‘Per correr miglior aqua alza le vele’[1]:
Ik zal wel niet zoals Dante – die, na de Hel, op weg is naar het Vagevuur – de zeilen hijsen, om betere wateren te gaan bevaren. Ik heb er geen nood aan me in 2018, met andere aangelegenheden bezig te houden. Het voorbije was een goed jaar, een zeer gevuld jaar, een innerlijk warm jaar. Ik hoop, nu ik de zeilen hijs, dat de wind en de wateren van het nieuwe even inspirerend, even lichtend zullen zijn.
Wel is het misschien goed te weten hoe Dante, een vriend van mij, het zag als hij schreef:
É canteró di quel secondo regno / dove l’umano spiritu si purga / e di salire al ciel diventa degno.
Of er sleet is, of sleet komen zal, is af te wachten. De sfeer waarin ik optreed zal zich niet wijzigen, ik zal me blijven zuiveren van al het verkeerde dat in mij nog aanwezig is en dat zou kunnen negatief overkomen, om op te stijgen zodra ik geroepen word. Ik zal dus, wat mij betreft, alles in het werk stellen opdat de geest van mij, zuiver en rijk gevuld, de ‘Geest die in den beginne was’ en waaruit ik ontstaan ben, te vervoegen.
Ik heb dus geen andere domeinen te betreden, of geen andere wateren te bevaren, dan deze waarmede ik mijn leven lang ben vertrouwd geweest.
Een vriend, mijn gevoelens kennende, vroeg me gisteren, waar denkt je het meest aan, aan de zee of aan de bergen? Aan beide heb ik geantwoord, maar in de bergen had ik meer vrienden dan aan zee. Evenwel, alle vrienden die ik er had zijn heengegaan en heb ik hier nu bij mij, dus is de zee, zijn de bergen niet meer wat was, hoef ik er niet meer heen te gaan om hen terug te vinden.
Dit is ook wat ik gisteren bedoelde, ik schrijf met een hoop mensen om me heen, en allen hebben ze iets te zeggen. Ik mis hen zonder hen te missen, ze zijn er, ik hoef me niet te verplaatsen. Ze zijn mijn warmte en als ik soms het geluk heb een van hen te ontmoeten, druk ik hem aan mijn hart, want ze zijn mijn leven en hun weg gaan, ook ditt van eergisteren was, is ook mijn sterven. John Donne wist dit maar al te goed.
Op de afscheidsceremonie van 30 december heeft men op een bepaald ogenblik zijn foto geprojecteerd. Ik zag hem plots in volle glorie met een bolvormige, schuimende pint donker bier voor hem. Wat er in mij gebeurde toen, weet ik niet, ik denk dat ik hem plots terug in leven zag, een fractie van een fractie van een ogenblik, want ik ben opgesprongen en heb geapplaudisseerd, wat niemand omheen mij begrepen heeft, want niemand volgde me. Maar mijn gevoel hem daar in volle zon te zien zitten, zoals ik hem altijd heb gezien, was zo verrassend en immens, was alsof ik zelf, met hem, terug tot het leven kwam.
Hij weet het nu, hij hoorde het, hoe ik hem missen zal.
[1] Divina Commedia – Purgatorio, canto primo, 1 e 4-6
|