Fred Hoyles’s ‘The intelligent Universe’ (Holt, Rinehold & Winston, NY 1983) ligt al dagen/weken op mijn tafel. Ik word er voortdurend mee geconfronteerd. Ik las het in de jaren 80, maar ik open het niet. Ik ben er al lang van overtuigd dat er een intelligentie schuil gaat, eerder in dan over het Universum; dat het er was van bij de aanvang, dat het er zelfs was vóór alles begonnen is, gezien al wat toen al was, hoe weinig of hoe veel, ‘wist’ wat er te doen viel, om 13,5 miljard jaar te komen tot het Universum dat er nu is.
Het fenomenale ervan is dat het een geheel is, dat er niet het minste is dat geen deel uitmaakt van dit geheel; dat alles, van het minimaalste tot het allergrootste, van het hier tot in het oneindige, met elkaar verweven is, verweven tot in het diepste, het volmaakte en het onvolmaakte ervan. De wetten die het geheel in stand houden als geheel, beginnen we te kennen, maar we slagen er nog steeds niet in deze te omschrijven in één allesomvattende formule. Ons zoeken ernaar bracht ons nog niet veel verder.
Nu, hier gekomen, hier over nadenkend, hoe redeneer ik verder ongeacht de weg gevolgd door Fred Hoyle? Hoe kom ik er toe, vertrekkende van de intelligentie van het Universum te komen tot de intelligentie van de mens, van de homo sapiens? Ik loop hier rond op een terrein dat voor mij zuiver speculatief is. Ik heb geen wetenschappelijke, geen mathematische zekerheid over wat ik vooropstel, ik bezit enkel mijn logisch, ik meen gezond, denkvermogen, zijnde de weinige kennis die ik, in de loop der jaren, verworven heb. Ik denk dus en ik verwoord wat ik denk.
Voor mij kan het niet dat het Universum zou bestaan uit deeltjes die er zijn om er maar te zijn; dat deze geen bepaalde functie gemeenschappelijk zouden hebben; dat ze losstaande van alles zouden fungeren. Het moet dus dat er in elk deeltje, én een vorm van kennis is, én een vorm van ‘weten’ wat ze te doen hebben.
Kan ik hier mee verder gaan? Zeggen dat elke particule van het Universum een deel intelligentie bezit, afgestemd op de totaliteit ervan, toereikend om op een efficiënte wijze ingeschakeld te zijn en te blijven in het massale mechanisme dat het Universum is, dat het wordend Universum is. Dit ingeschakeld zijn, wijzend op het bestaan van een leiding houdende factor waarbij elk deeltje, zoals elk wieltje in een klok, aanwezig is, maar ook – en dit geldt niet voor het wieltje - precies weet wat er hem te doen staat.
Het bewijs is dat elk deeltje van ons lichaam het weet, dat het er is om te weten. Maar het Universum is meer dan een immens uurwerk, het is een lichaam, elk deeltje ervan is voortdurend in beweging, zo naar buiten als naar binnen, is een levend deeltje, die alle samengenomen, de beweging, de evolutie van het Universum bepalen. Niet een deeltje ontsnapt hieraan, niet een deeltje blijft werkeloos toezien. Het werkt zoals het geaard is, het loopt in de pas van het Universum. Het Universum is een ‘geregeld’ organisme, alle bestanddelen ervan gedragen zich als delen van één geheel.
En dan, en dit wordt mijn probleem, dan is er opgestaan uit dit organisme, er materieel en spiritueel deel van uitmakend, in zijn totaliteit erin verweven, de mens. De mens die niet – of is het maar schijnbaar en is het maar voorlopig – niet in de pas loopt van het Universum, die er zich van verwijdert, die zich gedraagt alsof hij ‘De Intelligentie’ van alles was.
Ik heb, na al wat ik er vandaag over schreef, een probleem, vast te stellen dat dit kan.
|