Heb naast mij een stapel boeken liggen die ik lezen/herlezen wil. Ze kijken me vragend aan maar elke dag ga ik er aan voorbij, neem ze hoog uit eens in de hand om ze daarna terug te leggen. Ik weet dat ik hen onrecht aan doe, een vreemd gebaar omdat er achter elk boek een schrijver schuilt die smeekt om gelezen te worden – zoals ik smeek dat mijn blogs gelezen worden – echter is er voortdurend de roep in mij van de gedachten die vragen om genomen te worden. Daarenboven zijn er ook de vele dagelijkse dingen die én tijdopslorpend zijn én een rem zijn in het uitwerken van mijn gedachten. Om het te zeggen zoals het is, het betekent dat mijn blog affaire de ganse dag en soms een deel van de nacht in beslag neemt. Het karakteristieke eraan is dat het zonder einde is, pas geschreven is er de volgende die opduikt.
Dit moet ik in de loop der jaren, al enkele malen gezegd hebben, het ritme dat er in ligt heeft gemaakt dat deze affaire, die geen liefdesaffaire is denkt het maar niet, de krachtlijn van mijn leven is geworden, mijn levensadem, zonder deze zou ik verwelken en opgaan in ouderdom zoals er zovelen zijn. Ik mag dus de hemel dankbaar zijn dat mijn levensadem gevoed wordt door mijn blog en vice versa, mijn blog er niet zijn zou ware er niet die zo nodige adem.
Onderaan de stapel boeken naast mij, ligt ook één van mijn dagboeken, vandaag is het en dit sedert enkele dagen al dit van 1999. Bij het openen val ik op volgende passage:
‘ik vind deze morgen in mijn bus het overlijdensbericht van Zacharie B., een vriend, meer nog een broeder in de geest. Hij was van 1927. Het had evengoed mijn doodsbericht kunnen zijn. Ik realiseer me hoe dicht ik dat punt genaderd ben. Nochtans geef ik me er geen rekenschap van, heb ik het bericht van iemand anders nodig om te weten hoe rakelings ik gekomen ben. De ernst van het leven krijgt het gelaat van de dood. Ik weet dat ik hem gedenken moet met woorden, een éloge funèbre, woorden die opdoken toen ik zijn naam zag vooraleer ik de woorden las. Hoeveel woorden zijn er niet die nooit geschreven worden, Pessoa schreef dat de mooiste en de meest prangende woorden nimmer geschreven worden. Ik denk erbij en wellicht dacht hij het ook, omdat het geen woorden zijn maar gedachten die het verwoorden ervan ver overstijgen.’
Ik overleefde, maar herlezend wat ik schreef, wellicht nog herhaaldelijk erna, is het eens te meer een verwittiging die me deze morgen – en ik voelde me nochtans heel goed – in de voeten geschoven wordt.
En als ik verder lees in zelfde dagboek komt Prigogine, uit welk boek weet ik niet meer: ‘Pour Héraclite, tel que l’a compris Carl Popper, la vérité est d’avoir saisi l’être essentiel de la nature, de l’avoir conçue comme implicitement infinie, comme le processus même.’
Ik zag gisteren op BBC four een uitzending over ‘The secrets of quantum Physics’, een uitzending van Jim Al-Khalili, een man die ik apprecieer al was het maar om het prachtige Engels dat hij spreekt. Het programma liep over in welke mate de kwantum fysica tussenkomt in het oplossen van bepaalde biologische mysteries. Ik beken eerlijk dat ik er niet veel van begrepen heb, alleen dat de kwantum fysica een wereld is achter de realiteit, een wereld die alle verbeelding overstijgt en het in feite – en dat ontgaat ons totaal – deze wereld is die de realiteit is en niet, de wereld waarin we in rondlopen.
Als Popper bedoelde dat het de wereld van de kwantum fysica is die de essentie is van de natuur, oneindig in het ‘zijn’ en in zijn evolueren naar, dan kan ik enkel heel nederig bekennen dat ik er niets van begrijp maar dat, het feit dat de natuur is wat hij is, ik verga van verwondering en dat ik er een naam voor heb, een woord van drie letters en geen jota meer en dan is het gelaat van de dood ook het gelaat van deze verwondering.
|