Woorden kunnen bloemen zijn, een tuin vol, een weide vol , een bos vol maar dan met speenkruid, met druifhyacint, met ranonkel; ook met distels en netels. Woorden kunnen alles zijn. Kunnen, naast elkaar geplaatst een wereld zijn, een afgaande of een stijgende, verrassing of ontgoocheling.
Ik denk vanuit mijn voorgevoelens dat ze voor het ogenblik meer ontgoocheling zijn dan wat anders. Er zit een loomheid in wat ik schrijf, de ouderdom is er binnen gegleden en deze wijkt niet meer. Wat ik ook betracht ik vind de vorm, de kleur niet meer om (me) te behagen. Vooral gisteren niet, er zijn van die dagen, er zijn van die momenten, je zoekt ze niet op, ze overvallen je en ze houden je in hun greep. Je bent jezelf niet meer en hoe sta je er uit op?
Destijds zocht ik een boek, het mocht de Bijbel zijn, het mocht het Boek van Job zijn en verloor ik me op een andere wijze, voelde ik me Job of voelde ik me Elihoe die maar wachten bleef om het woord te krijgen. Ik vond heil bij anderen. Vandaag zijn het de boeken zelf die me lezen en ik tracht te bedenken wat ze wel zouden kunnen vernemen van mij. Veel zal het niet zijn, tenware ze gingen kijken naar wat er al staat.
Er nog iets aan toevoegen wordt moeilijk, ik mis spontaneïteit. Ik voel me zoals de in elkaar gewervelde takken of wortelingen van de foto van een paar dagen geleden, of beter nog als een bol wol - de streng wol die ik houden moest met beide armen en die moeder oprolde tot een bol. Ik ben die bol gedachten die niet meer uit elkaar te halen zijn, ik ben meer zelfs, ik ben de bladen van de boeken, opgesteld in de bibliotheek van de abdij van Mafra - ‘El Convento’ van José Saramago - de boeken die ik er zag overvielen me. Boeken die niet meer geopend worden, een dode massa, de bladen dicht gegroeid, denk ik. Woorden die geschreven werden, de schrijvers ervan vergeten voor de wereld. Wat ons aller lot is: wachten om vergeten te worden, de naam herleid tot een vermelding in een oud register.
En toch gaan we verder met schrijven. Herman Brusselmans met een grote regelmaat zelfs, schijnbaar onuitputtelijk. Iemand die marathon na marathon loopt en niet buiten adem geraakt. Bewonderenswaardig zou ik durven zeggen. Ik zal hem wel niet lezen, maar ik hoor dan anderen, en niet de minste, Mia Doornaert, die hem lezen zullen.
Wellicht, zit hij, zoals ik nu, voor zijn klavier en laat hij de woorden, zoals ik, op zich afkomen om ze te nemen en neer te zetten in een vorm, de woorden eigen. Eens schrijft hij, misschien, ooit een boek dat de wereld verbazen zal, en schrijft hij dit boek niet hij draagt het in potentie in zich want hij verbaast ons als veelschrijver en als dusdanig is hij een figuur, staat hij in de media in het centrum van de belangstelling en wat kan men meer verwachten als schrijver.
+
Ik las in ‘De Morgen’ van 4 februari dat ‘de Frans-Amerikaanse cultuurfilosoof, literatuurwetenschapper, criticus en essayist George Steiner’ maandagavond 3 februari overleden is in zijn woning in Cambridge, Verenigd Koninkrijk. Hij was van het jaar 1929, twee jaar jonger dan ik.
Hij was én een veelschrijver als ik kijk naar de boeken die ik heb van hem, zijnde een deel maar van de boeken die hij schreef. Hij was ook een groot schrijver, ‘zijn’ werken wegen heel zwaar in de geschiedenis van de Literatuur, het zijn alle onmiskenbare hoogtepunten.
De omstandigheden hebben gewild gewild - en ik dank de omstandigheden - dat ik hem geciteerd heb, in een gedicht dan nog, de dag voor zijn heengaan. Zou hij toen ook, zoals ik, gedacht hebben aan wat hij ooit geschreven had over de verrassing die de dood zou zijn?
Of hoe iets gebeuren kan.
|