Ik denk literatuur te bedrijven als ik schrijf. Ik denk zelfs dat ik altijd, van sedert ik in 1978 begonnen ben, aan het bijhouden van een dagboek, literatuur heb bedreven.
Dit is een eerlijke vraag, die ik me stelde, heel vroeg deze morgen, vóór het gekweel van de vogels in de tuin. Kan, wat ik schrijf als literatuur gezien worden, is het iets van waarde?
‘Je bent zeer persoonlijk’, zegde een vriend me onlangs. Hij bedoelde, zo begreep ik het toch, dat ik me te veel bloot geef en dan zeker in mijn visie over God en wat er is van de eeuwigheid. Maar wat kan de waarde zijn en het nut vooral van deze geschriften hier, als ik niet zou schrijven over wat ik denk en voel.
Ik heb, gezien mijn leeftijd, niets meer te verbergen, niets meer te verbloemen. Mijn blog is het maximum aan erkenning dat ik bekom, het helpt me matig, maar het is me niet voldoende, in meer wacht ik op een erkenning uit een bepaalde hoek om ineens uit te schieten, te bloeien zoals de struik venkel die nu al een vierkante meter tuin inneemt. En het wachten vermoeid, remt af.
Heb al veel geschreven, stapels woorden, maar dan zonder al te veel structuur, zonder lijn in wat ik schreef, zonder de vereiste spanning die nodig is opdat ik tot het einde toe zou gelezen worden. Er steekt geen verhaal in mij. Ik neem ook niet de tijd om Wikipedia of Google af te schuimen, kennis op te doen, elementen te verzamelen om een verhaal op te bouwen en te boeien.
Ik ben dus geen Stendhal, ik kan geen wondere, extravagante liefdesgeschiedenis verhalen, zoals zijn ‘Chartreuse de Parme’ en tezelfdertijd in de hoofdstukken ervan de afbeelding van de tweeëntwintig Tarotkaarten binnenbrengen[1], waarmee hij Mark Twain navolgde in dezes Huckleberry Finn.
Wat niet belet dat ik nog zou kunnen schrijven én over de liefde én over het bedrijven van de liefde. En wel over het meest prangende moment als je wegschiet in het diepste van het diepste, het warmste van het warmste, het ogenblik, van het samen komen, het samen smelten, lichaam in lichaam en geest in geest, in een kolkende beweging; wat niet kan getoond, niet kan gebeeldhouwd, enkel gedacht, gevoeld, beleefd kan worden. Alleen het woord is bij machte dit wondere ogenblik dat is van alle geslachten, van alle tijden, op te roepen, dicht te schroeien.
De magie van dergelijke ogenblikken ken ik. Maar deze moeten geprangd staan in een verhaal dat over ogenblikken van het echte leven gaat. Ik heb de indruk dat ik dit nu niet doe, dat ik keer op keer terecht kom in een droge stofferige materie, die geen verrassing biedt. En literatuur is verrassing, is verheffing, raakt de kern van het bestaan, maar in de huidige context, meer deze van het dagelijkse, dan deze van het innerlijke, van het meer geestelijke. En dat is minder mijn ding.
Ik stel me dus, zelfs met mijn blogs, eens te meer in vraag, wat vermag ik, dat door andere gedachten zou gedragen worden?
[1] Het feit van de in het boek verwerkte Tarotkaarten vond ik bij Pierre Alain Bergher, in zijn: Les Mystères de la Chartreuse de Parme, Ed. L’Infini, Gallimard, 2010.
|