Zondigt hij tegen de nederigheid als
hij nood heeft af te wijken van het dagelijks gewone om1: meer dan gebruikelijk
is, de richting van de geest te kiezen, als hij het heeft over zaken die een
domein belichten dat, gelukkig nog, velen onder ons de dag van vandaag
bezighouden? En nog, als hij dan de plof hoort van de steen die Umberto Eco in
eenzelfde kikkerpoel gooit, Eco die in een interview vertelt over:
Een
nieuw sociologisch verschijnsel: de intelligente lezer; een lezer die wenst
uitgedaagd te worden, een lezer die het niet langer pikt dat een auteur of een
uitgever hem als een halve debiel beschouwt en hem alleen maar voorgekauwde
fast-food lectuur voorschotelt ...*'
Al is er ook dit andere vers van Eliot
dat hij terughaalt uit het stripverhaal en een ander aspect van wijsheid
belicht: And what you do not know is the
only thing you know.
Is hier dan ook niet, zeer duidelijk
een soort morfische resonantie - Rupert Sheldrake - aan het werk en mensen, wier voelhorens antennes
zijn, deze resonantie opvangen kunnen?
Zijn taal is de taal van een ketter
wellicht - maar het deert hem niet het minst - als hij vooropstelt in dit
alles, in deze resonantie, deze echo onder de gewelven van de geest, de gouden
tekenen te zien van de werking, de stootkracht van een Energie die ons bespeelt
en zaken uitpuurt.
Dat hij, als Bernanos schrijft, que tout est grâce**, hij stellen mag
dat alles geest is en dat de zin
van het leven enkel gezocht kan worden in de richting die deze geest in zich
draagt.
Men kan zich terecht afvragen wat een
Jezus, maar dan de Jezus uit het evangelie van Thomas, ons in het begin van dit
derde millennium zou te vertellen hebben. Zou hij rekening houden met de weg
die de wetenschap ondertussen heeft ingeslagen om meer nog de nadruk te leggen
op de spiritualiteit in de mens die het teken is van de levende mens onder de
dode levenden. Al was het maar om een poging te doen, de liefde onder de
mensen, of het respect van de mens voor zijn evenmens, wat al heel veel is, via
een andere weg te bereiken?
Of, is wat hij schrijft woordkramerij
en ijdel gepraat en is het toch zo dat er slechts één wet is, de wet van de
onbaatzuchtige liefde, al heeft deze ons nog niet heel ver gebracht?
Het boek dat uit hem oprijst, lijk een
aalscholver uit het water, is een wanhoopskreet omdat hij bewust is dat zijn
essentie niet van stof is en dus niet tot stof keren zal. Laat dus Jahweh aan
diegenen die hem danken en loven, maar dat men hem toelate die Jahweh te
beoordelen van uit een totaal andere, kosmisch gerichte gezichtshoek: hij deel
zijnde van deze Kosmos.
Hoeft hij te zwijgen als alles in hem
roept naar een mens van een andere dimensie die hem bindt over alles heen aan
het Alfa, het begin van alles, en hem tevens positioneert op zijn weg naar het
Omega, het einde van alles? Zoniet is de dood, de donkere holte en niet de
lichtende eeuwigheid en heeft het geen zin verder te willen reiken dan wat
Steven Weinberg, wat Leo Apostel, wat zovelen met hen, in hun grote oprechtheid
hebben gemeend te moeten besluiten: hopen op het licht maar vrezen dat het de
duisternis zal zijn!
*
Zo is het dat hij, wat de Bijbel
betreft, met het zich ophopen van de jaren en het naderen van de dood, vers 3,
19 uit Genesis niet meer kan aanvaarden. Het is de uitspraak van Jahwe, na de
val van Adam en Eva, die als volgt, in de Willibrordus-versie, wordt opgenomen:
In het zweet zult gij werken
voor uw brood
tot gij terugkeert naar de
grond
waaruit ge zijt opgenomen
Gij zijt stof en tot stof keert
gij terug.
Wellicht is de zin ervan altijd over
ons heen gevloeid lijk water over de bergwand; maar men begrijpe dat deze
laatste regel van 3, 19 een totale veroordeling van de mens inhoudt: Gij zijt stof en tot stof keert gij terug.
Het is een vers dat een doek neerlaat over al ons doen en laten, over al ons
verwachten, een vers dat ons, van bij de aanvang, leert waar ons einde ligt en
waarbij met een zeker sarcasme, de mens wordt klem gereden.
Het schijnt hem toe dat dit een
vertaling is geweest om de tekst gemakkelijk te houden. Het zijn woorden door
de mens gesproken en niet door de Elohim van bereshit bara elohim. Want, dat ons lichaam, na de dood terugkeert
tot stof hoefde helemaal niet te worden opgenomen in een document dat men de
Kosmogonie van Mozes noemt, opdat elk van ons dit weten zou. Trouwens wat is er
van een Elohim die de mens creëert, zo gezegd naar zijn beeld en gelijkenis, -
dat enkel een gelijkenis in essentie kan zijn - om hem daarna opnieuw te
herleiden tot een handvol stof?
Zo, hoe kan het dan dat het sublieme
in de mens, de geest, of het wonder van het wonder zoals te lezen
staat in het, jammer genoeg apocrief gehouden evangelie van Thomas, zo maar met
enkele woorden vergruisd wordt. En verder nog, welke boodschap hebben we aan
dit : gij zijt stof en tot stof keert
gij terug, deze totaal negatief geladen grondregel waarmee de Westerse
mens geconfronteerd werd en wordt.
Het is nochtans meer dan
waarschijnlijk dat de eerste tien hoofdstukken van Genesis een Egyptische
oorsprong moeten gehad hebben. En steunen alle Egyptische bronnen zich niet op
een geloof in het eeuwigheidsbeginsel in de mens. Ideeën die we terugvinden in
de tradities van alle volkeren uit de oudheid en die ons een sfeerbeeld geven
van de spiritualiteit en de religiositeit van toen. Het verbaast hem dan ook,
in dat fameuze vers 3, 19 een uitspraak te lezen die niet alleen niets nieuw
zeggend is maar dan ook nog diametraal dat sfeerbeeld benadert.
Aldus was het maar al te evident dat
hij zich vragen ging stellen over de juistheid van de termen van 3, 19. Het
scheen hem toe dat de Zeventig te ondoordacht waren geweest in hun vertaling
van het Hebreeuws naar het Grieks en dat hun bedoeling was geweest, de tekst
afgestemd te houden op het zichtbare zodat ze geen oog hebben gehad voor het
esoterische karakter ervan, om maar niet te zeggen dat de vertalers niet bij
machte waren de ware boodschap te begrijpen.
*Umberto Eco:
Een nieuw sociologisch verschijnsel, de intelligente lezer Schrijven is wandelen in een Doolhof. De
Standaard van 21 en 22 januari 1995. Bijdrage van Peter Jacobs en Mark
Vlaeminck.
**Georges Bernanos : Journal dun Curé de
Campagne.
|