Na zijn brief aan John, na zijn ontmoeting met Daniël
de beeldhouwer, kwamen er dagen waarbij hij schijnbaar, alle contact met de
buitenwereld had verloren : het was een van de meest spiritueel drukke periodes
uit zijn leven. Hij was gaan uitzwerven naar Akhnaton en Oedipus en eens
gelanceerd kwam hij onvermijdelijk terecht bij vers 3, 19 van Genesis. Hij had geen
globaal beeld van wat hij geschreven had, wist niet waar hij stond, wist niet
hoe het verder moest. Maar vandaag hoefde hij het niet te weten want vandaag was
er de verademing, was er de lunch bij Jane en Ray.
Een rustpoos na al die dagen, dat hij vroeg in de
morgen opstond en bleef schrijven, bijna
altijd tot de middag, wanneer hij stil viel, iets klaar maakte om te eten - nog
altijd bekommerd om het geschrevene - en in de namiddag, moe, uitgeput, uitgestrekt
op de sofa voor de haard. Insliep soms tot de zon onderging in een rode gloed
of, op andere dagen, hij zich dwong om zich aan te kleden zoals het moest ;
te doen wat hij te doen had - hout voor de haard was hem soms te veel - en hij
in de velden was onder het immense van de luchten en wandelde tot aan de rand
van het bos, maar het bos ging hij niet binnen, en op andere dagen hij de wagen
nam en naar de vijver reed om er Johan te vinden of Geert of Marc, een vriend
van Geert en Johan. Het waren de enige contacten
die hij had in die dagen dat hij aan het schrijven was geweest.
Vandaag, to-day
was the day, een dag van bevrijding, een dag, dat hij al wat er geschreven
stond kon laten zoals het was en waar het was: een massa zinnen, een massa
woorden op een hoop achter hem, met voor zich uit, een wolk van licht die hij
betreden ging. Hij had geen nood meer te spreken over
wie of wat, had geen nood meer te zeggen dat het, het Allesomvattende was dat
er voor zorgde dat de mens geëvolueerd was tot homo sapiens. Dit alles was voorbij nu, de filosoof in hem kon
worden opgeborgen.
Hij kleedde zich aan zoals hij dacht
dat het hoorde voor een man die schreef en nu ineens was uitgedoofd. En een
cadeautje? Hij kon toch niet met lege handen aankomen; een fles champagne dan,
maar hij had geen passende doos erbij; een ruiker bloemen, maar de
bloemenwinkel in het dorp was dicht. Iets van hemzelf dan, een ets misschien, iets dat hij jaren terug had
gemaakt?
Hij opteerde voor het laatste. Een
kleine ets, een boom met zijn vertakkingen ragfijn uitgetekend in een cirkel,
en er onder een bolster open op het zaad. En wat hij destijds had aangedurfd, gekleefd
ernaast, precies op de juiste plaats: een ongewoon schelpje, een ongewoon stukje
wortel en een ongewoon geslepen steentje meegebracht uit Yemen. Hij dacht, ik
riskeer het er op, het is iets van mij, een soort gedicht in lijnen en vormen
en een inhoud die te raden is. Maar of het gesmaakt zou worden, zeker was hij
niet.
Wat ook, hij voelde zich goed, los en
ontspannen voor het eerst sedert dagen, als hij, tussen de twee wakende
leeuwtjes, onder de torenpoort door reed en de wagen parkeerde naast die van
John. Hij hoefde niet aan te bellen, de deur van de woning werd geopend en Ray
wachtte hem op: Welgekomen, onze grote schrijver en meester.
Dank je, mijn beste Ray, je
verwelkomt me zoals Dante, Vergilius, maar ik ben maar Ugo, de schrijvende man
in het bos, ik heb hoegenaamd niet de allures van een Vergilius.
Wel, wat is er verkeerd aan, voor
mij, na al wat ik hoorde van jou, ben je een Vergilius and it pleases me.
Hij was binnen in de woonkamer, half
in de schemer, het vuur in de haard, een vreugde het te zien. Jane groette hem
met een omhelzing, en er was John die hem tegen zich aanhaalde. Hij voelde hun
genegenheid en was er door geraakt. Hij dacht dat zijn hand beefde als hij,
zijn in papier gewikkeld geschenk overhandigde aan Jane, zeggend dat het een
resultaat was van de man die hij vroeger was. Jane wachtte niet, ze was te nieuwsgierig,
opende het pakje en scheen totaal verrast met wat ze in de handen hield.
Dat doe je ook? Kijk, dit is hij helemaal,
zegde ze en ze toonde het kadertje aan John en Ray: Het is zijn handteken
wist John, een talisman, een document
dat meer Ugo is dan een foto van hem.
De toon was onmiddellijk gezet, de
stemming was er volop. Het gesprek liep over programmas op de televisie, de
Beethoven van gisteren, over boeken en tentoonstellingen terwijl de champagne
werd geschonken, parelend in coupe-glazen en rechtstaande gedronken, het begin
van een groot samenzijn met heel wat beloftes als hij zag hoe de tafel gedekt stond.
En de beloftes vervulden zich naarmate
de tijd vorderde. Er waren kleine hapjes die rondgingen op een schotel. Daarna,
aan tafel, waren er oesters met een excellente Pinot gris die ze hadden
meegebracht, zegden ze, van Riquewihr, een dorpje in de Elzas die ze zeker eens
bezoeken moesten.
En over reizen gesproken, wisten ze
elk een bijzondere plaats te vernoemen, waar dit te zien was of dat en waar het
goed was enkele dagen te verblijven met de naam van het hotel erbij en het
restaurant dat ze niet missen mochten.
Ondertussen was Jane bezig in de
keuken, niemand mocht haar helpen tot ze tevoorschijn kwam met een grote schotel
kreeft à lArmoricaine, een totale verrassing waar weinige huisvrouwen zich aan
wagen zouden. Ze kregen een speciaal doekje om de hals, maar dan met een kreeft
in plaats van met een rood kruis zoals bij de drie musketiers. De kreeft was
overheerlijk, zacht en romig, prachtig afgewogen smaak, en zoals het hoorde met
de nodige pilipili, zeer pittig klaar gemaakt.
Jane verdiende alle lof en ze wist,
zegde ze, dat alles gelukt was zoals ze het wenste, precies van smaak,
misschien toch had ze beter cognac gebruikt in plaats van armagnac, maar de
musketiers vonden het bijzaak.
Er was nog een selectie kazen erna met
een beste Pommard Village, om uiterst voldaan de koffie te nemen. Wat een
maaltijd vonden ze, als ze neer zaten op de sofa achteraf. En het was inderdaad
gedenkwaardig geweest, zeker drie sterren waard. En dan kwam de onvermijdelijke
vraag van Jane: Ugo, hoe staat het met je boek?
|