 |
|
 |
|
|
 |
10-02-2020 |
Borges en Averroës |
Zoals ik een paar dagen terug, of zijn het al weken, me inbeeldde Dante te zien werken aan zijn Commedia, zo zag Borges, Averroës schrijven aan zijn Tahafut-ul-tahafut, zijn ‘Vernietiging van de Vernietiging’, namelijk deze van de filosofen en de filosofie, waar de Perzische dichter, Ghazali, een boek had over geschreven.
Jorge Luis Borges heeft me ooit overvallen toen ik, in de boekenafdeling van ‘el Corte Inglès’ in Alicante, zo maar, hoog op een totaal leeg rek, zijn, ‘Nueve ensayos dantescos’[1] zou ontdekken, dat me achteraf vijf jaren studie en geschrijf over de Divina Commedia zou opbrengen/kosten.
In zelfde boekenwinkel, heb ik erna van Borges, tal van korte verhalen gevonden, in een donkerblauw couvert, waaronder ‘El Aleph’ en heb ik getracht Borges te lezen in het Spaans terwijl het Spaans nu precies niet een van mijn geliefde talen was, onder meer zijn verhaal over Averroës.
Vanmorgen is dit verhaal terug opgedoken uit, wat ik noemen wil, de nevelen van de herinneringen en heb ik, dankzij de woorden van Borges, Averroës zien schrijven van rechts naar links, met trage zekerheid werkende aan hoofdstuk elf van zijn Tahafut-ul-tahafut, zijn ‘Vernietiging van de Vernietiging’, (‘La Destrucción de la Destrucción’), namelijk de veroordeling van het werk van de Perzische dichter Ghazali die een boek had geschreven waarin hij de veroordeling uitsprak van de filosofie, omdat alleen de godheid de wetten kon kennen van het Universum en niet de individuen.
Maar, schrijft Borges, Averroës’ pogen om syllogismen te vormen en uitgebreide paragrafen uit te werken belette hem niet, de frisse en schaduwrijke woning om hem heen te weten[2], het kirren te horen van de verliefde duiven en het vloeien van water in een of ander patio en, iets in het lichaam van Averroës, wiens voorouders uit de Arabische woestijnen herkomstig waren, was dankbaar voor de aanwezigheid van het water.
Terwijl onder hem de tuinen lagen en de moestuinen, er de drukte was van de Guadalquivir en er zijn geliefde stad was, Córdoba, niet minder mooi dan Bagdad en Cairo, lijk een complex en delicaat instrument, en eromheen, wat Averroës ook wist en beleefde, het oneindige land van Spanje, waarin weinige dingen zijn maar waarvan elk hem toeschijnt als substantieel en eeuwig[3].
Ik zelf heb hier niets méér over te vertellen, ik haalde het verhaal maar aan om aan te tonen hoe tekenend het is voor de onderwerpen die Borges gewoon was te behandelen.
Iets. Wat het is weet ik niet, maar Averroës[4] zet me aan om te gaan bladeren in de Koran[5] die ik open op Sourat XVII, 109:
Si la mer était une encre pour écrire les paroles de mon Seigneur; la mer serait assurément tarie avant que ne tarissent les paroles de mon Seigneur, même si nous apportions encore une quantité d’encre égale à la première.
Averroës zal dit ook ooit gelezen hebben en geïnterpreteerd zoals wij erover denken. Eens je in de hogere sferen terecht komt, kom je binnen in het oneindig oneindige.
Het niet in te beelden Oneindige.
[1] Jorge Luis Borges: ‘Nueve ensayos dantescos’, Colecciün Austral, Espasa, Madrid 1998
[2] El ejercicio de formar sillogismos y de eslaborar vastos pàrrafos no le impidía sentir, como un bienestar la fresca y honda casa que lo rodeaba.
[2]Jorge Luis Borges: ‘Nueve ensayos dantescos’, Colecciün Austral, Espasa, Madrid 1998.
[3] en la que hay pocas cosas, pero donde cada una parece estar de un modo substantivo y eterno.
[4] Averroës (1126-1198), zijn oorspronkelijke naam zoals Borges ons die leert: Abulgualid Muhàmmad ibn-Ahmad ibn-Muhàmmad ibn-Rushd, een lange naam die een eeuw later herleid zal worden tot Averroës, na gekend te zijn als Benraist en Avenryz, en nog als Aben-Rashad y Filius Rosadis. Dante plaatst Averroës die ‘een commentaar schreef op Aristoteles’, in het Voorgeborchte, in canto IV van zijn Inferno.
[5] Le Coran, Préface par J.Grosjean, introduction, traduction et notes par D. Masson. Bibliothèque de la Pléiade nrf.
10-02-2020, 08:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-02-2020 |
De cel |
Ik tracht elke dag iets anders, iets totaal ongewoons soms, te brengen; iets dat je nergens anders lezen zult, en ik heb het gevoel dat ik de laatste tijd hierin overdrijf. Ik merk dit aan het aantal lezers die me nog volgen. Hetzij dan zo, ik kan maar schrijven wat me te binnenvalt, wat me door de gedachtegolven om me heen wordt aangeboden.
Komen die uit mij zelf, ik geloof het niet, ze maken geen deel uit van het stoffelijke waarin ik schuil ga, ze hebben een totaal andere aard, een totaal onstoffelijke. Zo, van waaruit zouden ze me bereiken kunnen. Bijvoorbeeld deze waar ik het gisteren over had en die me achteraf zelf hebben verbaasd want bij het opstaan heb ik er zelfs niet aan gedacht, de idee is maar gekomen als ik neerzat en aan het schrijven was.
De inbreng van iets totaal nieuw - even nieuw als de Nieuwe Fysica in de Oude - in de wereld van de filosofie is een even grote sprong. Ik raak het aan omdat het een logisch gevolg zou zijn, maar ik ga er niet verder op in. Het overstijgt me, zeker deze morgen. Ik ben dus niet zinnens er verder over uit te weiden, ik heb het maar aangeraakt als een mogelijkheid die ligt in de lijn van de kennis-evolutie die we tot hier toe gekend hebben. En als het een gevolg zou zijn van die evolutie, dan zal het niet uitgaan van de mens zelve, maar van uit de geest die van de inner-Kosmos is
Als ik dan in mijn aanvang schrijf dat ik iets ongewoons tracht te brengen, dan zijn de gedachten hierboven er het voorbeeld van. Ik trachtte die gisteren op de middag duidelijk te maken aan een jonge man van veertig. Hij keek vreemd op. Ik denk niet dat hij me gevolgd heeft, dat hij heeft ingezien dat de fysica een grote sprong heeft gemaakt en op een ander niveau is terecht gekomen, en niet alleen de fysica, ook de geneeskunde, ook de kennis van de Kosmos: het aantal planeten dat ineens is opgedoken en de mogelijkheden van leven erop. Waarom zou er dus geen vernieuwing mogelijk zijn op andere vlakken. Anderzijds vrees ik dat er iets aan het broeden is in de omgang van de mensen met elkaar. Ik waag het niet hier vooruit te denken, besluiten te trekken.
Ik buig deemoedig het hoofd, ik trek me terug in mijn cel in mijn Cistercienzersabdij, het liefst in Le Thoronet, diep in het zuiden; maximaal afgezonderd, een soort voorgeborchte van wat mij te wachten staat, en ook jullie. Ik denk dan aan het voorgeborchte dat Dante ontleend had aan de Kerk van toen, waar hij wandelde in het gezelschap van Homerus en Ovidius, Horatius, Lucanus en Vergilius. Los en ongedwongen hij er zich voelde in dit verheven gezelschap als een onder hen.
Ik zou in mijn cel George Steiner meenemen, Stefan Hertmans, Maurice Gilliams, Boris Pasternak, om er maar enkele te noemen, maar ik zou er ook anderen kunnen meenemen, een Robert De Telder, de Bijbelman, een Fabre d’Olivet, de man die schreef dat het naar de geest is dat we keren zullen, een Immanuel Velikovsky die de Oudheid op zijn kop zette. Ik zou honderd boeken kunnen noemen die ik in mijn cel om me heen zou opstellen, ik zou ze blijven lezen zonder ze te openen en de wereld buiten de muren van mijn cel, vergeten.
Wat ik hier schrijf zijn morgengedachten van een man op leeftijd die de dagelijkse wereld ontvluchten wil, niet dat hij moe geleefd is, maar omdat hij met angst bijna, vooruit ziet naar wat er gaande is onder de gemeenschappen van mensen en wat hieruit kan voortkomen.
09-02-2020, 07:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-02-2020 |
Evolutie |
Ik was niet uitgeschreven gisteren, niet half. Na al wat ik reeds gezegd, geschreven en zelfs heb herhaald, wou ik er nog aan toevoegen dat Ik de indruk heb al genoeg gefilosofeerd te hebben in mijn leven opdat ik het vandaag even over een andere boeg zou gooien en binnentreden in een andere wereld, een soort virtuele, deze van de kwantum fysica die ons een omgeving voorschotelt, wars van alle hoogdravende filosofische beschouwingen over wat de mens is, hoe hij denkt en handelt, en hoe en naar wie of wat hij op zoek is.
Een onwezenlijke omgeving of wereld, schijnbaar onbestaande, want onzichtbaar. Nochtans een wereld die altijd bestaan heeft, waar de BIg Bang mee begonnen is en die nog altijd bestaat. Voorheen, in den beginne, was het de enige die er was, daarna is geleidelijk aan, de tastbare, zichtbare wereld gekomen, is de aarde ontstaan met zon en planeten en eindeloze, ontelbare sterrenstelsels. Maar er was niemand om er van te getuigen tot de homo sapiens opdook, de mens die de zichtbare wereld ontdekte waarin hij leefde én, vermoedde dat er in die zichtbare wereld een andere wereld schuil ging, deze van God. Wat nu gebeurt is de ontdekking van die ‘oorspronkelijke’ wereld die de naam kreeg, niet deze van God, maar van de New Physics. Hoewel er geen verschil is tussen beide werelden.
Het is deze wereld die er altijd geweest is die de homo sapiens geleidelijk aan is aan het ontdekken. Hij treedt binnen in ons dagelijks bestaan, dankzij de verworven kennis ervan kunnen we elke plaats op aarde contacteren en er visueel gaan vertoeven op elk moment dat ons gunstig lijkt.
De vraag die ik me stel, en deze is cruciaal, deze oorspronkelijke wereld, deze van de Nieuwe Fysica gaat die ooit onze ‘oude’ gedachtewereld binnen treden, gaat die er zich ooit mee vermengen en alle filosofische en religieuze gronden aantasten en tot in het diepste ervan beïnvloeden, zodat er niet alleen een nieuwe fysica maar ook een nieuwe denkwereld zal ontstaan.
Anders gedacht en anders gezegd de wereld van de kwantum fysica, de wereld van het onzichtbare, de wereld achter de wereld, die nu ingeschakeld wordt in ons dagelijks bestaan, zonder dat we er voorheen ook maar iets vanaf wisten, gaat die ook de wereld van onze gedachten bepalen, vooral dan wat het leven, wat het sterven betreft?
Is de volgende stap die de mens te zetten heeft, de stap naar een andere, meer ingrijpende spirituele instelling, de stap naar de homo sapiens, sapiens - misschien had Teilhard de Chardin die al op het oog - een mens die we nu nog niet kunnen omschrijven met woorden omdat die woorden nog niet te vinden zijn?
Ik weet het, ik ga heel ver nu. Ik overschrijd de grenzen van het welvoeglijke, van het normaal denkbare. Ik zet hiermede een stap in de richting van een toekomst die eeuwen ver voor ons ligt, tientallen eeuwen misschien. Wat onlogisch is zo ver vooruit te kijken.
Het is dus wachten of de mens die gegroeid uit de aap, over de mens heen, evolueren zal naar de nieuwe mens, de spirituele mens.
Tenware we op een keerpunt gekomen zijn en de andere, tegengestelde richting zouden inslaan. HIeraan denk ik echter niet. Nooit.
08-02-2020, 07:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-02-2020 |
Het gevoel dat er iets 'in meer' is. |
Hoe komt het dat velen aanvaarden van stof te zijn en tot stof terug te keren, en hoe komt het dat ik me er met de moed der wanhoop tegen verzet; dat ik dit absoluut niet aanvaarden kan; dat ik een totaal andere bestemming uitdragen wil die me brengt op de rand van het on-indenkbare.
Hoe ben ik ertoe gekomen? Wie was ik als kind, als knaap, als jonge man, opgegroeid in een landelijke - eerder achterlijke - omgeving tussen weiden met bloemen en bossen zonder paden, en abelen in de beemden en weegbree en smeerwortel en ereprijs en sint-janskruid en zovele andere bloemen en planten in de stiltes van wat de dagen en de seizoenen waren.
Ik heb dit allemaal in mij opgeslagen: en vlinders en bijen, en eksters in de bomen en merels in de hagen, en meesjes, en eieren in de nesten, en meikevers op de bladeren van eik of beuk, en de geur van de meidoorn in de lente, en kastanjes en hazelnoten.
Een wereld van kleine en grote wonderen die ik zag gebeuren en aanvoelde. En ik zou moeten geloven dat er, achter dit alles niets in meer schuil ging; dat dit alles er zo maar gekomen is, zo maar, zonder een diepere ondergrond, een vaste reden van zijn.
Want al dit dat ik te zien kreeg en maar een peulschil was van al dat er te zien was, waren dingen om onze geest te openen, om ons duidelijk te zeggen, wat je ziet, is maar het uiterlijke, is maar een verwijzing naar het innerlijke dat het wondere van het leven is. En het is dit wondere waar het om te doen is.
Heb ik dit zo gedacht in mijn jeugd? wellicht niet. Een leerkracht van het college die ik ontmoette op het strand in Koksijde, lang nadat ik het college verlaten had, zegde me eens dat ik een persoon was die van iemand achteraf zeggen kon dat hij een wollen sjaal droeg, maar niet welke kleur die sjaal had. Ik was een zoeker naar het innerlijke.
Er was een basis, een humus in mij, die er toe leiden zou dat ik van daar uit vertrekken zou op mijn pelgrimstocht naar iets dat er noodzakelijkerwijze moest zijn maar niet te bepalen was met woorden. Wel hadden velen er een naam voor, maar jij vond dat dit ‘in meer’ niet te noemen was.
Zeker is dat ik meer een kind was van de natuur dan een kind van mijn ouders én, dat ik misvormd ben geweest om hier rond te lopen in deze wereld. Ik denk nu dat mijn plaats was, ergens in een cel in een oude, romaanse abdij, er eigenwijs op te groeien, wel gehouden aan bepaalde regels maar vrij te mogen denken in de richting die ik zocht. Dit ware ideaal geweest; maar idealen zijn er om niet gevolgd te worden, enkel om erover te schrijven, ik zou het zeker niet volgehouden hebben.
Het feit van mijn dagelijkse blog is er in elk geval een uitvloeisel van, het is mijn binding met de natuur, die een binding is met het kosmische die mijn wereldbeeld heeft gevormd, ondersteund door bepaalde boeken die mijn wegen hebben gekruist, om uiteindelijk aan te komen waar ik me nu bevind en te verkondigen, met fluiten en trommels – des fifres et tambours - dat er Iets in meer moet zijn, Iets dat enorm is, onoverzichtelijk is, onverklaarbaar is.
Het Zijnde, dat van de Geest
07-02-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-02-2020 |
Woorden, en de dood. |
Woorden kunnen bloemen zijn, een tuin vol, een weide vol , een bos vol maar dan met speenkruid, met druifhyacint, met ranonkel; ook met distels en netels. Woorden kunnen alles zijn. Kunnen, naast elkaar geplaatst een wereld zijn, een afgaande of een stijgende, verrassing of ontgoocheling.
Ik denk vanuit mijn voorgevoelens dat ze voor het ogenblik meer ontgoocheling zijn dan wat anders. Er zit een loomheid in wat ik schrijf, de ouderdom is er binnen gegleden en deze wijkt niet meer. Wat ik ook betracht ik vind de vorm, de kleur niet meer om (me) te behagen. Vooral gisteren niet, er zijn van die dagen, er zijn van die momenten, je zoekt ze niet op, ze overvallen je en ze houden je in hun greep. Je bent jezelf niet meer en hoe sta je er uit op?
Destijds zocht ik een boek, het mocht de Bijbel zijn, het mocht het Boek van Job zijn en verloor ik me op een andere wijze, voelde ik me Job of voelde ik me Elihoe die maar wachten bleef om het woord te krijgen. Ik vond heil bij anderen. Vandaag zijn het de boeken zelf die me lezen en ik tracht te bedenken wat ze wel zouden kunnen vernemen van mij. Veel zal het niet zijn, tenware ze gingen kijken naar wat er al staat.
Er nog iets aan toevoegen wordt moeilijk, ik mis spontaneïteit. Ik voel me zoals de in elkaar gewervelde takken of wortelingen van de foto van een paar dagen geleden, of beter nog als een bol wol - de streng wol die ik houden moest met beide armen en die moeder oprolde tot een bol. Ik ben die bol gedachten die niet meer uit elkaar te halen zijn, ik ben meer zelfs, ik ben de bladen van de boeken, opgesteld in de bibliotheek van de abdij van Mafra - ‘El Convento’ van José Saramago - de boeken die ik er zag overvielen me. Boeken die niet meer geopend worden, een dode massa, de bladen dicht gegroeid, denk ik. Woorden die geschreven werden, de schrijvers ervan vergeten voor de wereld. Wat ons aller lot is: wachten om vergeten te worden, de naam herleid tot een vermelding in een oud register.
En toch gaan we verder met schrijven. Herman Brusselmans met een grote regelmaat zelfs, schijnbaar onuitputtelijk. Iemand die marathon na marathon loopt en niet buiten adem geraakt. Bewonderenswaardig zou ik durven zeggen. Ik zal hem wel niet lezen, maar ik hoor dan anderen, en niet de minste, Mia Doornaert, die hem lezen zullen.
Wellicht, zit hij, zoals ik nu, voor zijn klavier en laat hij de woorden, zoals ik, op zich afkomen om ze te nemen en neer te zetten in een vorm, de woorden eigen. Eens schrijft hij, misschien, ooit een boek dat de wereld verbazen zal, en schrijft hij dit boek niet hij draagt het in potentie in zich want hij verbaast ons als veelschrijver en als dusdanig is hij een figuur, staat hij in de media in het centrum van de belangstelling en wat kan men meer verwachten als schrijver.
+
Ik las in ‘De Morgen’ van 4 februari dat ‘de Frans-Amerikaanse cultuurfilosoof, literatuurwetenschapper, criticus en essayist George Steiner’ maandagavond 3 februari overleden is in zijn woning in Cambridge, Verenigd Koninkrijk. Hij was van het jaar 1929, twee jaar jonger dan ik.
Hij was én een veelschrijver als ik kijk naar de boeken die ik heb van hem, zijnde een deel maar van de boeken die hij schreef. Hij was ook een groot schrijver, ‘zijn’ werken wegen heel zwaar in de geschiedenis van de Literatuur, het zijn alle onmiskenbare hoogtepunten.
De omstandigheden hebben gewild gewild - en ik dank de omstandigheden - dat ik hem geciteerd heb, in een gedicht dan nog, de dag voor zijn heengaan. Zou hij toen ook, zoals ik, gedacht hebben aan wat hij ooit geschreven had over de verrassing die de dood zou zijn?
Of hoe iets gebeuren kan.
06-02-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-02-2020 |
De dofheid soms |
Ik ben een ander persoon als ik schrijf, ik ben veel ruimer van geest als ik schrijf, losgelaten in een landschap dat geen grenzen kent of kennen wilt, waar ik beschik over de vrijheid te zijn wie ik zijn wil.
Wie is het dan die schrijft en in welke mate is wat hij schrijft realiteit of fictie? Weet ik het zelf wel, eens het geschreven staat?
Ik weet enkel dat wat ik schrijf het product is van mijn gesprek met mezelf en ook, dat de oude man, zoals ik me gisteren zag - ook vandaag - geen andere keuze heeft dan verder te gaan met wat hij, eerder lichtzinnig dan wel overwogen, begonnen is tien jaar geleden.
En niet alleen dit dagelijkse bloggebeuren maar hij wil ook Dante’s Inferno herschrijven. Hij wil dus nog heel wat, se innanzi tempo, grazia a sé nol chiama[1].
Want dit is heel wat werk dat hij in het zicht heeft, heel wat dagen dat het hem vergen zal, heel wat opofferingen. Het wordt een gevecht met de tijd, trouwens, al wat hij nog volbrengen wil is deel van dit gevecht met die oude man.
Hij heeft er nooit aan gedacht dat hij de leeftijd zou bereiken die hij nu heeft, het is hem in de schoot geworpen al heeft hij het niet gevraagd. Vele vrienden zijn al heen gegaan. Ze staan vóór hem, allen samen opgesteld, wachtende op zijn komst. Ze zien hem bezig en vragen zich af, wellicht meewarig, of ik niet inzie dat de tijd erases everything, zelfs de herinneringen worden niet gespaard.
Hij zegt hen van hieruit, dat hij het wel weet, maar wat hij doet is sterker dan hemzelf, hij kan niet anders zelfs al zou hij het willen. Wat hij doet zit hem in het bloed, vloeit in zijn aderen, lijk de sappen in de bomen die op het ontluiken staan, het is zelfs al zo ver.
Maar hij voelt hun meewarigheid, hun neerzien op hem van uit de hoogte en hij bekent ootmoedig dat er bij hem ogenblikken zijn die er beter niet zouden zijn.
Zo heeft hij gisterenavond een ‘dafalgan forte’ genomen, iets wat hij zeer zelden doet. De medicatie werkte door tot ver in de morgen, misschien nu nog, nu hij zijn gedachten tracht te ordenen, afgestemd en gedragen door die versregel van Dante die al enkele dagen in zijn hoofd hangt.
Er zelden nog uit weg is.
[1] ‘Indien voor die tijd, de genade (la grazia di Dio)hem niet tot zich roept. (Inferno XXXI, 129).
05-02-2020, 06:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-02-2020 |
De andere oever. |
Je weet, dacht ik deze morgen, dat de andere oever niet ver meer af is, maak je klaar voor de overtocht. Weet dat je niets van al wat je vergaarde, van al waaraan je gehecht bent: je boeken, je tekeningen, de stenen en stukken wortels die je meebracht van je reizen, dat je niets van dat alles meenemen kunt, dat alles wordt achtergelaten, en verspreid zal worden in andere handen, in andere kamers.
Weet dat na jou, de wereld even vol zal zijn, maar leeg van jou, van je schrijven, van je dromen, van je kijken naar de bomen, naar de meesjes en vinken die afkomen op de bollen zaad die je ophing in de rozelaar voor het raam. Enkel nog wat je achterliet zal zwijgend vertellen over jou.
Aldus, onthecht je van al wat je bezit en schrijf, schrijf; dit is het enige dat je bezitten kunt, totaal bezitten kunt, en waaruit je nu bestaat. Dit is van jou en van jou alleen. Al hebben wel vele anderen bijgedragen om te schrijven wat je schrijft, de vormgeving, de wijze van denken en uitdrukken ben jij.
Daarna zal er van jou de stilte zijn, de bevreemdende stilte. Maar schrijf nooit dat de andere oever nog ver af is en dat je nog een groot pak dagen hebt. Schrijf dus en laat niets je ontmoedigen, laat niets je in verwarring brengen.
Je tijd is daar om je Bernardus[1] te herinneren wat hij hierover vertelt, je hebt het wel ergens opgetekend in een van je dagboeken, toen Bernardus je aanzette tot schrijven, en je hem opzocht, niet in de kerk van Vézelay waar hij de kruistocht predikte, dat was een andere Bernardus in hem, maar in de abdijkerk van Fontenaye waar je hem ontmoette in de schemerstilte, toen je de kapiteelversiering zag op de eerste kolommen, links bij het binnenkomen in die grote donkere ruimte met het lichtpunt in het oosten. Je hebt toen begrepen dat daar waar de versiering van de kapitelen ophield, met de tekening van de halve cirkel nog klaar gegrift om te worden uitgebeiteld, Bernardus is langs gekomen en gezegd moet hebben aan de beeldhouwer die het kapiteel een meer speelse vorm wou geven:
‘Stop ermee, geen versieringen die ons gebed kunnen storen, de ruimte hier is van Hij die is, van Hij die de totaliteit is van het Zijn, van Hij die ons levend houdt en het is in zijn geest dat we ons verliezen moeten’.
Jij ook, je hebt geen nood aan versieringen, geen nood aan boeiende gebeurtenissen, er zijn er trouwens geen geweest in je leven en je wenst er geen dramatische uit te denken om eraan toe te voegen - zoals het gebeurt in de wereld van de literatuur - maar blijf optekenen wat je te binnen valt, zoals gisteren, geïnspireerd door een foto, over de kunst in het bos.
Je had er voorheen nog niet aan gedacht!
[1] ‘A l’oeuvre donc, sache que le moment est venu pour toi de tailler dans le vif, étant admis que celui de la méditation l’ait précédé. Si jusqu’alors tu n’as remué que ton esprit, il faut maintenant que tu remues ta langue, il faut maintenant que tu remues ta main. Ceins-toi de ton glaive, de ce glaive de l’esprit qui est le verbe de Dieu.’
Geciteerd door Fernand Pouillon in ‘Les Pierres sauvages’, Ed. Du Seuil, 1964.
04-02-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-02-2020 |
Kunst, deze van de Natuur. |
Er zijn van die kunstschatten die je vindt in moederbossen, tenminste zo je bent ingesteld op de kleine wonderen van de natuur. Peter Wohlleben, de man van ‘Het verborgen Leven van Bomen’, was dat eerst niet. Hij heeft pas later, zegt hij, de schoonheid van oude, verweerde bomen ingezien, maar van dan af heeft hij de bomen anders gaan beleven, zijn de bomen museumstukken geworden van het bos.
En niet alleen de bomen, ook wat er nog van rest. Hoe de wortels - ik had een ganse pagina gewild - ooit zijn bloot gekomen, daar waar ze liggen is me een raadsel, maar ze liggen er, open en bloot, in het licht van de dag en in de duisternis van de nacht. De vogels zijn er over, de mieren, de spinnen. Ik die er langs kwam heb er lang bij stilgestaan omdat ik ze zag als een werk van de natuur, Het was in een moeilijk toegankelijk bos in een weelderige begroeiing, van mossen en grassen en bloemen, midden struiken en hoge bomen in elkaar gegroeid en met elkaar vergroeid, een getuige van het wondere leven van het bos.
Ook niet de minste aanduiding om te verklaren hoe dit daar gekomen is; uit welke plaats in de aarde. Waren het luchtwortels of waren het geen wortels maar in elkaar geweven takken van boom of struik? Velen zouden er aan voorbij zijn gegaan, het eigenaardig schone ervan onopgemerkt, niemand zou er ooit over gesproken hebben. Het was op een plaats waar zelden iemand komt, maar wij waren er alsof we er geroepen werden. We hebben de brede geul in het bos overgestoken, zijn over de neerliggende stam van een verdorde spar gekropen - we zochten ‘chanterelles’ en boleten - en vonden het werk, zoals het er lag in het licht.
Het ligt er wellicht nog, onaangeroerd na al die jaren.
We hadden het willen meenemen, we hadden het willen houden, het neerleggen in de tuin naast een bonsai, naast een stuk rots begroeid met mos en lichen of, het ophangen aan een buitenmuur, maar het was niet los te wrikken, het zat vast in de grond, de aarde liet het niet los. Neen zegde het bos er omheen, neen, dit is een deel van ons, een schoonheidsvlek, die niet weg te nemen is.
Zo hebben we het begrepen. We zijn er van weggegaan, ik weet nog goed de plaats in het bos, zoals ik nog de plaats weet waar ik chanterelles vinden kon. Waar het nu nog liggen moet, midden andere kunstwerken in het bos, in alle bossen van de wereld.
Als ik dan denk aan de bossen van Australië en er zijn ook deze van Brazilië die in de vlammen opgaan, welke onmetelijke kunstwerken zijn daar niet vergaan tot as, verloren voor de kinderen van de wereld. Geloof me, mijn oud hart heeft er moeite mee.
Het boek, ‘Het verborgen leven van de bomen’ was een geschenk. De foto’s erin vormen een museum van de natuur. De foto’s die ik binnen krijg van ‘Pinterest’ zijn even sprekend, zijn levende kunstobjecten, bijna-ontstellend mooi en hoogst verrassend.
Mijn God denk ik dan, wat doe ik met het werk van de mens Jef Koons, of wat met vele van de hedendaags werken opgehangen of neergezet in onze musea?
Een feit is zeker een hedendaags werk uit het SMAK kan niet opgehangen worden in een bos; de wortelstructuur hierboven kan wel opgehangen in een museum, niemand zal er zich aan storen.
03-02-2020, 06:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-02-2020 |
Wat indien? |
Wat indien ik, zoals er velen zijn, niet de Bijbel had gekend, God niet had gezocht wie Hij was of wie Hij wezen kon?
Wat indien ik nimmer Dante had gelezen, Cervantes noch Chateaubriand, een bloem gedroogd, een boom gehouden alsof het een broeder was, de zee niet had gekend, de bergen?
Of diep bewogen, de tijdloosheid van sterrenconstellaties niet had ondergaan.
Wat indien geen Beethoven, geen Mahler, geen Johan Sebastian of van hem geen eerste cellosonate, als van Job, zijn gepraat met God.
En dichterbij, geen Streuvels, Van de Woestijne niet - en, toen ge stierft wat late zon op uwen baard - geen Hertmans ook, geen Gilliams.
Wie ware ik geweest, hoe had ik hier gestaan, de handen leeg, de mond gesnoerd, de ogen dicht en niet gezien hoe rijk het leven tot in quark en elektron.
Al begrijpen we er weinig van, dit vastgezet in onze genen.
Wie ware ik geweest en hoe had ik het ooit begrepen wat George Steiner schrijft[1]: La mort je le sens, sera chose intéressante.
En voor eens, er niets aan toegevoegd, maar toch gedacht, het kan, het zal, het staat geschreven.
[1] George Steiner: ‘Les Logocrates’, Ed.L’Herne, 2003, p.182
02-02-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-02-2020 |
Schrijf nog wat gedichten. |
Schrijf nog wat gedichten
opdat je niet te vlug zou sterven
als je heengegaan zult zijn.
Opdat er nog alhier of daar
een woord van jou zou wonen,
in een kaft met poëzie
waar jij, mijn vriend,
je over buigen zal,
een korte wijl, misschien
om later dan, ook te verdwijnen
in de nevels van de tijd.
Zoals het van zovelen is
die verzonken in de aarde
hier vergeten zijn.
Zo, oude man,
schrijf nog wat gedichten
opdat je niet te vlug verdwijnen zou
eens je boeken dicht geslagen,
je pennen uitgedoofd,
je bladen blank gebleven.
En kom ik, na jaren dan
als woord op avonden,
gewandeld in je binnentuin
om er neer te zitten,
even maar, naast jou te zijn.
Je vinger op de laatste lijn
die er geschreven staat
van toen.
En van Yeats in mij tot jou:
Cast a cold eye
On life on death,
Horseman pass by !
01-02-2020, 07:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-01-2020 |
Jef Koons' 'Balloon dog' |
Ik zag hoe en wat er verteld werd door ‘kenners’ van het laatst uur, over een blauwe ‘balloon dog’ van Jef Koons. Ik wou wel hun enthousiasme hierover delen, maar had er heel wat moeite mee hen te volgen. Ze hadden het trouwens niet over kunst, wel over een ‘item’ dat te koop was en, dat een opbrengst kon genereren.
Beter kon het niet verhaald worden en, toepasselijk op het werk van Koons, zeker niet. We kunnen er ons enkel bij neerleggen, de ‘balloon dog’, een, wat ik noemen wil, prutswerk van Jef Koons aanvaarden. Hij is een van de weinigen die het zich permitteren kunnen dergelijk werk op de kunstmarkt te zetten, wel wetende dat het zal gekocht worden.
Ondertussen opent men in Gent, in het Museum van Schone Kunsten een uitzonderlijke tentoonstelling over het werk van Jan Van Eyck, een tegenstelling kan niet groter zijn wat betreft het onderwerp, de uitvoering en het begrip schoonheid en kunst. Met Jef Koons en zijn balloon dog worden we op de feiten geduwd, nemen we kennis van een stand van zaken die duidelijk werd omschreven door wat ik onlangs, ergens las van een zekere Maurizio Ceresini, en kopieerde:
‘If contemporary art will continue to be the expression of highly provocative and often shocking messages presented in a language often intelligible only for the artist, and with the deliberate intention to cut out any cultural continuity with centuries of art, soon people might not be able to see or understand any artistic value in a work of art. An art piece could soon become an item as any other to be sold or bought just for its cost and possible revenues, regardless its true value.’
Dit is wat ik dacht van de ‘balloon dog’ van Koons, het is zeker geen ‘work of art’, het is, zoals ik al zegde hoogstens een ‘ding’. Ik denk dat Koons innerlijk plezier beleeft aan het feit dat mensen zich laten vangen om dat ding op te stellen in hun leefruimte, enkel en alleen omdat het een ‘Jef Koons’ is. Ik zie zo ook tekeningen of stukken van tekeningen verschijnen van Panamarenko, eens ingekaderd met een naam er onder zijn het, zo gezegd, (kleine), kunstwerken.
Hoe moet het verder, is het zo dat de naam bepalend is om te weten of iets kunst is of niet, of het kan opgesteld worden in een museum? De vraag of het werk opvoedend is wordt hierbij niet gesteld, zeker niet want dit betreft de geestelijke waarde ervan.
Hoe gaat, na verloop van tijd, de kunst er uitkomen, gaan we verder afdwalen als dit nog zou kunnen of, komt er ooit terug een opening naar wat kunst betekende ten tijde van Van Eyck? Ik geloof het niet meer, de kloof is te groot geworden, het woord kunst heeft een andere betekenis gekregen, het handelt zelfs niet meer over vaardigheid, over schoonheid, het handelt over vondst en sensatie verbonden aan een naam. Zou men, in het geval hierboven, het gewaagd hebben de ‘balloon dog’ binnen te brengen indien gemaakt door een illustere onbekende en niet door Koons?
We werden dus opgevoed al, om al wat de naam Koons draagt te zien als hedendaagse kunst. Terwijl het voor de kunstenaar zelf niet veel meer is dan een Spielerei.
Laten we toch trachten niet al te ver af te dwalen in de kunst van heden, zeker niet als het een hondje betreft gemaakt met de spul voor het opblazen van ballonnen.
31-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-01-2020 |
De oude spar |
Hij zit voor zijn klavier, wachtend. Hij zit er zoals een componist die de eerste noten gaat spelen van zijn nocturne, maar die nog even aarzelt want hij weet dat deze eerste noten beslissend zullen zijn voor de noten die volgen.
Deze die volgen zullen niet van hem zijn, ze zullen voortvloeien uit de eerste noten die er staan, Hij denkt, dit procedé is ook geldig voor mijn woorden. Waarom het zo is, weet hij niet, maar het schijnt hem toe dat het altijd op deze wijze gebeurt. Het is een mechanisme, over geërfd van onze voorvaderen, wellicht aanwezig in onze genen die er aan de basis van liggen, telkens gaande in de richting van de waarheid die we wellicht nimmer bereiken zullen.
Ever learning and never be able to come to the knowledge of the truth, leest hij in de King James’ Bible van 1611, (2 Timothy: 3, 7). Maar leren doet hij niet veel meer. Hij denkt dat hij al genoeg weet, beter ware dus, wat hem betreft: ever writing and never be able to come to the knowlegde of the truth.
Misschien is er zelfs geen waarheid, geen formule die voor alles gelden zou. Misschien is al wat is waarheid, anders zou het niet bestaan. In feite heeft hij er geen behoefte aan de waarheid te kennen omdat hij denkt dat er achter die waarheid nog een andere schuil gaat en achter deze nog een andere waarheid; waarheden tot in het oneindige, de ene voortkomende uit de voorgaande.
Zo wat hoopt hij te bereiken met zijn schrijven. Helemaal niets, het is een ingesteldheid op de dingen die zijn, een omhelzen ervan uit noodzaak om ofwel door te dringen tot de kern ervan, ofwel de dingen te omsingelen en dichter aan te halen om ze zich eigen te maken. Hij wil die dingen zijn omdat hij voelt dat hij niet zonder kan, hij heeft ze nodig - zo kan hij erover schrijven - zoals zij hem nodig hebben om beschreven te worden en een eigen bestaan te krijgen.
In het boek van Peter Wohlleben, ‘Het verborgen leven van Bomen’ waar hij het over had een tijdje geleden - blog van 7 januari - wordt alle aandacht gevestigd op een boom die de oudste ter wereld zou zijn. Het is een mager uitziende, eenzame spar of wat er nog van rest, in de Zweedse provincie Dalarna. De spar werd ‘Old Tjikko’ gedoopt schrijft Wohlleben:
‘Deze had een soort lage struik gevormd die als een kleed over een stammetje heen lag. Het hoorde allemaal bij één boom, waarvan het wortelhout met de C-14 methode werd onderzocht. Het onderzoek van de spar leverde een bijna ongelooflijke leeftijd van 9.550 jaar op’.
Wat meer is. Hij leest nu in de Standaard van 24 januari, dat er over die spar een boek geschreven werd door Nicolai Howalt: ‘Old Tjikko’, (Fabrik books, 224 blz. 40 €). Het boek bevat 97 afdrukken van één enkele foto van een boom, Old Tjikko vernoemd naar de Siberische husky van zijn ontdekker Leif Kullman. Het is een Noorse spar die hoog op de Zweedse berg Fulujället staat. De recensie van Stefan Vanthuyne leert ons dat het stuk van de spar boven de grond, 500 à 600 jaar oud is.
Men had de vondst kunnen klasseren als een fait divers. Maar door de aandacht die hij kreeg werd de boom een baken, een totem in het landschap. Hij staat opgetekend als geheiligd, men kan er niet meer aan voorbij.
Zo gaat het met bomen, zoals met huizen of kathedralen, van het ogenblik dat er over geschreven wordt stijgen ze op uit het anonieme. Zo gaat het ook met mensen.
30-01-2020, 00:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-01-2020 |
Het lot dat je beschoren is |
Die morgen toen hij ontwaakte vóór het licht opkwam, wist hij wat hem te doen stond, want dacht hij, als ik stop met schrijven ben ik een dode mus, schrijven is wat me recht houdt, er mee stoppen is mijn doodsvonnis of dan toch dit van mijn geest. Zo, mijn vriend, je hebt geen alternatief, geen plan B, noch C. Het is je lot als sterveling, nadenken over al wat is en neerschrijven wat je erover denkt. Meer is het niet, maar ook niet minder, alleen er voor zorgen dat wat je je lezers voorschotelt waardevol is want je blijft veeleisend voor jezelf, elke dag wat meer.
Zo heb je elke morgen heel wat te overwinnen om het warme bed te verlaten en te gaan neerzitten in de kilte van de kamer met een deken op de rug om te gaan schrijven zelfs al heb je niets om over te schrijven, zelfs al hangen er nog flarden slaap in je ogen.
Je weet buiten - je zocht het gisteren op in je Sterrengids - Jupiter hoog in het zuiden en naar het oosten toe, je sterrenbeeld Orion en heel laag bij de horizon, Sirius, en het is over Sirius, de Sothis-ster van de Egyptenaren dat er heel wat om doen is geweest om de chronologie van de Egyptische farao’s aan op te hangen. Dit is tenminste wat je erover weet, meer details hoeven hier vandaag niet, morgen of overmorgen of bij een andere gelegenheid misschien.
Maar is dit vol te houden, kan je het aan dit veeleisend zijn, blijven voldoen?
Het is de vraag die hij zich stelt, soms, niet altijd, maar vandaag duikt ze op en moet hij er, als hij nagaat wat er overblijft, negatief op antwoorden. Een mens raakt uitgepraat, je adem stokt gekomen op een bepaald punt. En dan wat?
Hij denkt aan Dante, de banneling, rondzwervend met zijn Commedia in de maak. Schrijvend in het midden van de nacht, in het licht en de geur van wat kaarsen, of wat beter is, schrijvend in de schaduw van de bomen, met het gekir van de tortels boven hem. Hoe hij moet gewerkt hebben aan wat zijn meesterwerk worden zal, waarmede hij alle troubadours en wat deze ooit schreven voor hun geliefde, ver zal overtreffen. Hij weet het, hij heeft de overtuiging om het te doen, en welke? Hij heeft dit neergezet in zijn ‘Vita Nova’, een dag dat hij plots zijn sonnettencyclus aan zijn geliefde Beatrice, afbrak om te beginnen, na heel wat studie zoals hij zegde - welke studie het was gissen we nu met heel wat zekerheid - aan wat nog nooit over een dame geschreven werd.
En dan, zoals het gebeurt, meer dan zeven eeuwen later, op de drempel van een nieuwe dag, van een nieuw beginnen, iemand op hoge leeftijd die er niet alleen aan denkt maar wat hij denkt, ook omzet in woorden voor wie het lezen zal.
Als, als ooit het gelezen zal worden, wat hij niet weet of niet weten moet. Maar hij vertelt het omdat het zijn leven is te schrijven. Omdat hij weet, zoals Vergilius het aan Dante wist te zeggen. ‘dat het niet op de sofa noch onder het dons is dat je roem verwerft’.
Hoewel hij zelf er niet op uit is om roem te verwerven!
29-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-01-2020 |
Bezeten als ik ben. |
Als ik door iets bezeten ben dan is het wel door die fameuze passages in Joshua, hoofdstuk 10, 11 en 13. Ik zou mezelf moeten verbieden, nog verder uit te weiden over deze gebeurtenis van de stilstaande zon en maan. Alleen het volgende nog. Joshua die een langere dag wou had hiervoor de maan niet nodig; het overige, de feiten zelf, zijn voer voor astronomen met inzicht - niet een Carl Sagan - die er werk willen van maken, zoals een Donnelly in 1883.
Wat gebeurde rond het jaar 1500 voor Chr. en vervolgens in de achtste eeuw voor Chr., vinden we terug in de Bijbelverhalen van die tijd en, wat deze laatste periode betreft, ook bij Homerus. En hier heb ik iets naar voren geschoven waar ik voorheen nog niet had aan gedacht. Ik vermelde het gisteren. Homerus heeft de catastrofen op aarde beleefd, hij was een toeschouwer, hoewel blind, hij heeft het, ofwel gehoord ofwel aan den lijve ondervonden en het zijn deze uitzonderlijke gebeurtenissen die hem hebben aangezet om zijn Odysseus en Ilias te schrijven.
Misschien komt deze vermelding van mij over als een vloek, maar ik houd het vooropgestelde staande. Het zijn uitzonderlijke evenementen die in de Ilias en Odysseus verhaald worden, gevechten onder de goden, Ares, Athena, Zeus die tussenkomen in wat op aarde zich afspeelt en als men de Profeten leest de gevolgen ervan, dorpen en steden die verschroeid of verwoest worden. Wellicht waren er, hoog in de hemelen, elektrische ontladingen te zien zijn geweest, een dierenkop met horens die de Israëlieten aanzagen als hun God, en terwijl Mozes op de berg was, Aäron, zijn broeder, het beeld van een stierenkalf maken liet als dit van de God die hen verlost had van de Egyptenaren, zoals vermeld staat in Exodus.
Maar ik verbied me te spreken en van Immanuel Velikovsky die hierover in het lang en het breed geschreven heeft in zijn ‘Worlds in Collision’ van 1954. Het is het ergste dat me zou kunnen overkomen, te hervallen in het aanhalen van zijn theorie om deze te verdedigen zoals ik altijd al heb gedaan. Trouwens hij is al lang vergeten zoals Donnelly vergeten is, zoals de feiten in de Bijbel vergeten zijn.
Want, wat de gebeurtenissen zelf betreffen, ce ne sont plus que des faits divers, zoals er andere gebeurtenissen zijn geweest in de geschiedenis van de aarde en haar volkeren. We gaan er aan voorbij, er zijn teveel andere zaken die onze aandacht opeisen. En eigenlijk we willen er niet meer aan herinnerd worden, het is niets meer, dan wat folklore, en we willen het zo houden.
Het heeft dus geen zin meer hiervoor mijn kompas te gebruiken, als er zovele andere zaken zijn, hedendaagse, die onze aandacht opeisen. Trouwens, het vermelden van deze feiten wat brengt het op? Weinig meer dan een vlug voorbijgaande sensatie die men het liefst zo vlug mogelijk vergeet als twijfelachtig, als uit de lucht gegrepen, als niet te bewijzen.
Ik wens dan ook geen verwarring te stichten. Maar de Bijbel ligt naast mij binnen handbereik als ik schrijf, en één gebeuren erin beroert me meer dan alle andere. Het overkomt me, het is sterker dan mezelf. Ik word aangezet om erover te schrijven. Dit maal met mate, zoals het hoort in de tijden van nu.
28-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-01-2020 |
Over de stilstaande zon en maan |
Met het kompas van Georges Perec in de hand hebben we nog heel wat uit te klaren. Bijvoorbeeld, weten waarom de planeten Jupiter, Mars, Venus - Zeus, Ares, Athena - om er maar drie te noemen, als goden werden gezien, en wat meer is, waarom ze oorlog voerden onder elkaar, zelfs de Jahweh van de Bijbel, deed eraan mee want hij werd de ‘God van de Hemelse Legerscharen’ genoemd. Hij had zelfs een reserve (hagel)stenen liggen in de hemel.
Er zijn oorlog-voerders genoeg hier op aarde, we gaan er geen gaan zoeken onder de planeten, echter, wat zette de Grieken en de andere volkeren uit de Oudheid aan om te vertellen dat deze rustige planeten aan de hemel, oorlog voerden onder elkaar, waar haalden ze zoiets, hoe groot was hun verbeelden?
En hun gevechten hadden hun gevolgen op aarde, duidelijk verhaald in wat ons werd nagelaten aan boeken en geschriften. De Bijbel en in het bijzonder de Profeten van de achtste eeuw voor Christus, staan vol van de verwoestingen die werden aangericht hier op aarde door de goden van toen.
Ik durf zelfs stellen - het is pas nu dat ik me dit realiseer - dat het die, uitzonderlijke, Kosmos gerelateerde gebeurtenissen waren die Homerus als inspiratie hebben gediend om zijn Odysseus, zijn Ilias te schrijven.
Dit is natuurlijk groot verleden tijd, we hebben geen nood meer aan dergelijke verhalen, de aarde volgt haar baan omheen de zon met een grote precisie. Eens te meer bereikte ze het punt van waaruit de dagen zich zijn gaan lengen. Elke dag een fractie licht meer, gestadig en geruststellend, en even geruststellend de planeten die zich verplaatsen met de regelmaat van een klok. Wie zou er durven aan denken dat deze ooit onruststokers zijn geweest in de hemelen boven ons?
Is deze vraag ooit doorgedrongen tot Georges Perec als hij rondliep met zijn kompas. Hij was een Jood, hij moet dus in contact geweest zijn met de woorden van de Bijbel, hij moet de Profeten gelezen hebben, gehoord hebben van Joshua en van de zon en de maan die stil stonden aan de hemel. Maar, gebruikte hij zijn kompas ook om dit raadsel te ontcijferen?
Ik betwijfel het, want dit raadsel is niet te ontcijferen, ofwel laat het ons totaal onverschillig - wat schijnbaar het geval is - ofwel houdt het ons bezig op dagen zoals deze, omdat ik ermee ben opgestaan - Perec of de vriend die me Perec voorstelde is de schuldige - en ook omdat het waard is erover na te denken want het is het deel van de wereld van onze/van de voorvaderen die het hebben opgetekend.
Stefan Hertmans heeft wat zijn grootvader als dagboek had bijgehouden, terug opgenomen. Hij heeft het, twee generaties erna teruggehaald door er een boek over te schrijven.
Er werden ook boeken geschreven over de raadsels van vroeger, over het allermeest sensationele dat in de Bijbel staat vermeld, namelijk de stilstaande zon en maan ten tijde van Joshua, de opvolger van Mozes. Het si een gebeuren dat me van in mijn eerste kennismaking met de Bijbel heeft gefascineerd, en nog altijd me bezighoudt, omdat het een sleutelgebeuren is, zoals er weinig opgetekend staan.
Om deze reden en enkel om deze reden. Voeg ik hier een voetnoot aan toe, gelicht, tel quel, uit het kolossale boek - je kunt het bewijs van het kolossale ervan vinden op Google - van Ignatius L. Donnelly dat verscheen in 1883: ‘Ragnarok: ‘The Age of Fire and Gravel’.
Bij mijn weten is Donnelly de eerste geweest die de connectie heeft gezien tussen de regen van meteorieten en het stilsrtaan van zon en maan.
Voetnoot overgenomen van Google:
In the Bible we have distinct references to the fall of matter from heaven. In Deuteronomy (chap. xxviii), among the consequences which are to follow disobedience of God's will, we have the following:
"22. The Lord shall smite thee . . . with an extreme burning, and with the sword, and with blasting, and with mildew; and they shall pursue thee until thou perish.
"23. And thy heaven that is over thy head shall be brass, and the earth that is under thee shall be iron.
"24. The Lord shall make the rain of thy land powder and dust: from. heaven shall it come down upon thee, until thou be destroyed. . . .
"29. And thou shalt grope at noonday, as the blind gropeth in darkness."
And even that marvelous event, so much mocked at by modern thought, the standing-still of the sun, at the
{p. 264}
command of Joshua, may be, after all, a reminiscence of the catastrophe of the Drift. In the American legends, we read that the sun stood still, and Ovid tells us that "a day was lost." Who shall say what circumstances accompanied an event great enough to crack the globe itself into immense fissures? It is, at least, a curious fact that in Joshua (chap. x) the standing-still of the sun was accompanied by a fall of stones from heaven by which multitudes were slain.
Here is the record
"11. And it came to pass, as they fled from before Israel, and were in the going down to Beth-horon, that the Lord cast down great stones from heaven upon them unto Azekah, and they died: there were more which died with hailstones than they whom the children of Israel slew with the sword."
"13. And the sun stood still, and the moon stayed, until the people had avenged themselves upon their enemies. Is not this written in the book of Jasher? So the sun stood still in the midst of heaven, and hasted not to go down about a whole day.
"14. And there was no day like that before it or after it, that the Lord hearkened unto the voice of a man: for the Lord fought for Israel."
The "book of Jasher" was, we are told, a very ancient work, long since lost. Is it not possible that a great, dim memory of a terrible event was applied by tradition to the mighty captain of the Jews, just as the doings of Zeus have been attributed, in the folk-lore of Europe, to Charlemagne and Barbarossa?
If the contact of Lexell's comet with the earth would, as shown on page 84, ante, have increased the length of the sidereal year three hours, what effect might not a comet, many times larger than the mass of the earth, have had upon the revolution of the earth? Were the heat,
{p. 265}
the conflagrations, and the tearing up of the earth's surface caused by such an arrestment or partial slowing-up of the earth's revolution on its axis?
I do not propound these questions as any part of my theory, but merely as suggestions. The American and Polynesian legends represent that the catastrophe increased the length of the days. This may mean nothing, or a great deal. At least, Joshua's legend may yet take its place among the scientific possibilities.
27-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-01-2020 |
Wie je zeker niet verwachtte: Georges Perec |
Je wacht op wat komen kan. Je zoekt de zin die je binnen leiden zal in de mysteries van het woord, het woord dat je lief is, dat je voedsel is om de dag door te brengen. Gezeten binnen in die gedachtewereld van jou, wil je iets gaan plukken, iets dat je op de voorgrond wenst te plaatsen, een klein of een groot iets, een begrip waar je, je omheen wentelen kunt.
Georges Perec[1] - die ik maar kende als naam - had zo een idee. We lopen hier allen rond, zegt hij, met een uurwerk, maar niemand met een kompas. Hij wist dat het aankwam op dat kompas om te weten waar je bent en wie je bent. Welke je coördinaten zijn ten opzicht van al wat er is, hemel en aarde, heden en toerkomst.
Anders bekeken is het, het tijdige versus het ontijdige; het ene is van de wereld, het andere is van de geest. Wat van de tijd is, is er voluit, het andere, het tijdloze is het meest noodzakelijke, als je hier aan voorbijgaat, is het aan je eigenheid als mens dat je voorbijgaat.
Hoe ingewikkeld het allemaal kan voorgesteld worden, maar ook hoe duidelijk afgelijnd. Ofwel denk je na over het leven en dus ook over de dood, ofwel laat je alles op jou afkomen en neem je wat er komt, ben je de man met het uurwerk. Evenwel, en dat is mijn geval, had ik meer de man van het uurwerk moeten zijn en minder die van het kompas. Het kompas heeft, in een te grote mate mijn leven geregeld, en ik vermoed, als ik Wikipedia raadpleeg, het leven van Perec schijnt één kompas te zijn geweest dat altijd in een zelfde richting wees, wat dan ook niet ideaal is.
Ook zij die me lezen moeten dit al lang ondervonden hebben. In mijn geschriften houd ik te veel het kompas in de hand, blijf ik te veel zoekende, leef ik te veel in het tijdloze, waar het wel goed is te vertoeven, maar het is de wereld van de droomgedachten, niet van de zekerheden, eerder van de twijfels en de gevaren hieraan verbonden.
Dus er moet altijd een evenwicht aanwezig zijn, beide tijd en tijdloosheid zijn afgestemd op elkaar, kunnen elkaar niet missen. Elke dag is een nieuw beginnen, is het opzoeken van een ruimte en een tijd die er voorheen al waren maar die je opnieuw in te vullen hebt. Het is een nieuw blad dat je vol moet schrijven, een nieuwe symfonie die je moet componeren. Misschien kom je er niet toe, wordt het maar een sonate, maar je pogen moet gericht zijn naar het hoogste en het moeilijkste, en heel dikwijls word je hierbij binnengeleid in het metafysische van het zijn. Bij Peyrec was het eerder de wereld van het absurde waar hij op aanstuurde dan deze van onze participatie aan het leven van het Universum.
PS.Terwijl ik dit schreef dirigeerde Claudio Abado de Zevende van Beethoven. Ik weet nu - ik wist het al - als er muziek gespeeld wordt op mijn uitvaart dan moet het, het tweede deel zijn, het Allegretto, het is wel Scherzando, maar voor mij is het ernst, is het van de dood en van de verrijzenis,
[1] Een vriend, een dichter, stuurde me volgende zin - ik vind hem bizar - van Georges Perec: ‘De ruimte lijkt ofwel makkelijker te plooien ofwel minder te vrezen dan de tijd. Overal kom je mensen met horloges tegen en maar hoogst zelden met kompassen. We hebben steeds behoefte om te weten hoe laat het is (en wie is nog in staat om het uur van de dag uit de stand van de zon af te leiden. Maar nooit vragen we ons af waar we zijn. We denken het te weten, we zijn thuis, we zijn op het kantoor, we zijn in de metro, we zijn op straat. Dat spreekt natuurlijk van zelf - maar wat spreekt niet van zelf. Toch zou je je nu en dan moeten afvragen waar je bent. (uit ‘Espèces d’espaces’ van Georges Perec)'
26-01-2020, 07:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-01-2020 |
De eeuwigheid rakend |
Mijn laatste zin van gisteren hield me bezig: zijn we - ben ik en mijn wereld - fossielen geworden, het woord dat Teilhard de Chardin gebruikte om te spreken over de dogma’s van de Kerk? Wel, als ik omheen mij zie hoe de wereld evolueerde, van wat hij was in mijn jeugd en hoe ik hem vandaag ervaar, dan is het woord misschien licht overdreven, maar weinig, van vroeger is overgebleven. Alles nu is anders, althans voor mij.
Ik zeg niets over de beelden op televisie, over het optreden van de BV’s. Wel ik erger me, om te beginnen, over het feit dat er zijn die menen dat ze er beter uitzien met een onverzorgde of andere baard, tot koningen toe, alsof ze hiermede hun mannelijkheid, waar ik geen nood aan heb, willen bevestigen. Het is een ergernis die me stoort als ik tracht te luisteren naar wat ze te vertellen hebben. Ik ontmoet weinig mensen behalve mijn echtgenote, wat familie en wat vrienden, maar van mannen die opduiken met een baard, de baard die ze plots hebben laten groeien, spaar me Heer.
Dit heeft natuurlijk niets te maken met het gebeuren zelf dat zich afspeelt op het scherm, maar het is een factor die blijft inwerken op mijn gemoed.
Nu het is niet omwille van de gebaarde BV’s dat ik niet schrijf over wat het scherm me leert, maar er zijn weinig beelden die overblijven in mijn gedachten op het ogenblik dat ik neerzit om te schrijven, omdat ze me niet geraakt hebben in de diepte. De enige momenten die ik overhoud zijn deze van de concerten die ik volg op BRAVA/MEZZO. Dergelijke momenten vind ik als een uitzonderlijk voorrecht deze te kunnen meemaken vanuit mijn zetel. Ik leef mee met de dirigent, ik leef mee met de solisten, ik leef mee met de gevoelens van de componist die de werken heeft gecreëerd van uit het niets van het niets en toch, vanuit het iets dat er was in hen. Dat er was op een identieke wijze - hoe durf ik het schrijven? - als het ontstaan van het Universum dat ook ontstond uit het niets van het niets, dat dan toch een Iets moet geweest zijn.
Ik denk onvermijdelijk aan de Negende van Beethoven, ik had ook kunnen denken aan de Eerste van Mahler, of aan het Requiem van Fauré. Zij gebruiken klanken en toonaarden om te zeggen wat ze te zeggen hebben. Het zijn geen beelden, geen woorden die wijzen op beelden, er is niets ‘zichtbaar’ mee gemoeid en toch staan ze er, gaan ze schuil achter een massa klanken die meer zijn dan geluiden, die romaanse kerken zijn, gotische kathedralen, die zeezichten zijn, uitgestrekte steppes, oases in de woestijn, landschappen die ons optillen en meevoeren in een wereld die we nimmer konden vermoeden.
Zo, als ik over televisie spreek zijn het dergelijke ontmoetingen die me begeesteren, die me in vervoering brengen, die me verstillen in bewondering voor wat ik hoorde en zag. En het zijn niet alleen grote orkesten die ik meemaak, maar ook solisten over hun piano gebogen en zich uitlevend in wat anderen hadden voorgedaan, altijd gehaald uit het niets van het niets dat toch een Iets was.
En ik, ik zit er, teruggedrongen in mijn schuiloord van waaruit ik toekijk, gefascineerd, sprakeloos. Ik zeg het en ik herhaal het, welk immens voorrecht het is.
Ik weet dat het anders is, ‘live’ in een concertzaal of in een kathedraal. Ik weet dat ‘Das Lied von der Erde’ van Mahler, daar meer Lied is dan op het scherm, maar wat ik zie en hoor en hoe ik het zie en hoor is me meer dan ik ooit zou kunnen wensen. Ik ben dan in een andere wereld, in de wereld van de geest, een wereld waar geen fossielen mogelijk zijn, een wereld die groot levend is waarin we worden opgenomen en opgelost, de eeuwigheid rakend met de vingertoppen.
25-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-01-2020 |
Fossielen |
Het is het herbeginnen dat het moeilijkste is, even moeilijk als het opstaan en het in beweging komen van het lichaam dat, in plaats van uitgerust, moe gelegen uit het bed komt, net zoals de geest die terug moet worden wakker gemaakt. Hoe is een andere zaak.
Ik hoorde vanmorgen dat Klara Mozart wakker maakte door de derde beweging van zijn Praagse symfonie te spelen. Ik zelf zou terug kunnen naar een gedicht van vroeger of, naar wat ik gisteren schreef over jonge wijn in oude vaten of, naar T.S. Eliot en zijn ‘Four Quartets’ en een versregel eruit :’Old men ought to be explorers’, wat ik van morgen zou willen begrijpen als mensen op leeftijd die weinig beweging nog kennen, niet meer reizen, geen ontdekkingen meer doen in de bossen, in de velden, in de steden, enkel nog bewegen in de geest: boeken lezen, muziek beluisteren, schilderijen ontleden, of samengevat, gaan wandelen, hetzij in de geest van anderen, uitpluizen wat er omgaat binnen in die geest van hen, welke wereld aan gedachten er ontdekt kan worden.
Dit is, naast het schrijven, wat je nog doet: je laat wat je vroeger deed en je sluit je op binnen in jou om wat is van jezelf te ontmoeten, wat niet zo wijs is want er is daar weinig nog te vinden dat nog niet werd gezegd.
Er is dus geen alternatief dan uit te zwermen naar de plaatsen waar je nog niet waart, droomplaatsen waar je jezelf vergeten kunt om te zijn wie je niet bent. Waar het op aankomt is durf en verbeelding, in feite eigenheden van onze jonge jaren toen dromen nog werkelijkheid konden worden.
Vandaag is er een te grote redelijkheid in je handelingen opdat je nog opstijgen zou naar oorden waar het goed is te vertoeven, want eens je er bent overvalt je het bevreemdende van je toestand en ben je terug vooraleer er geweest te zijn.
‘Old men’ zitten in een oude wereld, een wereld die is dicht gegroeid, en waaruit ze niet meer los komen, ze zitten opgesloten in een bos dat ontoegankelijk is geworden, zodat de contacten met de buitenwereld moeilijk en moeilijker geworden zijn, stilaan onbestaande, afgeschreven, voor een nulwaarde nog geboekt.
Welke zeggingskracht houden we nog als onze wereld van het erzijn niet meer strookt met de wereld waarin we leven, waarin we nog zouden willen optreden met de waarden die we altijd hebben aangekleefd; de waarden die van de stilte zijn en van het beleven wat is van de Natuur waarin we gedompeld zijn, wat is van onze binding met de Kosmos waarmee we vergroeid zijn.
Onze rijkdom van vroeger is een schamelheid geworden, een verboden vrucht; de kunst van voorheen, wie die nog ziet als voedsel, gaat eraan ten onder, eet zichzelf en zijn wereld op.
Het is de wereld van het vergankelijke die de kop opsteekt, van het vluchtige, van het tastbare en het betastbare, het eeuwige is niet meer aan de orde, de traditie is een dood landschap geworden, opgeslorpt door de mist die geen zonnestraal meer doorlaat.
Vergaan we aan een gebrek aan vitamines D, aan de inhoud van de kunst van vroeger, aan de geest die alles levend hield, aan het wonder van de creativiteit, de zin voor het schone?
‘Old men ought to be explorers’ Ze zijn het nog altijd wat hun wereld betreft, in de wereld van nu zijn ze fossielen geworden.
24-01-2020, 06:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-01-2020 |
Nieuwe wijn in oude vaten. |
Het weze hier gezegd aan wie het horen wil en elders verzwegen, het schrijven is wat me in leven houdt, laat ik het vallen, laat ik het achterwege en het is beter dat ik sterve. Dit is wat ik optimaal te zeggen heb, hieruit vloeit alles voort. Ik heb dus geen keuze, wil er trouwens geen andere hebben, het is het schrijven dat me in leven houdt.
Of je me nu leest of niet, of je me opzoekt of niet, het verandert niets aan mijn instelling op al wat is: me uiten in woorden of leeglopen en verdwijnen, zoals zovele vrienden en kennissen al verdwenen zijn, opgeslorpt door de tijd die erover is.
Ik weet dat ook mijn moment komen zal, dat het dichter en dichter komt, dat de tijd zal stollen in en over mij, maar zo lang als ik schrijf zal het niet gebeuren en gebeurt het toch, het weze zo, het zal dan zijn al strijdend. De enige dragende wens die ik nog heb, daarna is er, zoals bij Hamlet: ‘silence’.
Het is niet dat ik anders niets te zeggen heb. Ik heb wel al heel wat gezegd maar ik ben nog niet gekomen tot op de bodem van het vat. Neen, er wordt nog steeds aan toegevoegd.
Het is zoals het is met le vin du glacier in Grimentz, de eerste wijn in het vat dateert van jaren terug, elk jaar wordt er van rond gedeeld in tinnen kruiken aan de leden van de bourgeoisie of aan de aanwezigen, de zondag op het dorpsplein aan de kerk. En elk jaar wordt er aangevuld met nieuwe wijn, fendant of ermitage, al naar gelang het vat, de bodem en de wanden ervan bedekt met een laag tannine. Nieuwe wijnen vermengd met oude wijnen die aldus geschonken worden. Het is zo dat het gaat met mijn woorden, nieuwe woorden/zinnen die zich mengen met de oude, nieuwe die zich verslingeren in de oude.
Wat vooraf gaat is geschreven in het midden van de nacht en herschreven in de morgen. Ik was absoluut niet zinnens dit achter te laten als ik gaan slapen ben, maar de woorden hebben me gewekt en ik ben verplicht geweest op te staan en deze neer te schrijven in een onhandig handschrift, en ze zijn boven gekomen zoals ze er nu staan.
Ik dacht er niet aan zo ver te gaan, uit te komen bij le vin du glacier die geschonken wordt, maar de wijn in het vat is opgedoken uit de schemer van mijn herinneren omdat ik uitgenodigd ben geweest in des caves au vin in het dorp en er gedronken heb, met mate en soms niet, de oude wijn gemengd met nieuwe wijn, in de oude vaten.
Wat me onvermijdelijk - want zo ben ik - aan Elihoe van het Boek van Job, (32, 18), doet denken: Elihoe zit barstensvol argumenten. Zijn binnenste gist als wijn die niet weg kan en zelfs nieuwe zakken dreigt te doen scheuren (32, 19).
Om je ook nog te melden, dit is een blog die je op zij moogt zetten, hij past niet in de reeks die ik schrijven wil; hij past nergens in. Het is simpelweg a statement, gedaan in het tijdloze moment van de nacht, meer niet, dus vlug te vergeten. Het volstaat dat ‘ik’ eraan denk en er blijf aan denken.
Ondertussen is het licht geworden, mijn dag begint.
23-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-01-2020 |
De tijd die dringt voor mij. |
Ik tracht elke morgen/dag, bij gebrek aan beters, een stukje literatuur te brengen. Zo zie ik het toch. Het is telkenmale een uitdaging, het is het betreden van een landschap dat nog niet is, dat ik geleidelijk aan uittekenen moet, niet alleen een vorm moet geven maar ook een inhoud. Eigenlijk zijn deze twee met elkaar verbonden, kan het ene niet zonder het andere en het gebeurt meestal dat het de vorm is die de inhoud bepalen zal, al is en blijft het een steekspel.
Het is als een landschap getekend in potlood dat ik in kleur wil zetten, en het is de kleur die de dragende factor is.
Hoe ontstaat zo iets heb ik me al dikwijls afgevraagd. Ik vertrek met lege handen en hoop op een akker of een boomgaard aan te komen om er te oogsten, wat weet ik niet, maar om de oogst is het me te doen, ofwel een pak wijsheid, ofwel een pak schoonheid. Zo oogstte is bij Boris Pasternak - zijn ‘Dokter Zhivago’ - de wijsheid dat elke geboorte een onbevlekte geboorte is, dat het, het werk van de Natuur, van de Kosmos is, niet dat van de mens, want het punt van de bevruchting zelf, het effect van de fusie, ligt niet bij hem.
Ik wil altijd iets dergelijks oogsten, maar wijsheid ligt zo maar niet te koop, je moet het verdienen, daarom stel ik me tevreden met wat schoonheid, een mooie gedachte of een mooie zin is me voldoende, is mijn betrachten, mijn ingesteldheid, mijn hoop erin te slagen.
Zo lees ik in ‘Amers’[1], een bundel Gedichten van Saint-John Perse, een zin die dikwijls opduikt als ik ga schrijven of, op bepaalde ogenblikken in de dag als ik denk aan de zee:
‘Or il y avait un si long temps que j’avais goût de ce poème, mêlant à mes propos du jour toute cette alliance, au loin, d’un grand éclat de mer…’
Het is een zin die is als een balsem op de weemoed die me overvalt, die drager is van die weemoed, die ook deze was van Saint-John Perse in zijn goede dagen
Voor mij is een boek maar geslaagd als ik er een dergelijke zin of een passage aan overhoud. Ik veronderstel dat dit ook geldt voor wat ik hier achterlaat dag na dag. De kwestie is of ik erin slaag en dit houdt me enigszins bezig als ik zwerven ga, als ik aan een soort geestelijk toerisme doe doorheen mijn boeken en mijn blogs van de vorige jaren waar ik dan een zin uit haal of een paragraaf die ik opnieuw bewerken ga met een andere ingesteldheid of een andere blik erop.
Wat er ook van zij, de geciteerde zin van Saint-John Perse heeft zijn werk gedaan; In het zog ervan heb ik een bundel gedichten geschreven: ‘Fuga die van de zee is’. Gedichten die in 2012 ontstaan zijn. Ik weet nu dat de tijd dringt dat ik heel wat teksten het best zou herzien om ze te finaliseren, om ze hun definitief fiat te geven.
Wanneer doe ik het, of is het wel nodig? De perfectie bereik ik toch nooit.
[1] Saint-John Perse: Oeuvre poétique II, « Amers, 5 ; Gallimard 1960
22-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |