Ik ben een ander persoon als ik schrijf, ik ben veel ruimer van geest als ik schrijf, losgelaten in een landschap dat geen grenzen kent of kennen wilt, waar ik beschik over de vrijheid te zijn wie ik zijn wil.
Wie is het dan die schrijft en in welke mate is wat hij schrijft realiteit of fictie? Weet ik het zelf wel, eens het geschreven staat?
Ik weet enkel dat wat ik schrijf het product is van mijn gesprek met mezelf en ook, dat de oude man, zoals ik me gisteren zag - ook vandaag - geen andere keuze heeft dan verder te gaan met wat hij, eerder lichtzinnig dan wel overwogen, begonnen is tien jaar geleden.
En niet alleen dit dagelijkse bloggebeuren maar hij wil ook Dante’s Inferno herschrijven. Hij wil dus nog heel wat, se innanzi tempo, grazia a sé nol chiama[1].
Want dit is heel wat werk dat hij in het zicht heeft, heel wat dagen dat het hem vergen zal, heel wat opofferingen. Het wordt een gevecht met de tijd, trouwens, al wat hij nog volbrengen wil is deel van dit gevecht met die oude man.
Hij heeft er nooit aan gedacht dat hij de leeftijd zou bereiken die hij nu heeft, het is hem in de schoot geworpen al heeft hij het niet gevraagd. Vele vrienden zijn al heen gegaan. Ze staan vóór hem, allen samen opgesteld, wachtende op zijn komst. Ze zien hem bezig en vragen zich af, wellicht meewarig, of ik niet inzie dat de tijd erases everything, zelfs de herinneringen worden niet gespaard.
Hij zegt hen van hieruit, dat hij het wel weet, maar wat hij doet is sterker dan hemzelf, hij kan niet anders zelfs al zou hij het willen. Wat hij doet zit hem in het bloed, vloeit in zijn aderen, lijk de sappen in de bomen die op het ontluiken staan, het is zelfs al zo ver.
Maar hij voelt hun meewarigheid, hun neerzien op hem van uit de hoogte en hij bekent ootmoedig dat er bij hem ogenblikken zijn die er beter niet zouden zijn.
Zo heeft hij gisterenavond een ‘dafalgan forte’ genomen, iets wat hij zeer zelden doet. De medicatie werkte door tot ver in de morgen, misschien nu nog, nu hij zijn gedachten tracht te ordenen, afgestemd en gedragen door die versregel van Dante die al enkele dagen in zijn hoofd hangt.
Er zelden nog uit weg is.
[1] ‘Indien voor die tijd, de genade (la grazia di Dio)hem niet tot zich roept. (Inferno XXXI, 129).
|