Je schrijft maar. De dagen schuiven voorbij. Ze schuiven voor jou op naar een bepaalde dag, gelegen dicht bij de laatste dag in het jaar. In de nacht dacht je eraan de laatste honderd dagen tot die welbepaalde dag, op een andere, nog meer intensere wijze te beleven. Je hebt nog tot ergens in september de tijd om erover na te denken, om te weten welke andere inhoud of welke andere kleur je aan die dagen zou kunnen meegeven, al weet je ook dat het pak van honderd dagen er vlug zal zijn, zoals je ook weet dat het bundelen ervan alleen voor jou een betekenis in meer hebben zal.
Ondertussen heb ik, voor de n-de maal opgetekend wat ik nog af te handelen heb voor het zo ver komt:
. Er zijn mijn gedichten. Er zijn er heel wat, en als ik Umberto Eco lees, als ik toepas wat hij denkt over poëzie, dan ben ik er totaal naast. Ik verhaal jullie later wel wat hij erover schrijft, want Eco’s geschriften, zijn, nu hij overleden is, meer levend en meer echt dan vroeger.
. Er is mijn boek over Dantes ‘Inferno’ dat ik, na het als blog in 2015 te hebben doorgegeven, moet bundelen, herlezen en herwerken. Er zitten passages in die weg mogen en andere die moeten worden aangevuld. Dit is een werk van lange adem, want mijn vertaling van Dantes Italiaans naar het Nederlands moet beter.
. Er zijn mijn vele blogs, waarin een grote, doorgedreven schifting moet gebeuren. Dit betekent dat ik de minstens drieduizend pagina’s moet terugbrengen tot twee à drie maal driehonderd pagina’s. Ik weet hoe moeilijk het is voor mij een stukje tekst definitief af te schrijven. Ooit heb ik een autodafe gehouden. De zeer ervan hangt nog altijd in mijn leden.
. Er is mijn verhaal voor kinderen waar ik nu geen raad mee weet. Ik dacht aan een meisje van tien, twaalf, maar als ik zie hoe vlug de kinderen evolueren naar hun volwassenheid toe, dan is het misschien beter deze tekst te laten voor wat hij is.
. En dan, dan is er mijn manuscript, dat ik begin mei mailde naar een uitgever. Heeft hij het ontvangen; heeft hij er naar gekeken of opzij gelegd om het daarna te vergeten? Ik wacht. Wellicht is het een kwestie van geduld. Het aannemen van een manuscript, komende van een totaal onbekende man op gevorderde leeftijd, van wie dus niet veel meer mag worden verwacht; die daarenboven er een bijna archaïsche zinsbouw op na houdt en het waagt religieus-filosofische gedachten te verspreiden, is een risicogeval wat het succes ervan betreft. (Ik aarzel om een andere uitgever - de Bezige Bij? - te benaderen.) Komt er nog bij dat de tekst van het manuscript niet volledig is, er moeten nog, onder vorm van nawoord, de voetnota’s worden aan toegevoegd, deze zijn nog maar voor driekwart geschreven.
Geloof me, terugblikkend op wat er staat, ben ik verbaasd over wat ik vandaag geschreven heb. Verbaasd hoe ik me heb laten gaan van morgen, toen ik de afnemende maan zag staan hoog in de bleke lucht, half verwaterd al.
|