat ik de laatste jaren van mijn leven niet anders - waardevol of niet - gedaan heb dan geschreven, en al het overige verwaarloosd heb. Ik heb ook mijn 12.000 pagina’s geschreven, maar ongeordend en richtingloos, geen fut erin, geen lijn en geen uitkomst, geen uitgestrekt landschap met huizen en bomen, maar slechts wat rimpels op het water.
Neen, het zijn boeken uit verre tijden die ik nog frequenteer, alsof ik, wat mijn lectuur van romans aangaat, overleden ben in1980. ik was aan het bladeren in de autobiografie van Boris Pasternak toen, op alle mogelijke zenders, het bericht kwam dat Philip Roth, de onsterfelijke schrijver, was heengegaan. Ik ben dus maar een half gebakkene, ik weet niets af van wat de laatste veertig jaar geschreven werd, buiten enkele uitzonderingen als Noteboom, als Hertmans en ken ik er nog?
Wat doe ik er aan, of wat kan ik er nog aan doen? Niets, de verloren tijd kan niet worden herwonnen. Wat voorbij is, is voorbij. Een mea culpa is hier passend.
25-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-05-2018 |
Wie wil zien en horen |
Er zijn zaken, er zijn gedachten waar ik me, zeker in mijn geschriften, niet wil met geconfronteerd te zien, die ik niet wens bloot te geven, niet wens dat geweten is dat ik er dagelijks mee rondloop. Ik tracht wel deze donkere holtes te mijden, maar ze overvallen me telkens en telkens. James Joyce heeft die donkere plaatsen en de impact ervan, op een meesterlijke wijze beschreven in zijn Ulysses. Ik heb deze al eens overgenomen – ze spoken in mijnhoofd - ik ga het ditmaal niet doen, want ik ben nog altijd niet verlost van die vreemde toestand van een paar dagen geleden, de gevoelens van toen hebben zich nog altijd niet uitgeklaard.
Wel las ik, ondertussen, de recensie van de Luuk Gruwez bij de dichtbundel van Anton Korteweg[1] in de SdL van 18 mei, die hij als volgt afsluit:
In ‘Het leven deugt. Althans in zijn onderdelen’ voel je voortdurend dat daar een dichter aan het woord is die niet kan verhullen dat zijn sterfelijkheid hem kwelt.
Korteweg is 74, hij is dus nog relatief jong, hij kan zich nog permitteren gekweld te worden door wat hem ooit wacht. De jaren opschuivend zal hij zich, hoop ik toch, verzoenen met het feit dat aan alles een einde komt; zal hij er misschien gaan naar uitkijken, hopen dat het niet meer zo lang duren zal, dat zijn lichaam te afgezwakt is opdat hij nog door iets anders dan zijn lichaam, gekweld zou worden.
Trouwens, ik maakte me hierbij volgende bemerking: wat indien in onze genen duidelijk ware ingeprent dat dit aardse leven een verplichte proefschool is, een voorbereiding op het andere, het echte leven dat ons wachtte na het sterven; een absolute zekerheid op iets totaal anders wat ‘leven’ betreft. Hoe we er zouden naar uitkijken. Niet, zoals dit nu gebeurde: een belofte op een Hemel - wat ook uitdraaien kon op een Hel of een Vagevuur - waar we terecht konden komen, al naar gelang we respect hebben getoond voor de tien geboden, gegrift op twee stenen tafelen door de hand van God, op de top van de Sinaï berg in de nevel gehuld.
Welke verschil zou de in onze genen geborgen belofte, gemaakt hebben op het verloop van het leven hier op aarde vergeleken met het verloop van nu? Natuurlijk, utopisch dergelijke gedachte, maar het had gekund, zoals zovele zaken hadden gekund en gemogen
Echter niets ervan. Als je de zekerheid wil verwerven dat er nog een leven is, na dit leven, dan ligt dit bij jezelf, dan moet je dit zelf uitmaken op basis van wal wat je voorgeschoteld wordt én van het allergrootste, het Universum, maar ook van het allerkleinste, dat enkel met de geest te zien is. Alle elementen zijn aanwezig, wie zien en horen wil, zal bij leven en bij sterven zien en horen.
Ons is heel veel gegeven, ook aan Anton Korteweg die mooie gedichten heeft geschreven, andere, meer heldere, meer aangrijpende dan de gedichten die ik schreef.
[1]Anton Korteweg: ‘Het leven deugt. Althans op onderdelen’, Meulenhoff.
24-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-05-2018 |
De terugslag |
Ik zat op een dieptepunt als ik terugblik naar gisteren, een punt waar ik nu en dan eens aan voorbij moet. Het betekent dat, wat mijn lichaam, mijn spieren, mijn beweeglijkheid, mijn hart betreft de verzwakking ervan, duidelijk en duidelijker, niet alleen zichtbaar maar ook voelbaar wordt. Er is geen kruid tegen gewassen, ik moet het accepteren of er aan ten onder gaan. Wat me recht houdt, wat mijn medicijn is voor de geest, is mijn schrijven. Als ik hier mee ophoudt, ik weet het, verdor ik helemaal, sterf ik een vroege dood.
Ik wil, ik moet er overheen, zelfs al is er niemand meer dan ikzelf die me leest, dan nog, ten overstaan van mezelf, van wat er overschiet van de krachtige man die ik ooit was, moet ik verder. Geïnspireerd of niet, desnoods herhalend wat ik vroeger schreef, want, ik ben altijd, zoals T.S.Eliot het zegt en zoals ik het begrijp, een ‘explorer’ geweest, dit is een verworvenheid. En het is als ‘explorer’ dat ik verder de oceaan wil in zeilen, gebruik makend van wat er nog rest aan lucht en winden.
T.S. Eliot[1] zegt het, o, zo duidelijk en aanvaardbaar:
Old men ought to be explorers / Here and there does not matter / We must be still and still moving / Into another intensity / For a further union, a deeper communion…
Al weet ik dat hij zeker niet de leeftijd had die ik heb, niet de zwaarte van het lichaam kende zoals ik het nu ken, maar hij wist dat het leven een queeste was, een zoeken naar wat verborgen was.
Zo, ik heb hem altijd, zelfs van voor ik hem leerde kennen, gevolgd. Heb altijd getracht binnen te dringen in die vierde dimensie, gestuwd en me geroepen voelend, om mijn dagen in de diepte te beleven.
Dit betrachten is mijn leven geweest, ben er zelden van af geweken al wist ik dat mijn levenswijze niet altijd, of dan toch zelden, begrepen werd; dat ik geen prater was, geen aangenaam gezelschap om over simple dingen te spreken; dat ik maar in vuur en vlam schoot als het hem ging over de zaken van de geest. Ik was een eenzaat en ben het gebleven.
Zo, na dit moet ik verder, tot er terug een zwarte dag opduikt, die naar ik vermoed, er wel zal zijn in elk leven. En het heeft geen zin het gemakkelijker aan te doen, het zou een verzwakking zijn, een toegeven, het zou het begin zijn d’une défaite, que je ne veux pas envisager. pas encore, want het kan niet dat het lichaam en de zorgen die het me geeft de bovenhand nemen.
Ik ben een ‘duiker’ geweest naar wat binnen de dingen leeft. Niet wetende waar ik beginnen moest, niet wetende waar ik aankomen zou. En hoe dieper ik dook hoe verder ik me verwijderde van wat er te vinden was. Ik zit gewrongen in een kafkaiaans gevoel dat me overhoop gooit. Maar alles wel overwogen weet ik, en dit is belangrijk, weet ik dat ik onderweg ben, uitkijkend naar wat op mij afkomt, in vertrouwen, of het nu hier is of daar, het positieve dat ik beleef is mijn onderweg zijn naar, zoals Eliot het zag, een grotere levensintensiteit,gedragen en gevoed door een diepere vereniging met al wat IS, met al wat verborgen is. Dit is niet voortdurend zo, geweest, integendeel er zijn vele dode momenten geweest in mijn leven. Echter, deze ogenblikken van nu, zijn ogenblikken van bezinning zijn telkens opvallend omdat ze er torenhoog boven uitsteken.
Het is het torenhoge dat onze bestemming is.
[1] T.S.Eliot: The Four Quartets, East Coker, V, 202, Faber & Faber
23-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-05-2018 |
Vergankelijkheid |
Had ik niet de leeftijd die ik heb, ik zou kunnen wenen, niet om wat was, niet om wat is, niet om wat er rest, maar wenen om te wenen. Een totale onmacht te staan waar ik sta, te zijn zoals ik ben, te doen wat ik doe.
Ik verlang er zelfs niet naar deze morose toestand van het zijn te verlaten, ik wil me erin wentelen, ik wens me erin te verpoppen en ogenschijnlijk te verdwijnen lijk iemand die wordt opgeslorpt door de woestijn, waarvan daarna enkel nog het gebeente overblijft, gebleekt in de zon.
Radeloosheid.
Niet wetende wat te schrijven om hieruit op te staan. Wat gisteren was is niet vandaag, wie er gisteren was is er niet vandaag: er zit geen poëet in mij, die is al gestorven, zo hoe moet het verder?
De mist hangt meer in mij dan over mij, het woord heeft me verlaten, zoals de morgenzang van de vogels. En kijk ik om me heen, de boeken zijn gehuld in een zwijgzaamheid die ik van hen nimmer heb gekend.
Stop ik hier, armtierig overgebleven, na al gezegd te hebben wat ik te zeggen had, de enkele restjes die nog overblijven niet waard nog vermeld te worden, mijn inktpot, als die er nog zou zijn, droog op enkele droppels na.
Verteken ik de zaken als ik zeg dat ik me elke dag slachtoffer op het altaar van het woord; dat ik tracht meer te zijn dan dit woord, het te ontsluieren, en tezelfdertijd het toe te dekken met symbolen en vreemde beschouwingen om uit te komen waar geen normale mens uitkomen zou: denken dat, en doen alsof, ik van buiten uit beïnvloed word om het boek te nemen dat ik nemen moet en na te laten wat ik een ogenblik ervoor nog niet wist.
Woorden zijn zoals klanken, ze zijn er zonder er te zijn, ze zitten in de stiltes, in de holtes van de dag en van de nacht, ze hangen lijk de wind in de bomen, ze drijven in de wolken. We grijpen ze zoals ze zich aanbieden , de componist zet de klanken vast in een sonate, in een symfonie, de arme schrijver die ik ben duikt erin weg om woord te worden en als woord neer te liggen op het altaar, zoals het gebeurde in de tijden van vroeger.
Word ik het moe?
Natuurlijk word ik het moe, de moeheid zit in mijn aderen, stroomt als bloed door mijn lichaam en legt me lam, waardeloos lam. Soms sta ik er uit op, soms is het met een sprong, soms zoals deze morgen, in de lente die ik anders wou dan alle vorige lentes, met een greep om het hart.
Dit ook zal opgetekend staan, een doffe pagina die vergelen zal, verbrokkelen eens het papier broos geworden, de letters alleen die nog overblijven zullen, opeen gehoopt, onleesbaar geworden in het vergankelijke.
Je sterft soms elke dag een beetje, sommige dagen meer dan anders.
22-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-05-2018 |
Homilie |
Had ik gisteren ‘l’Homme éternel’ niet uit zijn rek gehaald – een boek dat ik in jaren niet geopend had – dan had ik niet geschreven wat ik geschreven heb; dan had ik niet gesproken over de intelligente wezens aanwezig op andere planeten en niet gezegd dat deze, ofwel veel verder konden staan dan wij, ofwel ons niveau van zijn nog niet hadden bereikt.
Dan ware ik niet tot de conclusie gekomen dat er wezens konden zijn die zo ver reeds geëvolueerd waren, dat ze nog juist zuiver geest waren, dat ze zich verplaatsen konden met een snelheid groter dan de snelheid van het licht en, dat ze ons regelmatig bezochten om ons te zeggen dat ze ons helpen wilden:, niet om het groot lot te winnen in Monte Carlo, maar om ons de weg te wijzen naar de wijsheid van het zijn, opdat we weten zouden in welke richting we evolueren moeten om, uiteindelijk, aan te komen waar zij nu aangekomen zijn, een kopie, een afbeelding van het pure zijnde.
Eens te meer laat ik me aldus verleiden, verklaar ik dat het schijnbaar toevallige, het nemen van een boek uit zijn rek, niets te maken heeft met het toeval, dat het telkens vingerwijzigingen zijn die ons helpen willen om dingen te verkondigen die anders geen schijn van kans zouden hebben vernoemd te worden. Ik schrijf nu al lang genoeg, heb ondervinding genoeg, om een dergelijk, overmoedig ik beken het, besluit achter te laten ter uwer beschikking.
Het zijn dergelijke zaken die je van mij moogt verwachten. Of ze gesmaakt worden vrees ik. De jaren dat ik schrijf hebben me geen massa lezers opgebracht, slechts enkele trouwe volgelingen, misschien eerder uit vriendschap dan omwille van wat ik schrijf.
Wat er ook van zij, ik stel me er vragen bij. Ik stel me vragen bij het feit dat ik na al die jaren niet meer volgelingen heb die me lezen. Ik schrijf dus, zo begrijp ik het, over dingen die niemand interesseren omdat ze zich over de grens van het gemakkelijk begrijpbare bevinden, in een wereld achter deze wereld van elke dag; dingen, zaken die een bepaalde ingesteldheid nodig hebben om toegankelijk te zijn.
Om het in andere woorden te zeggen, ik schrik af met wat ik schrijf.
Nu, ik zou er iets aan wijzigen indien ik het kon, maar ik kan het niet, ik verlaat mijn wereld niet, ik blijf binnen de grenzen die ik van in den beginne heb opgetrokken. Als jullie me bereiken willen moeten jullie de grens overschrijden, moet je komen aankloppen, zoals de wezens van andere planeten, misschien, regelmatig komen aankloppen, waarvan ik maar nu en dan eens hun geklop hoor. Begrijpen wat ze me vertellen willen is dan nog altijd een andere zaak.
Beschouw deze blog als een homilie, uitgesproken, zoals het vroeger het geval was, van op de preekstoel in de kerk.
Hoe ver we zijn afgedwaald van: ‘Mijn lieve parochianen’? Het biedt geen enkel voordeel dit ooit gekend te hebben, integendeel, het verwijst naar tijden dat je er al waart, te ver in het verleden. [KLM1]
21-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-05-2018 |
Het boek dat ons redt |
Ik moet mijn dag goed gebruiken, kan me niet permitteren lang in bed te blijven, heb het zelfs verleerd want het kost me geen moeite meer vroeg op te staan, omdat ik weet wat van mij wordt verwacht: een landschap van woorden waar ik, desnoods in een droom, heen moet reizen om me er een korte tijd te verliezen of, uit een boek te gaan halen, zoals het zo dikwijls gebeurt, wat ik gebruiken kan, en ook met dank aanvaard, omdat het telkens een opening is naar mijn blog die ik te schrijven heb.
Bij ondervinding weet ik dat dit gebeuren moet in de voormiddag, wat geen op voorhand gewonnen zaak is omdat het succes ervan afhankelijk is van heel wat factoren, waaronder inzicht en rust. Vooral een evenwichtig gemoed is nodig, de rest komt wel. De namiddag is dan de leegte en de leemte. Pas naar de avond toe zal ik herlezen wat er geschreven staat en verbeteren, wat nodig is, om wat meer vlotheid aan de taal te geven. Komt, wat wel eens gebeurt, het geheel negatief over, ik zal niet zeggen dat het dodelijk is, maar herbeginnen met de spanning om in tijd klaar te komen, is het ergste dat me kan overvallen.
Waarom zeg ik dit allemaal; waarom hoeft je dit te weten; waarom wens ik niet dat je denkt dat mijn blog o zo gemakkelijk loopt?
Wel ik wil dat je weet, dat ik me bekijk als ik voor de spiegel sta, dat ik weet hoe ik me beweeg op straat, in de velden, aan de vijver, stijf en stram; een man op grote leeftijd. Dat dit geen aangenaam zicht is, evenmin een aangenaam gevoel; dat ik het liefst van al zou willen gaan neerliggen en, heel dikwijls er blijven liggen, te denken hoe goed ik me voel als ik neerlig, als ik ‘s avonds of ’s nachts onder de dekens kruip; zelfs als ik in de dag aan mijn bed voorbij ga en ik weerstaan moet aan de roep van mijn lichaam.
Ik moet dit eens gezegd hebben. Dit moet opgetekend staan. En wat meer is, ik verwacht helemaal niet dat deze gevoelens van ongemak en moeheid, zich nog ooit wijzigen zullen.
Er rest me dus enkel, wat ik nu al jaren ondervind, verder gaan met wat ik doe, hoe ik het doe en te vergeten de toestand waarin ik me bevind om het te doen, met een lichaam dat zijn beste tijd heeft gehad..
Kom ik dan terecht bij een boek ‘L’Homme éternel’ van Louis Pauwels en Jacques Bergier[1], die het hebben, onder meer, over het zoeken naar een taal waarmede zou kunnen gecommuniceerd worden met wezens van andere werelden. Een zoektocht die, schrijven ze:
‘se poursuit sur des plans différents, à des degrés divers de nécessité et d’ambition, la quête d’un Graal linguistique, d’une Ecriture de l’absolue.
Het zij dan zo. Ik weet nu ook dat een zekere John Wilkings (1614-1672) de eerste was om zich hier zorgen over te maken en een poging te wagen. Toen reeds vermoedde men dus het bestaan van buitenaardse intelligente wezens. Hoe de Kerk hierop reageerde weet ik niet, maar zeker niet met een goed oog.
Deze zorgen bestaan nog altijd en terecht want we weten niet, zelfs als er andere wezens zouden zijn, wanneer die aan hun evolutie begonnen zijn en hoe ver ze al staan. Misschien zijn het pure geesten geworden en bezoeken ze ons voortdurend op een wijze die wij nog niet vatten kunnen zodat ze ontgoocheld terugkeren naar de plaats van waar ze komen.
En wij die ondertussen trachten een taal te fabriceren waarmede we hen, ooit, zouden kunnen begroeten.
[1] Louis Pauwels et Jacques Bergier : ‘L’Homme éternel’, Gallimard 1970, p.147.
20-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |