Hij wandelt in het bos van zijn jeugd
zoals hij wandelt rond de vijver van Johan, zoals hij, bij valavond, bladert in
zijn dagboeken. En vandaag - zegge op het uur dat het gebeuren moest - struikelt
hij over een ingekleefd dagbladknipsel uit het Nero-stripverhaal*:
O,
lees jij ook Eliot?
Hij
is mijn livre de chevet, hij is onbeschaamd elitair; een mijlpaal in de
wereldliteratuur is zijn Four Quartets.
En deze versregels, in wolkjes, gevolgd
door wat hij zo dikwijls al heeft herhaald en beklemtoond, de zovele jaren dat hij
Eliot leest en hem citeert: The only wisdom we can hope to acquire is the wisdom of humility:
humility is endless.
Wie, denkt hij, zorgde ervoor dat ik
ooit, in heel bijzondere omstandigheden, het werk van T.S. Eliot heb leren
kennen en dan, waarom heb ik dit knipsel hier bewaard, is het opdat ik het
vandaag, nu ik het meest nodig heb,
terug zou vinden en zou overnemen in mijn manuscript om beter nog te
zeggen wie ik ben?
Want, Is hij ook niet schaamteloos
elitair en, is het boek dat zich schrijft, wel een bewijs van nederigheid; is
het in twijfel trekken van wat men toeval noemt en het laten uitschijnen dat er
iets anders in het spel is, of zijn elitair zijn want dat is hij is dit wel
een voorbeeld van nederigheid?
Hoe komt het dat hij vandaag dit
Nero-verhaal terugvindt, bestaat er ook een onzichtbare band tussen al degenen
die T.S. Eliot in hun hart en vooral in hun geest dragen of, wat nog hechter is,
kan het dat we gevolgd worden van uit de toekomst?
Zoals hij destijds verbaasd was de
verzen van Eliot te vinden in het stripverhaal van Marc Sleen, is hij nu even verbaasd
dit knipsel terug te vinden precies het uur dat hij het nodig had het te
vinden.
En dan wat het nederig zijn betreft, is
het ook wel nederigheid te spreken over al wat hij las en heeft opgeslagen; is
het nodig dit alles te etaleren en te gaan vermengen met wat er zich binnen in
hem afspeelt of, anders gezegd, zijn kennis te gaan versieren met flarden uit
zijn jeugd, uit zijn liefdesleven zoals hij herhaaldelijk heeft gedaan de
voorbije dagen en maanden?
Is het wel nodig zich te tonen zoals
hij is en dan uiteindelijk toch nog het aller intiemste te verbergen, en
vooral, het alledaagse dat van ons allemaal is, weg te laten: niet schrijven hoe
hij opstaat en hoe hij ontbijt en al wat er op volgt, hoe hij wegrijdt met een
laatste zin in zijn hoofd - soms een eerste - die blijft terugkomen, zelfs al
verdwijnt hij soms voor ogenblikken, maar hem bij blijft waar hij ook gaat of
wat hij ook doet?
Het is wel niet zoals bij Rubinstein
die opstaat met het pianoconcerto van Chopin in zijn hoofd; ontbijt, telefoons
ontvangt, en ondertussen in zijn onderbewustzijn, het concerto verder speelt om
het, naar het einde toe, zo vertelt hij toch, terug bewust op te nemen in zijn
gedachten.
In feite, het verschil is niet zo
groot, ook hij schrijft verder zonder pen in de hand; hij ook ziet, al is het
soms aarzelend, hoe of langs welke weg hij verder moet. Als hij dit zo optekent,
is dit dan wel een vorm van nederigheid en heeft hij aldus, nog niet de
wijsheid opgedaan om te zwijgen wat hij meent te moeten zeggen?
Het zijn zovele vragen die blijven
komen waarop alleen de tijd zal antwoorden. En, hij schrijft de tijd in, zonder
enige rem te aanvaarden. Hij doet het in de eerste plaats voor zichzelf om te
weten waar hij staat, vanwaar hij komt en waarheen hij gaat. Hij doet het ook
misschien, nu de beschreven paginas zich opstapelen, opdat hij zou kunnen
zeggen: hiermede gaat mijn geest de eeuwigheid in, er kan me dus helemaal niets
meer overkomen.
Vooral dan de indruk te hebben dat
zijn leven niet nutteloos is geweest, dat hij eruit gehaald heeft, spiritueel
gezien, en daar komt het op neer, wat er voor hem uit te halen was. Hij heeft
steeds de drang gekend vooruit te willen in al wat waarheid kon zijn of worden.
Steeds maar een stap verder willen zetten dan tot waar, om het even welk boek,
hem bracht. Zijn ganse leven, vrienden, boeken, voorvallen te confronteren met
elkaar en uit deze confrontatie zijn inspiratie te halen om die stap naar meer
te kunnen zetten.
Vandaag is het Marc Sleen over Eliot,
gisteren was het Daniël, de beeldhouwer, over de formule van Einstein, zelfs al
is het slechts een kleine stap in meer geweest en zelfs al hebben anderen er
grotere gezet, dan toch kan hij het niet verzwijgen verheugd te zijn over wat
hij presteerde; hij, Ugo, nu tronend in een droomwoning, zijn huis in de
woestijn, beseffend dat het soms buitengewoon was er te vertoeven.
En nu, nu hij er bijna elke dag voor
een paar uren aanwezig is, ook de vijver van Johan waar hij van dichtbij het
wonder van de natuur kan zien en voelen en tezelfdertijd - Max Wildiers wist
dit maar al te goed, zoals hij al schreef - vertoevend in het gezelschap van
zovelen die zoals hij, een boek hebben geschreven of willen schrijven waaraan
ze dag na dag, maand na maand, misschien jaren, misschien een leven lang,
hebben gewerkt; steeds maar volhardend, met hoogtes en laagtes; steeds verder
werkend, soms met de moed der wanhoop omdat ze vonden bij het ontwaken, dat ze
in het ijle aan het schrijven waren.
Maar, wat of hoe ook, vandaag is er in
zijn leven, dit boek in wording dat hij, zoals elk boek, lijk een steen in de
kikkerpoel wil werpen. En, is het wel zo, Eliot, dat de ene wijsheid die we
verwerven kunnen, deze van nederigheid is; komt dit niet neer op het toezien en
laten begaan hoe de mens stilaan wegzinkt in de poel van een afgelijnde
alledaagsheid, een gemeten kleinburgerlijkheid wat zijn spiritualiteit betreft?
*Over
het Nero stripverhaal.
Het
betreft strips 125 en 126 in De Standaard van 21 april 1993, en het gaat over
de ontmoeting van Adhemar met Wonderboy, op de daktuin s zomers verkies ik op de daktuin te studeren met aan hun voeten, Wonderboys boeken zoals:
A. Gore Jr, W. James, Amerikaanse Psychologie, H. Longfellow, The Beffroi
of Bruges, Samuel Beckett.
En
dan, de genie van Sleen: in een stripverhaal: Adhemar die een boek van T.S. Eliot
neemt de tekst in wolkjes - en vraagt: O, lees jij ook T.S.Eliot?
En
Wonderboy: Mijn lievelingsdichter, mijn
livre de chevet. Four Quartets van Thomas Stearns (1888-1965) is nooit ver uit
mijn buurt. Het is een hoogtepunt uit zijn poëtisch oeuvre
Maar ook een mijlpaal in de
wereldliteratuur. Hij is onbeschaamd elitair. Herinner je uit East Coker: in order to possess what you do not possess,
you must go by the way of dispossession.
En, voegt Adhemar er aan toe: And what you do not know is the only thing
you know.
Meesterlijk!
antwoordt Wonderboy: The only wisdom we
can hope to acquire is the wisdom of humility: humility is endless.
Mooi!
Een spelletje schaak?
Graag.