‘La discipline Zen exige que la moindre action soit accomplie avec une perfection absolue’ : een zin, uit ‘Le livre du Thé’ van Akakuro Kakuzo[1] die ik heb meegenomen naar bed.
De nacht gekomen, mijn blog ingelogd, stel ik me de vraag of ik wel Zen ben geweest, of ik wel getracht heb, in mijn blog, de perfectie te bereiken, want ik ben heel ver gegaan, tot in het innerlijke van het zijn, tot in het hart van het kosmische; maar was het correct wat ik schreef of, was het niet meer zinsbegoocheling en ben ik al te vlug tot een besluit gekomen?
Maar het is me duidelijk, om Zen te zijn is het beter dat ik zwijg – een Zen man is geen schrijver, hij is een ‘doender’ en een ’zijnder’ – als het Zen betreft is het beter dat ik me opsluit in de stilte, dat ik de woorden laat voor wat ze zijn en vooral dat ik toekijk op wat ik doe en hoe ik het doe. Want, waar een handeling naar de perfectie kan worden uitgevoerd, blijft elk geschrift onderhevig aan wijziging, is er niets dat definitief is, dat precies werd afgelijnd, en zelfs, als de eerste indruk bevestigend is, dan blijft er toch altijd nog een opening, is er altijd nog iets dat duidelijker kan verwoord worden. Karl Popper wist trouwens dat elke nieuwe waarheid, nieuwe vragen oproept.
Zen is van het zijn in het tijdloze, het tijdloze dat ik ontmoet in het Andantino van Schuberts sonate 959, het is van de stilte van een rode roos in een vaas op de commode; het is van een verdorde wortel ingekaderd met een haiku eronder, het is van een marine, in smalle banden blauw en lichter blauw en banden wit en groen zelfs; het is van een oud Frans boek dat open ligt om gelezen te worden, het is meer over het niet zijn d an over het zijn. Ik beluister bij Schubert hoe hij ademt en hoe hij spreekt tot de dingen die hij neerzet, precies op de juiste plaats, precies de noot die nodig was opdat de klanken Zen zouden zijn, uitgesponnen in golven die aanzwellen en terug verdwijnen, zoals de golven van de zee. En het geruis erover, de meeuw erover zwevend op de wind. Het beeld van de eeuwigheid als ik er niet meer zal zijn, de echo van een laatste kreet.
Dit zijn de woorden vandaag die ik niet verwachtte dat ze komen zouden, zoals in Schuberts sonate 959, waarin zijn geest beweegt en overheerst, waarin hij zijn boodschap brengt: het leven dat in zich het naderen van de dood verbergt. En Schubert in zijn klanken die weer tot leven komt, alsof de dood ook leven zou zijn.
Welke waren de gevoelens die leefden in Schubert toen hij zijn Andantino componeerde, waren het geen Zen-gevoelens? Wat bezielde Memling toen hij Maria Moreel (Sybila Sambetha) schilderde, was hij niet hopeloos verliefd op haar?
Zo is alles vraag en uitdaging. Telkens herbeginnen, telkens een stap verder tot een punt waar een begin van perfectie benaderd wordt en het onzichtbare zichtbaar wordt.
Gebogen over het woord, de wereld beperkt tot mijn blad, glijd ik binnen in het onbekende dat ik straks, bij het herlezen, ontdekken zal in de woorden die, na verloop van tijd, zullen geschreven staan en die ik ervoor nog niet kende. Woorden die binnen of buiten mij moeten aanwezig zijn geweest. Keer op keer is het een poging alles te omvatten, alles te beleven. Te schrijven, te dromen, te denken, te lezen en te leven, een obsessie die niet stilvalt die niet ophoudt maar groeien blijft; het zwellen van een gevoel dat smeekt om in woorden te worden omgezet, opgetekend in kleur, in vlakken en in lijnen, in licht en in donker, neergezet in woorden, zoals Schubert, het deed, in noten op een notenbalk.
Er was, toen ik stopte, het geluid van Zen in de regen tegen het raam en, van de tijd, de herinnering.
[1] Akakuro Kakuzo: ‘Le Livre du Thé’, traduit de l’Anglais par Gabriel Mourey, Dervy-Livres, Paris
|