 |
|
 |
|
|
 |
26-09-2011 |
De Adem van de Dagen (6) |
Ugo heeft
zijn dagboek bijgehouden, schrijvend in zijn page-a-day diary van de Economist
- waarvan het papier zacht is op de rectozijde en korrelig op de
versozijde, en dit met zijn pen, met inkt, lie de
thé van J.Herbin depuis 1670,
die er licht krassend maar o zo vloeiend over glijdt, en hierbij denkt hij aan
de grote Umberto Eco die in zijn In de
Naam van de Roos ons meldt dat hij de geschiedenis van Adson van Melk
neerschreef in een paar grote schriften van de Papeterie Joseph Gilbert waarin het zo prettig is te schrijven als de
pen zacht is.
En het
schrijven in zijn dagboek is een even grote vreugde geweest voor hem en die
vreugde is gebleven, zoals het een vreugde moet geweest zijn voor Umberto Eco.
Eigenlijk is het meer dan een vreugde het is een noodzakelijkheid, het schrijven is voor hem een ziekte, een drug geworden.
*
Als
hij dan terugdenkt aan zijn droomlandgoed uit zijn jeugd - het is ook dit van
zijn jongste broer geweest - gelegen aan de rand van een bos dat eens park was
en waar het licht opkomt, is hij deze morgen de knaap van tien, twaalf,
veertien jaar. Hij heeft geen globaal beeld meer van die knaap van toen, maar
hij weet wel dat het uitzicht van park en landgoed totaal verwilderd was. De
gracht er omheen dichtgegroeid met els en struikgewas, met varens en mossen,
met waterplanten en salomonszegel terwijl verdorde takken en omgewaaide bomen
het nog verder in de tijd duwden.
Er
hing een sfeer van geheimzinnigheid over erf en park. Mede doordat de bewoners
ervan leefden als kluizenaars scheen het, alsof het geheel gestold lag in de
greep van de tijd. Was het alsof de geest van de geslachten die er geleefd
hadden nog tussen de bomen hing en het landgoed als een eiland boven de aarde
dreef.
Als
knaap werd hij er als het ware naar toe gezogen en op een namiddag was de roep
ervan zo groot dat hij het gewaagd had, over de uitgedroogde gracht die rook
naar modder en rottende bladeren, die rook naar de kamperfoelie aan zijn mond,
het park binnen te dringen tot de witgekalkte muren van een prieeltje, in wat
eens de achtertuin van het vroegere kasteel, zal geweest zijn.
Hij
had binnengekeken door het raam om een fractie lang te staren in de wijd open
ogen van een halfnaakte vrouw met donkere haren in slierten over haar bezweet
gelaat, en over haar gebogen de rug van een man.
Hij was toen hals over kop weggerend, de handen voor zich
uit, zijn adem schreeuwend in zijn borst en hij was blijven lopen tot de
eerste huizen van het dorp, om dan in een brede zwaai, langs een veldweg terug
te keren over de boomgaard naar het ouderhuis.
Moeder
dacht dat hij gevochten had toen ze de klonter bloed zag op zijn wang, maar hij
vertelde dat hij in de bramen was vast geraakt. Van het koppel repte hij met
geen woord en zeker niet wie hij gemeend had te herkennen.
Nu
vraagt hij zich af of dit voorval geen inbeelding is geweest, of tal van feiten
die hij zich herinnert wel werkelijk hebben plaatsgevonden; of het wel zo is
geweest dat er, toen ze op een avond aan het spelen waren op de weide, een man
voorbijkwam op de fiets die hen toeriep dat drie mannen verdronken waren in een
waterput; of het wel echt was dat hij op een dag aan de
rand van het bos een vuursalamander had gedood - er werd verteld dat een beet
ervan giftig was - en dat hij daarna de moed had gehad zijn vinger te plaatsen
op het roerloze, koude, geel-zwarte vel.
Maar
werkelijkheid of niet, deze beelden of waren het dromen, en vele andere blijven
hem bezoeken, krijgen een nieuwe omkleding, een lossere inhoud en vervagen, en
van de vrouw en de man die de liefde bedreven in het prieel gaat nu geen
verwarring meer uit zoals dit vroeger, lang het geval was geweest.
Ook,
omdat hij heeft lief gehad op vele plaatsen: in het rijpend koren - waar hij
Knut Hamsun las - in het wilde gras, tussen de bloeiende brem die woekerde rond
dolmen en menhirs; in het ochtend bed van een voor hem opengelaten woning en op
zovele andere plaatsen, getuigen van het leven dat opspringt, onhoudbaar, oncontroleerbaar,
en dit herdacht en herschreven. Of de totaliteit ervan die verstrengeld ligt in
de knaap en de man die hij geweest is, samengebald in die ene, zich steeds
hernieuwende herinneringen.
En
als hij een beeld aanraakt daagt een ander beeld op, wordt het een snoer van
herinneringen die elk hun beurt willen krijgen. Echter hoe komt het dat er gebeurtenissen
zijn die verder zijn doorgedrongen en zich dieper in hem hebben vastgehecht en
andere die zich oplosten en bijna totaal vervaagden. ...
26-09-2011, 03:33 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-09-2011 |
De Adem van de Dagen (5) |
En
dan, wat zijn boek betreft, is er wat Rupert Sheldrake schoorvoetend waagt
voorop te stellen - hoewel Sheldrake bekent deze idee niet te propageren - als
zou het heden vanuit de toekomst worden beïnvloed.
Hij
kan ermee akkoord gaan, want hij heeft meer en meer het gevoel dat, zoals een
verloren graankorrel tussen de stenen plots is gaan ontkiemen, het boek hem
zijn wil oplegt. Dat het in potentie al bestaat, zoals hemel en aarde in
potentie bestonden op het einde van de zesde dag, maar nog niet geschreven of
nog niet voltooid.
Hij
kan zonder schroom verhalen dat het boek hem een ritme wil opleggen dat even
hoog ligt dan de duizend woorden die Anthony Burgess, zoals hij eens las, elke
morgen schreef voor hij neerzat aan de ontbijttafel. Maar dit geeft een
probleem want het is een ritme dat te hoog ligt voor zijn jaren.
Zelfs
al heeft hij het gevoel vele gegevens en impressies in hem opgestapeld te
weten, en wel zo dat hij deze niet meer intomen kan, dat ze uitpuilen en dat
hij het uitzwerven ervan, over het grasveld, over de bomen, over de huizen van
het dorp, over de maagdelijke bladen papier, niet meer tegenhouden kan.
En
toch zal hij geen notaboekje aanleggen met de structuur erin van wat hij zeggen
wil, zeker niet zoals de grote Mulisch het heeft gedaan voor het schrijven van
zijn Ontdekking van de Hemel; hij
zal evenmin een doos gaan openen met brieven erin en een andere met fotos,
beide uit een ver verleden, zoals Serge Doubrovsky. Neen,
hij zal zich laten overvallen door het woord en het nemen zoals het komt, met
flash backs naar dingen die waren of hadden kunnen zijn en met zaken zoals
deze morgen, heet van de naald.
De
gang van zaken in zijn leven is niet uitsluitend afhankelijk van hem zelf - hoe
groot is onze vrijheid van handelen wel? Het is hij niet alleen die beslissen
zal over elke wending die zijn verhaal neemt of zou kunnen nemen. Het zal, zoals
Sheldrake het vermoedde, meestal vertrekken vanuit de toekomst, waar alles al
geformuleerd staat, maar waar hij nog niets vanaf weet.
Vandaag
zal dit zo zijn en morgen en overmorgen. Het verhaal, als er een verhaal is, zal
hij volgen zoals het komt en dit is het enige dat hij nog te volbrengen
heeft.
Hij
ziet dus de inbreng van het omringende in de gebeurtenissen als heel
belangrijk. Soms ligt het in de lijn van de verwachtingen, soms is dit totaal
onverwacht. En dit laatste gebeurt maar al te vaak opdat hij hierin niet een
mysterieuze interventie zou zien.
Nu,
(vermeende) toevalligheden te zien als mysterieus betekent
helemaal niet dat hij zich aanmelden wil als een uitverkorene. Gedachten die
onverwacht opduiken overkomt elk van ons, maar niet iedereen is
er telkens ontvankelijk voor, ook hij niet, om in te spelen op de stootkracht,
we noemen het ook inspiratie, die er van uitgaat.
Neen,
er lopen geen uitverkorenen rond op aarde. Als er dan toch uitverkorenen zouden
zijn dan is het hoofdzakelijk omdat ze meer dan de anderen open staan om die
onzichtbare tekens die ons aanzetten tot een creatieve prestatie als een soort
verplichting te interpreteren, zij die deze tekens als dusdanig aanvoelen,
noemt Houellebecq des artistes.
Er
kan ook nimmer een uitverkoren volk zijn geweest. Als er ooit een volk is
geweest dat gemeend heeft zich aldus aan te kondigen, dan berust dit op feiten
die in ons derde millennium, een andere verklaring meekrijgen.
Neen,
hij is zeker geen uitverkorene, als autodidact kent hij teveel de
twijfelgevoelens als hij s morgens gaat herlezen wat hij de avond ervoor zo
goed dacht te hebben geschreven. Maar het gevoel van het geïnspireerd zijn is
soms aanwezig in zijn handen onder de lamp, soms aanwezig in de muziek die de
woonkamer bemeubelt en nu en dan, als zijn pen stilvalt, doordringt tot hem -
lijk de flarden walsmuziek in La Valse
van Ravel binnenstromen in het park telkens de deur van de balzaal opengaat
en, meent hij te weten, dat deze inspiratie herkomstig moet zijn uit zijn
verwevenheid met de toekijkende kosmos, en ook uit de boeken die hij las en hem
omringen in hun rekken en, dat dit alles verstrengeld ligt met zijn eigen
verworvenheden en bevrucht wordt met het stuifmeel van de weemoed om het
onherstelbaar voorbij zijn van zijn jeugd.
Als hij
erin slaagt dit te verwoorden dan zal hij zich voelen als uitverkorene, zonder
een uitverkorene te willen zijn of genoemd te worden.
22-09-2011, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2011 |
De Adem van de Dagen (4) |
*
To me the most
astounding fact in the universe, even more astounding than the flight of the
Monarch butterfly is the power of the mind which drives my fingers as I write
these words.
Een zin van Freeman Dyson die me blijft vervolgen als
ik neerzit om te schrijven, als ik de beweging zie van mijn vingers die over de
lijnen glijden, zo maar tekens nalatend die te interpreteren zijn, die komen
van binnen in mij en terechtkomen bij hen die deze tekens ontcijferen.
En omwille
van deze zin, die vanmorgen ineens in zijn gedachten opdook, heeft hij Infinite
in all Directions van vele jaren terug, uit het rek gehaald en meegenomen
in de wachtzaal van de dokter - hij heeft zorg om de stijgende pijn in zijn
rechtervoet waar hij, voor hij ontvangen werd, een andere prachtige passage kon
lezen, tevens de meest hoopvolle die hij de laatste tijd te lezen kreeg:
Mind, through the long
course of biological evolution, has established itself as a moving force in our
little corner of the universe. Here on this planet, the mind has infiltrated
matter and has taken control.
Hoewel
hij al een belangrijke stap verder heeft gezet en gesteld dat de geest altijd
de controle over de materie heeft gehad, Is hij Dyson dankbaar, de aandacht te
hebben gevestigd op de intrinsieke waarde van de geest. Hij citeert zelfs Thomas
Wright die
gezegd heeft dat:
The catastrophy of a
world such as ours or even the total dissolution of a system of worlds, may
possibly be no more to the great Author of Nature, than the most common
accident of life with us.
En Dyson gaat hier op verder. De infiltratie van de
geest in al wat is, is a law of nature.
Het is de geest die heerst. Zijn infiltratie zal niet gestopt worden door om
het even welke catastrofe of het nu hier is op deze aarde of op een andere plaats,
of het nu plaats vindt, of binnen een miljoen jaar, het is de geest die als
overwinnaar overblijven zal.
En de geest is geduldig.
Mind has waited for
three billion years on this planet before composing its first string quartet.
Gaat het hier verkeerd de geest zal wellicht niet meer
zo lang moeten wachten. Het Universum is lijk een vruchtbare grond omheen ons,
klaar om de zaden van de geest te doen zwellen, te laten openbarsten en te doen
bloeien.
Hij,
Ugo, wil dit hier benadrukken omdat deze woorden hem diepte geven als mens en omdat
hij voelt dat de ideeën in hem, evenwijdig lopen met deze van Dyson die een
geestelijke broeder is. En, een groot deel van zijn bewust zijn met hem aanwezig
is, in de band geest, die lijk de ringen om Saturnus, omheen de aarde drijft.
En de
woorden van Dyson en de woorden in hem aanwezig, en hen beiden lijk ranken klimop omkringen, staan
al sinds eeuwen geschreven op de obelisk die met zijn schaduw, niet alleen het
uur van de dag aangeeft, maar vooral de doorgang van de mens hier op aarde als
zijnde een volwaardig element van de Geest die in den beginne was.
En uit
die Geest, die van het Woord is, is het Universum ontstaan. En een magisch
deeltje van deze Geest is ingeplant in de mens, en het is dit deeltje dat de
mens voedt.
Hoe
verantwoordt hij dit, hij, Ugo die zich haast om nog niet te sterven. Hoe kan
hij ernaar leven?
*
1 Freeman Dyson: Infinite in all
Directions: Penguin Books, 1988
21-09-2011, 00:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2011 |
De Adem van de Dagen (3) |
Er
is ook, krachtiger dan ooit voorheen, en het was Vergilius
die de woorden van Dante sprak:
dat het noch
neergezeten op het dons noch onder de dekens gelegen, dat je roem verwerft en
dat hij die zijn leven aldus doorbrengt evenveel sporen nalaat als rook in de
lucht en schuim op het water.
Wat hij toepaste op zijn persoon waarbij alle creatieve krachten in hem, gericht waren op het nalaten
van een blijvend, levend iets, dat van hem nog zou verhalen, de tijd in. Tot het
uiteindelijk, maar dan hopelijk ver erna, vergaan zou tot de letters van een
naam in een oud register.
Zo
had hij al eens, met zijn tekeningen, een intense poging gedaan zijn leven te
verlengen en had hij een periode gekend waarin hij, met sobere middelen getracht
had, op grote witte bladen Schoeller-papier, met potloden van verschillende hardheid, het wondere leven van de natuur te
benaderen . Zijn betrachting was de
groei van mossen op rotsen en stenen, de fascinerende nervenstructuur van
rottende bladeren, de geheime kracht van het bevruchten, aanwezig in meeldraden
en stampers, weer te geven en aldus het verborgene erin, zoals in de fossielen
ervan, te suggereren.
Maar
hoe eenvoudig van vorm de elementen optraden in de tekening en hoe geheimzinnig
ook de opbouw ervan was, was hij er wel ooit in geslaagd iets van wat zijn
bedoeling was, over te brengen in zijn potloodlijnen en trachtte hij niet te tekenen wat niet te tekenen was?
Maar
als oningewijde in de tekenkunst scheen het hem toe, dat enkel het tekenen van het onvatbare de moeite
loonde, en dit betrachten hield hem uren weg uit de wereld, met enkel de muziek,
Bach als Ravel, als Mahler, als zuurstof in de ruimte over hem.
Niemand
zal ook maar enig vermoeden hebben gehad van de innerlijke vreugde die hij
kende, de impuls van zijn hand te blijven volgen en te zien hoe op het blad,
geleidelijk aan, de sluimer van de levensenergiën, in lijnen en tekens werd
opgebouwd, om dan op het einde vast te stellen, dat eens voltooid, eens zijn
naam eronder geplaatst, de tekening begon te leven en hem aanstaarde vanuit haar
eigenheid.
Dit
was een grote periode geweest, het leven van de tekenaar die hij was, naast
zijn leven van elke dag als echtgenoot en vader, ingeschakeld in
de maatschappij en als ambtenaar, in het economische, financiele leven van het land. Maar
langzaamaan vervaagden zijn pogingen, groeiden ze niet verder uit, omdat het
familiale en het professionele een te grote druk uitoefende op zijn doen en
laten.
Vandaag is de Elihoe in hem opgestaan en weet hij, dat het nu, eens en
voor altijd, de tijd is van het woord en dat de
simpelheid van het potlood op het wit blad vervangen moet worden door de volheid van het woord op witte bladen, om in tekens
te bewaren en uit te dragen, wie hij was en wie hij zijn wou, als mens onder de
mensen.
Omai convien che tu così ti spoltre
disse il maestro, ché, seggendo in piuma,
in fama non si vien, né sotto coltre :
sanza la qual chi sua vita consuma,
cotal vestigio in terra di sé lascia
qual fummo in aere ed in acqua la schiuma.
(Inferno, canto XXIV, 46-51
18-09-2011, 07:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-09-2011 |
De Adem van de Dagen (2) |
Na
voor dag en dauw zijn aanhef te hebben geschreven, was hij gaan neerliggen op
de sofa voor de haard met een deken over zich en had hij gedroomd dat hij met
vader in een sneeuwstorm was. Dit was al eens gebeurd in werkelijkheid, toen
ze, midden in de nacht, een nacht midden in de oorlog, - hoe oud was hij toen
bij een hevige sneeuwval, een eik hadden afgezaagd in het bos, hout om te
branden in de Leuvense stoof bij gebrek aan kolen wellicht.
En
nu, in zijn droom, sneeuwde het en stonden ze voor een gebouw waarvan de gevel één
grote poort was, met talloze kleine luiken die open en dicht sloegen. Zo leek
het toch. Vader beukte met beide handen op de poort en riep naar hem woorden
die verloren waaiden - lijk vele woorden, lijk vele dagen die verloren waaien, lijk
een jeugd die wegwaait - maar hij wist duidelijk, heel duidelijk wat vader hem toe
roepen wilde.
En
terwijl hij de koffie zet in de keuken staan de woorden duidelijk getekend in
zijn gedachten, en is het alsof hij ze lezen kan in de kruinen van de bomen in de
lichtgrijze luchten.
Hij
kan deze woorden nu, overmoedig, uitdragen over die holle weg die hij nemen
wil, want hij weet, en niemand zal dit hem ooit ontnemen, dat de geest niet ontstaan is uit de materie
maar dat het de geest is die de materie heeft gebaard.
In
feite, als hij erover nadacht waren zijn dagen al lang dooraderd met wat zich
langzaam in hem aan het definiëren was; een zaadbol die zich vormde, waarin
vele begrippen uit zovele boeken en zovele gedachten in schubben over elkaar
lagen. Het wondere was dat het kiemproces van deze zaadbol in de voorbije nacht
in gang was gekomen, alsof alle geheime elementen van zijn bestaan, zich
gekruist hadden op die nameloze plaats die zijn lichaam was en nu, ineens, deze
grote idee hadden doen opspringen dat al wat is, ontstaan is uit de Geest.
Aldus
gebeurde het, dat het grote paradigma, dat in hem van bij zijn geboorte - al
wist hij het niet toen, al vermoedde hij het niet moet aanwezig geweest zijn
als een onzichtbare diagonaallijn, die bossen en velden, zeeën en stranden,
bergen en stromen, gebeurtenissen en gedachten doorkruiste. Een lijn die de
kleur en de adem van zijn dagen hield en in hem principes had uitgetekend en
vergrendeld, om plots, een fractie van tijd, los te komen en te convergeren in
één enkele hoofdzin, getekend door de Geest die onvermijdelijk in den beginne aanwezig
was.
En
als beschikker over het woord, is hij, Ugo dOorde, in deze ogenblikken van
zijn bestaan, almachtig geworden, zoals Tzinacàn, de magiër uit het verhaal van
Jorge Luis Borges,
Todopoderoso, is geworden na het
ontcijferen van de woorden van de god, verborgen in de vlekken op de pels van
de jaguar die naast hem, opgesloten zat, van elkaar gescheiden door een glazen
wand.
Almachtig,
om woorden te produceren die vertellen over wat gebeurde en wat niet gebeurde
of wat had kunnen gebeuren en op deze wijze macht te verwerven over de
realiteit als over de irrealiteit der dingen.
Want,
in het proces van het denken zijn, zoals de jaarringen in de boom, de klonters
herinneringen verweven die zijn jeugd zijn geweest en al wat was van de jaren
erna. Wel wetende dat hij bij dit alles afstand zal moeten doen en hij kan hier
niet lichtzinnig over heen - van het houvast dat vele jaren God is geweest.
Het
boek dat zich schrijft, is vandaag de enige mogelijkheid die hem nog rest, in
de laatste van zijn dagen, die zich aankondigen in de vertraagde gang van zijn
lichaam, om de totaliteit van wie hij was en is, te verlengen, over de dood
heen, naar de eeuwigheid toe. En het moet gezegd dat hij altijd, met grote
zekerheid heeft geweten dat hij eens ontwaken zou, uit wat hij nu noemen wil,
zijn geestelijke inertie.
Dit
betekent dat zijn boek gaat verhalen over de persoon, die hij was en de persoon
die hij had kunnen zijn en willen zijn. Hij zal dit doen met voor zich het
beeld van de grote Ovidius die hem, zonder aan te kloppen, regelmatig bezoekt. Ovidius
die, dankzij zijn Metamorfosen, overtuigd
was van zijn onsterfelijkheid, want wat er ook gebeuren mocht, zij zouden voor
eeuwig zijn naam meenemen in de tijd. Waarvan hier akte.
14-09-2011, 00:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-09-2011 |
De Adem van de Dagen (1) |
De
aanhef van het boek dat geschreven wordt ontstaat hier, in de kamer van deze
oude woning, waar geslachten van vader op zoon hun dagen en hun adem hebben
gebrand in de zware eiken balken van de zoldering en in de donkerte van de open
haard.
En
dit ver voor hij, Ugo, hier kwam, veel verder dan halverwege. Hier kwam van uit
de holte van de tijd, om er het boek na te laten van de mens die hij was, die
hij wilde zijn en die hij had kunnen zijn onder de mensen.
Het
geschrevene ontstaat hier, binnen deze muren, ook uit de rozenvelden, de weiden
en de akkers, de luchten en de wegen; ontstaat hier, ook uit een dichtgegroeid
woud met varens in de zomer en bramen en netels in de herfst. En dwars er
doorheen zal hij een holle weg nemen waarvan de bermen begroeid zijn met
gebeurtenissen, die alle, hoe groot of hoe klein, hun impact hebben gehad op
het punt waar het boek in potentie geborgen ligt en van waar het nu, reëel, in deze
vroege morgen van deze vroege herfst vertrekken moet om uit te komen in dat andere
punt dat zich duidelijk aan het voorbereiden is.
En
het is hij, Ugo dOorde, die optreedt in naam van het boek en zich hierbij
voelt als Elihoe, die oordeelt in dit van Job, dat hij te lang al heeft gewacht
om te zeggen wat hij te zeggen heeft.
En
Ugo, als hij denkt aan Elihoe, hij de morgenstilte breekt van het huis als hij luid
op zegt, zijn woorden weergalmend in de haard:
Elihoe,
ik ook steek vol met woord en argument, ik ook word opgehitst door wat me roert
en gistend is als jonge wijn die nieuwe
zakken dreigt te scheuren.
En
het is exact dat hij zich vereenzelvigt met Elihoe, omdat gedachten roepen om
te worden neergeschreven en aldus bewaard te blijven hopende, hopende zoals
Ovidius, tot lang erna ook omdat zoveel nog te lezen is, te begrijpen is, te
verwerken is; ook omdat de geest hem wakker houdt en ideeën zich verdiepen om
uit te komen op nieuwe ideeën; ook omdat het grote mysterie van het zijn,
oneindig veel facetten vertoont en de lichtinval hem soms overhoop haalt.
En
dan vooral omdat hij denkt dat de Groot-Levende, onverklaarbaar,
onvoorstelbaar, ontegensprekelijk, niet is wat hij denkt dat Hij is. Maar dat
Hij negenennegentig maal IS.
Om
al deze redenen en er zijn er nog vele andere, deze roekeloze, gotische woorden.
Gotisch, waar gotiek verwijst naar het metafysische, het transcendente;
roekeloos omdat hij niet weet waar hij uitkomen zal. En of hij uitkomen zal?
Maar
hij heeft altijd gedacht dat hij een man was van de gotiek, en dit, vooraleer hij
één woord had neergezet. En zoals de kathedraal haar wortels heeft hoog in de
luchten, zo wil hij zijn woorden halen, niet alleen op aarde, wat maar normaal
zou zijn - de kathedraal ook haalt haar krachten uit de aarde - maar vooral halen in de brede strook geest die hoog boven de aarde drijft en beschikbaar is, zoals water en aarde, zoals
vuur en luchten.
Die
geest daar boven is brokaat, is paarlemoer. De kamers van het huis zijn er mee
behangen alsof het woorden waren van Bijbel en Koran in letters die eeuwig zijn
en reiken tot in de verste hoeken van de tijd.
Hij
droomt maar wat, het ganse boek is een gedroom.
Dit is, van al wat is, de
toonaard van het boek.
12-09-2011, 00:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-11--0001 |
Angstvallig. |
Het einde van een maand, het zoveelste, stilaan wordt het ernst, ik denk er wel niet altijd aan, maar einde-maand-dagen zijn aanleidingen om me eraan te herinneren dat ik mijn restje tijd goed gebruiken moet, wat betekent dat ik nu niet in slaap moet vallen maar alert moet blijven.
Alert vooral voor de kleine dingen van het leven, de grote zijn voorbij, voorbij gehold en ik laat ze hollen verder het voorbije binnen waar ze zich vermengen tot een cluster van feiten en gevoelens die ik meedraag met mij, maar gedempt houd wat de impact ervan betreft. Het is meer me ervan ledigen, dan me erin te verzinken of te verdwalen.
Laat wat is geweest en kijk naar wat is, het licht in de morgen, de geluiden van de straat, het leven in de tuin en verder tracht zachtmoedig te blijven, teer uitkijkend hoe de dag verloopt, hoe de minuten wegglijden lijk zand door je vingers. Je lette er voorheen niet op, je wil er nu op letten en de ogenblikken zich niet laten verslingeren alsof ze er niet geweest waren, maar bewust zijn van het greintje leven dat je nog houdt, nog houden wil voor een tijd.
Weliswaar in jezelf gekeerd maar nemend wat komt met beide handen vasthoudend, de tijd die uiterst kostbaar is geworden, raar en rijper dan ooit. En wat je schrijft moet geladen zijn met inzicht en hoop op wat afkomt op jou, opdat je niet overrompeld wordt, zoals Strawinski – schreef ik gisteren – overrompeld werd op 29 mei 1913, tijdens en na de uitvoering van zijn ‘Sacre du Printemps’, want ik ook ben in woorden heel ver gegaan, ik geef er me pas nù rekenschap van.
Tot vandaag toe zijn het aantal lezers van mijn geschriften beperkt en geduldig wachtend op wat de volgende dag op hen zal afkomen. Ze kennen me, ze weten hoe ver ik me soms verwijder van de belopen paden. Dit zal niet het geval zijn als ik alle lichten op mij zal hebben gericht en ik er bloot zal staan, mijn visie op wat is wellicht onbegrepen omdat van mij verwacht wordt dat ik me koest houd en blij moet zijn dat ik nog leef, maar dan zonder het hoge woord te voeren, en zeker niet het woord dat ik gebruik.
Wel, vooruitkijkend, waarom is het dat ik telkens denk aan Strawinski en het totale onbegrip dat hem te beurt is gevallen die avond van 29 mei.
Ik vrees dat ik met mijn boek hetzelfde meemaken zal want ik heb erin heel wat zaken gezegd die indruisen tegen alles wat gekend is. Ik ben erin een baanbreker, iets wat je in deze tijden beter niet bent, vooral als je ‘baanbrekerij’ zich afspeelt in de diepte van het woord, elke oppervlakkigheid schuwend.
Mijn hoop op het komende is aldus afgemeten op mogelijke reacties die ik verwachten moet, reacties die me treffen zullen in mijn innigste zijn. Hoe wapen ik me er tegen als een strijd gestreden moet?
Laat ik het over mij heengaan of sta ik in de bres om te verdedigen wat ik schreef, moediger dan ooit?
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Denkend aan Meister Eckhart |
Ik
dacht aan heel wat zaken deze morgen toen ik op mijn plaats zat aan de vijver,
het water een donker spiegelbeeld van de luchten. Ik toen, ik beken het graag -
waarom wist ik pas later - aan Meister Eckhart dacht, en wat hij wist over zijn
God zonder naam die ook mijn God is, al heb ik ook vele van zijn twijfels.
En
ik me trachtte even maar in te beelden hoe alles er gekomen is zonder dat er
ooit Iets was? En ik er geen antwoord op wist, alsof het nodig was dat ik,
zoals ik daar zat in de schaduw, een morgen in juli, te weten had hoe alles wat
is, er gekomen is?
Alsof
het niet meer dan voldoende was te zien met mijn ogen dat het er was, en toch,
toch zoals Eckhart, me af te vragen van waar het kwam datgene dat er was?
Als
ik me tracht in te beelden, het ook dus visueel te verkennen, hoe in al wat
levend is, het leven in de cellen is, en in al wat statisch is, het leven is
van de elektronen binnen de atomen ervan; en samen genomen, welke kennis er
geborgen is én in de cellen, én in hun atomen, en in deze van alles wat
beweegloos is?
Ik
me afvraag welke diepere betekenis er kan aan gegeven worden. Een vreemde
morgen wordt het aldus. Maar ik ga verder.
Ik
kan niet schrijven in den beginne was het atoom want dit is onjuist. Ik kan
niet schrijven in den beginne was er het minimaalste deeltje, het Higgs deeltje
- dat mijn favoriete deeltje blijft omdat nog steeds onbepaalbaar het is - want
dit ook moet van ergens komen, van een Ergens dat er niet was, gezien er niets
was.
Ik
verlaat Eckhart, ik laat hem waar hij nog lang zijn zal, als een lichtende
baken die je aanzet verder te denken dan wat je hoort of ziet.
ik
dacht er over na dat, toen ik mijn eerste woord hier heb neergezet, er, het
precieze ogenblik ervoor, nog geen woord was, dat er helemaal niets was, maar,
dat het eerste woord er in wel in potentie moet geweest zijn, en ook in
potentie, al wat uit dit eerste woord voortkomen zou, mijn geschrift, mijn blog
zoals hij er nu uitziet.
Kan
het, dat er altijd-altijd, in een Ergens dat er nog niet was, in potentie, een
begin van Universum was? En er uit dit begin, gekomen is al wat is, van in de
beginne wij inbegrepen?
We
gissen maar, gissen is de reden van ons bestaan.
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Denkend aan Meister Eckhart |
Ik
dacht aan heel wat zaken deze morgen toen ik op mijn plaats zat aan de vijver,
het water een donker spiegelbeeld van de luchten. Ik toen, ik beken het graag -
waarom wist ik pas later - aan Meister Eckhart dacht, en wat hij wist over zijn
God zonder naam die ook mijn God is, al heb ik ook vele van zijn twijfels.
En
ik me trachtte even maar in te beelden hoe alles er gekomen is zonder dat er
ooit Iets was? En ik er geen antwoord op wist, alsof het nodig was dat ik,
zoals ik daar zat in de schaduw, een morgen in juli, te weten had hoe alles wat
is, er gekomen is?
Alsof
het niet meer dan voldoende was te zien met mijn ogen dat het er was, en toch,
toch zoals Eckhart, me af te vragen van waar het kwam datgene dat er was?
Als
ik me tracht in te beelden, het ook dus visueel te verkennen, hoe in al wat
levend is, het leven in de cellen is, en in al wat statisch is, het leven is
van de elektronen binnen de atomen ervan; en samen genomen, welke kennis er
geborgen is én in de cellen, én in hun atomen, en in deze van alles wat
beweegloos is?
Ik
me afvraag welke diepere betekenis er kan aan gegeven worden. Een vreemde
morgen wordt het aldus. Maar ik ga verder.
Ik
kan niet schrijven in den beginne was het atoom want dit is onjuist. Ik kan
niet schrijven in den beginne was er het minimaalste deeltje, het Higgs deeltje
- dat mijn favoriete deeltje blijft omdat nog steeds onbepaalbaar het is - want
dit ook moet van ergens komen, van een Ergens dat er niet was, gezien er niets
was.
Ik
verlaat Eckhart, ik laat hem waar hij nog lang zijn zal, als een lichtende
baken die je aanzet verder te denken dan wat je hoort of ziet.
ik
dacht er over na dat, toen ik mijn eerste woord hier heb neergezet, er, het
precieze ogenblik ervoor, nog geen woord was, dat er helemaal niets was, maar,
dat het eerste woord er in wel in potentie moet geweest zijn, en ook in
potentie, al wat uit dit eerste woord voortkomen zou, mijn geschrift, mijn blog
zoals hij er nu uitziet.
Kan
het, dat er altijd-altijd, in een Ergens dat er nog niet was, in potentie, een
begin van Universum was? En er uit dit begin, gekomen is al wat is, van in de
beginne wij inbegrepen?
We
gissen maar, gissen is de reden van ons bestaan.
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Denkend aan Meister Eckhart |
Ik
dacht aan heel wat zaken deze morgen toen ik op mijn plaats zat aan de vijver,
het water een donker spiegelbeeld van de luchten. Ik toen, ik beken het graag -
waarom wist ik pas later - aan Meister Eckhart dacht, en wat hij wist over zijn
God zonder naam die ook mijn God is, al heb ik ook vele van zijn twijfels.
En
ik me trachtte even maar in te beelden hoe alles er gekomen is zonder dat er
ooit Iets was? En ik er geen antwoord op wist, alsof het nodig was dat ik,
zoals ik daar zat in de schaduw, een morgen in juli, te weten had hoe alles wat
is, er gekomen is?
Alsof
het niet meer dan voldoende was te zien met mijn ogen dat het er was, en toch,
toch zoals Eckhart, me af te vragen van waar het kwam datgene dat er was?
Als
ik me tracht in te beelden, het ook dus visueel te verkennen, hoe in al wat
levend is, het leven in de cellen is, en in al wat statisch is, het leven is
van de elektronen binnen de atomen ervan; en samen genomen, welke kennis er
geborgen is én in de cellen, én in hun atomen, en in deze van alles wat
beweegloos is?
Ik
me afvraag welke diepere betekenis er kan aan gegeven worden. Een vreemde
morgen wordt het aldus. Maar ik ga verder.
Ik
kan niet schrijven in den beginne was het atoom want dit is onjuist. Ik kan
niet schrijven in den beginne was er het minimaalste deeltje, het Higgs deeltje
- dat mijn favoriete deeltje blijft omdat nog steeds onbepaalbaar het is - want
dit ook moet van ergens komen, van een Ergens dat er niet was, gezien er niets
was.
Ik
verlaat Eckhart, ik laat hem waar hij nog lang zijn zal, als een lichtende
baken die je aanzet verder te denken dan wat je hoort of ziet.
ik
dacht er over na dat, toen ik mijn eerste woord hier heb neergezet, er, het
precieze ogenblik ervoor, nog geen woord was, dat er helemaal niets was, maar,
dat het eerste woord er in wel in potentie moet geweest zijn, en ook in
potentie, al wat uit dit eerste woord voortkomen zou, mijn geschrift, mijn blog
zoals hij er nu uitziet.
Kan
het, dat er altijd-altijd, in een Ergens dat er nog niet was, in potentie, een
begin van Universum was? En er uit dit begin, gekomen is al wat is, van in de
beginne wij inbegrepen?
We
gissen maar, gissen is de reden van ons bestaan.
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Ãtre, Dieu et Cosmos ne sont qu'un |
Hoe ben ik er in 1981 ooit toegekomen het boek van Georges Lacroix: Théorie de la Dialectique cosmique[1]
te kopen, een boek dat nu al jaren
onaangeroerd is gebleven en dat ik een paar dagen geleden terug heb genomen,
lijk heel wat zaken terug genomen worden, zo maar, omdat is wat is.
Een dialectiek - een wijze van redeneren - die voor mij, voor een groot
deel niet te benaderen is omwille van de mathematische formules erin verwerkt
en de vreemde woordenschat die hij hiervoor gebruikt, maar dan toch een
baanbrekende bedoeling had omdat hij wilde:
Edifier une théorie de
lEtre, applicable non seulement à latome mais à tout lUnivers et en
particulier à lhomme dans la vie de tous les jours
Une théorie qui réside
davantage dans une grande rencontre se situant entre le père du Taoisme, Lao
Tseu et le père de la relativité, Albert Einstein, le flux cosmique.
Omdat wist hij er een intieme affiniteit bestaat tussen de mystieke
visie van het Taoïsme en de moderne fysica. (Hij was trouwens niet de enige,
ook Fritjof Capra in zijn Tao of
Physics, schrijft uitgebreid hierover).
Lacroix puurt hieruit zijn paradigma: Être, Dieu et Cosmos ne sont quun en ziet dit als een vorm van
religie om naar te leven. Een religie waar we grote nood aan hebben. Ik herhaal
me meer dan eens als ik hier verder over schrijf, maar het is eens iets anders
dan wat je dagelijks ontmoet in onze media, vooral wellicht vandaag.
Trouwens ik heb meer dan ooit het gevoel dat het leven ogenschijnlijk
stilstaat in mij, terwijl nochtans alles beweegt; terwijl de cellen van mijn
lichaam zich langzamer misschien, blijven vernieuwen. En ook ik weet dat
voortdurend andere gedachten ontstaan in mij, die ik niet opvolgen kan, die
zich lijk wolken wijzigen, wegdrijven en terug opduiken.
Maar, meer dan ooit ben ik bezeten om dit alles op te tekenen, gedachten
opspringend uit gedachten, lijk cellen geboren uit cellen. En aanwezig in mij
de idee van Lacroix en van zovele anderen, die ik maar blijf herhalen, elke dag
in een andere toonaard.
We zijn allen deel van de Kosmos die IS, van het grote ZIJN; deel van het oneindige en sublieme, deel en
schakel; we zijn de voortzetting van wat is, naar wat komt. Welke naam je er
ook aan geven wilt het binnenste zijnde, het Universum het uiterlijke, het
zichtbare. En beiden samen, elk deeltje ervan met zijn binnenste en zijn
buitenste, hoe minimaal ook, verbonden met elk ander deeltje ervan, één ineen
slingerende, ineen groeiende, ordenende beweging van het Zijn.
Lacroix noemt dit le flux cosmique, le produit de lEsprit.
Uiteindelijk, vanuit het oogpunt van het Zijn is er enkel beweging, is
het streefdoel van het Universum, in zijn totaliteit, niet de mens, maar de
Geest, zoals hij opduikt in de mens, waarvan we ons, als we maar willen, als
mens een idee kunnen vormen. De Geest die het binnenste is van het Universum, het
deel dat primeert, het deel dat Leeft en Heerst, het deel dat overleven zal,
alle materiële beelden die we er van hebben ten spijt.
Dit zijn zaken die ik
schrijf, alles in mij, wat is van de zee en de bergen , wat is van de velden,
van het licht en de luchten, bewegend, voluit. Ik maar wat geest zijnde.
[1] Georges Lacroix: Théorie de la
Dialectique cosmique, Editions Lauzeray international, 1979.
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Louis Pauwels, de vergeten Vlaming |
Qui rate les aubes rate sa vie, een boodschap die Louis Pauwels de wereld in
stuurde en die me, nu al een eeuwigheid geleden, bereikte om me niet meer los
te laten en , te gepasten tijde te hernemen.
En, hij heeft gelijk. Getuige ervan hoe het
morgenlicht de nacht opslorpt, eerst zich vermengend met de duisternis en dan
plots, als de zon de horizon bereikt, in een ontploffing van licht, van kleuren
en koralen. Hoe dikwijls al heb ik dit meegemaakt, hier te lande, aan zee of in
de bergen. de dageraad, het ochtendgloren is meer dan een gedicht, het is een
symfonie, het is een wonder en dan ook, wist Pauwels, dat wie dit mist, niet heeft
geleefd.
Louis
Pauwels (1920-1997), was geboren in Gent, zijn moeder was een Gentse, zijn
vader heeft hij niet gekend. Hij werd opgevoed in Parijs, maar hij voelde zich
in hart en ziel, een Vlaming in Frankrijk. Hij schreef als een Fransman met
Vlaamse roots. In zijn Blumroch, waar hij het heeft over de Icaros van
Bruegel, schrijft hij :
Jaime Bruegel. Je suis flamand. Mon cur
flamand adore cette paix compacte, sy repose, sy dilate.
IK meen te weten waar hij deze zin over het
rateren van het leven opgeraapt heeft. Hij begint, schrijft hij, elke morgen,
zomer als winter met een duik in de zwemkom:
Pour moi qui plonge dans leau froide en toutes saisons, les heures du
matin ont des roses dans les cheveux, même en hiver. Quand je sors de leau,
jéprouve toujours lallégresse dexister
[1]
Ik kan aannemen dat hij zich, na zijn duik, oeverloos
vol adrenaline voelt en dat hij meewarig opkijkt naar zij die dit gevoel niet
kennen en die gedachte regelmatig opduikt.
Als ik zijn werken overloop dan is het zeker niet
hij qui a raté sa vie. Integendeel
hij moet volgens mij gezien en gerekend worden als een grote Vlaming, een geboren
Gentenaar die, ingevolge de levensomstandigheden - zijn moeder huwde een
Parijzenaar - opgevoed werd in Parijs
en onvermijdelijk in het Frans schreef. Hier
bij ons is hij totaal miskend, in Frankrijk was hij een groot schrijver en
stichter van o.m. het tijdschrift Le Planète
en later van Question de.
Ik was geabonneerd op beide tijdschriften die mijn
visie op de wereld totaal hebben gewijzigd, die een ruimte hebben gecreëerd in
mijn gedachten die ik anders niet zou gekend hebben. Ik heb hem als dusdanig,
wat mijn vorming betreft, nog niet vernoemd, maar Pauwels vooral dan met zijn
tijdschriften, heeft in een grote mate de lijn van mijn leven bepaald, ik geef
er me nu rekenschap van.
Dankzij hem - en beide tijdschriften - verwierf ik
een uitzicht op een brede gamma van onderwerpen die ik anders niet zou gehad
hebben;
kende ik de verwondering van het buitengewone, wist
ik dat er in het verleden dingen gebeurd zijn waarvan we niet de minste notie
hebben hoe ze ooit zijn tot stand gekomen, hij opende mijn geest op Gurdjief,
op Ouspenski, op Bentov, op Borges, op tal van feiten en gebeurtenissen waarvan
ik anders niets zou geweten hebben.
Ik had een kast vol met de tijdschriften van hem,
ik realiseer me nu ook dat het een bibliotheek was waarin een kennis lag
opgeslagen die al het normaal gekende ver overtrof. Het is een ramp geweest, al
deze werken/tijdschriften, bij gebrek aan plaats, te hebben moeten achterlaten op de Ajuinlei in Gent.
Louis Pauwels was iemand die de Nobelprijs
Letterkunde meer dan verdiende, maar die nooit heeft gekregen omdat hij,
volgens velen, allen droogstoppels, te fantast was. Maar wat is het dat ons het
meest voedt, is het niet het fantastische?
Wie hem nader wil leren kennen, Google weet er
alles over. Voor mij was hij in heel wat zaken een baanbreker. De lay out
alleen van Le Planète was er een
voorbeeld van.
[1] Louis Pauwels : Blumroch,
ladmirable ou le déjeuner du surhomme. Gallimard 1976
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Louis Pauwels, de vergeten Vlaming |
Qui rate les aubes rate sa vie, een boodschap die Louis Pauwels de wereld in
stuurde en die me, nu al een eeuwigheid geleden, bereikte om me niet meer los
te laten en , te gepasten tijde te hernemen. En hij heeft groot gelijk.
Getuige ervan, hoe het
morgenlicht de nacht opslorpt, eerst zich vermengend
met de duisternis en dan plots, als de zon de horizon bereikt, het een
ontploffing wordt van licht, in kleuren en in koralen. Hoe dikwijls
ik dit al heb meegemaakt, hier te lande, aan zee of in de bergen: de dageraad,
het ochtendgloren is meer dan een gedicht, het is een symfonie, het is een
wonder en dan ook, wist Pauwels, dat wie dit mist, niet heeft geleefd.
Louis
Pauwels (1920-1997), was geboren in Gent, zijn moeder was een Gentse, zijn
vader heeft hij niet gekend. Hij werd opgevoed in Parijs, maar hij voelde zich
in hart en ziel, een Vlaming in Frankrijk. Hij schreef als een Fransman met
Vlaamse roots. In zijn Blumroch, waar hij het heeft over de Icaros van
Bruegel, schrijft hij :
Jaime Bruegel. Je suis flamand. Mon cur
flamand adore cette paix compacte, sy repose, sy dilate.
IK meen te weten waar hij deze zin over het
rateren van het leven opgeraapt heeft. Hij begint, schrijft hij, elke morgen,
zomer als winter met een duik in de zwemkom:
Pour moi qui plonge dans leau froide en toutes saisons, les heures du
matin ont des roses dans les cheveux, même en hiver. Quand je sors de leau,
jéprouve toujours lallégresse dexister
[1]
Ik kan aannemen dat hij zich, na zijn duik, oeverloos
vol adrenaline voelt en dat hij meewarig opkijkt naar zij die dit gevoel niet
kennen en dat bij dergelijke gebeuren, de gedachte à ceux qui ratent leur vie, regelmatig opduikt.
Als ik zijn werken overloop dan is het zeker niet
hij qui a raté sa vie. Integendeel
hij moet volgens mij gezien en gerekend worden als een grote Vlaming, een geboren
Gentenaar die, ingevolge de levens-omstandigheden - zijn moeder huwde een
Parijzenaar - opgevoed werd in Parijs
en schreef in het Frans. Hier bij ons is
hij totaal miskend, in Frankrijk was hij een groot schrijver en stichter van
o.m. het tijdschrift Le PLanète en later van Question de.
Ik was geabonneerd op beide tijdschriften die mijn
visie op de wereld totaal hebben gewijzigd, die een ruimte hebben gecreëerd in
mijn gedachten die ik anders niet zou gekend hebben. Ik heb hem als dusdanig,
wat mijn vorming betreft, nog niet vernoemd, maar Pauwels vooral dan met zijn
tijdschriften, heeft in een grote mate de lijn van mijn leven bepaald, ik geef
er me nu rekenschap van. Dankzij hem - en beide tijdschriften - verwierf ik een
uitzicht op een brede gamma van onderwerpen die ik anders niet zou gehad
hebben.
Dankzij hem kende ik de verwondering van het
buitengewone, wist ik dat er in het verleden dingen gebeurd zijn waarvan we
niet de minste notie hebben hoe ze ooit zijn tot stand gekomen; hij opende mijn
geest op Gurdjief, op Ouspenski, op Bentov, op Borges, op tal van feiten en
gebeurtenissen waarvan ik anders niets zou geweten hebben.
Ik had een kast vol met de tijdschriften van hem,
ik realiseer me nu ook dat het een bibliotheek was waarin een kennis lag
opgeslagen die al het normaal gekende ver overtrof. Het is een ramp geweest, al
deze werken/tijdschriften te hebben moeten
achterlaten op de Ajuinlei in Gent.
Louis Pauwels was iemand die de Nobelprijs
Letterkunde meer dan verdiende, maar die nooit heeft gekregen omdat hij,
volgens velen, allen droogstoppels, te fantast was. Maar wat is het dat ons het
meest voedt, is het niet het fantastische?
Wie hem nader wil leren kennen, Google weet er
alles over. Voor mij was hij in heel wat zaken een baanbreker. De lay out
alleen van Le Planète was er een voorbeeld van.
[1] Louis Pauwels : Blumroch,
ladmirable ou le déjeuner du surhomme. Gallimard 1976
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
De Namiddagen |
s
Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten
tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld
ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.
Ik
kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen
die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont
Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.
Ik
hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht,
binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.
Om
deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier
optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij
het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig
geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.
Daarna
waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen
de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de
aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?
Ik
had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te
kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest
klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime living, een diepere, bijna
mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te
weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu
zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals
het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om
lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.
Ik
zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas
nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.
Veel
is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen,
misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar
bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik
mis en waarom ik het mis.
Nu
nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word,
denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met
hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken
boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een una notturna van Luigi Dallapiccola op de achtergrond.
Is
het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog
samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd
zijn zal?
Ik
denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd
het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld
die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.
We
voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
De Namiddagen |
s
Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten
tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld
ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.
Ik
kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen
die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont
Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.
Ik
hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht,
binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.
Om
deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier
optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij
het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig
geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.
Daarna
waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen
de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de
aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?
Ik
had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te
kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest
klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime libving, een diepere, bijna
mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te
weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu
zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals
het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om
lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.
Ik
zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas
nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.
Veel
is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen,
misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar
bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik
mis en waarom ik het mis.
Nu
nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word,
denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met
hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken
boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een una notturna van Luigi Dallapiccola op de achtergrond.
Is
het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog
samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd
zijn zal?
Ik
denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd
het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld
die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.
We
voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
De namiddagen |
s
Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten
tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld
ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.
Ik
kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen
die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont
Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.
Ik
hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht,
binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.
Om
deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier
optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij
het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig
geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.
Daarna
waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen
de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de
aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?
Ik
had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te
kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest
klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime libving, een diepere, bijna
mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te
weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu
zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals
het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om
lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.
Ik
zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas
nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.
Veel
is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen,
misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar
bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik
mis en waarom ik het mis.
Nu
nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word,
denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met
hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken
boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een una notturna van Luigi Dallapiccola op de achtergrond.
Is
het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog
samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd
zijn zal?
Ik
denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd
het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld
die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.
We
voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
De namiddagen |
s
Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten
tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld
ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.
Ik
kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen
die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont
Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.
Ik
hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht,
binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.
Om
deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier
optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij
het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig
geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.
Daarna
waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen
de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de
aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?
Ik
had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te
kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest
klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime living, een diepere, bijna
mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te
weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu
zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals
het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om
lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.
Ik
zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas
nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.
Veel
is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen,
misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar
bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik
mis en waarom ik het mis.
Nu
nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word,
denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met
hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken
boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een una notturna van Luigi Dallapiccola op de achtergrond.
Is
het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog
samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd
zijn zal?
Ik
denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd
het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld
die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.
We
voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
De namiddagen |
s
Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten
tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld
ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.
Ik
kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen
die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont
Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.
Ik
hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht,
binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.
Om
deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier
optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij
het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig
geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.
Daarna
waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen
de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de
aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?
Ik
had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te
kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest
klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime libving, een diepere, bijna
mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te
weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu
zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals
het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om
lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.
Ik
zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas
nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.
Veel
is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen,
misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar
bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik
mis en waarom ik het mis.
Nu
nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word,
denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met
hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken
boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een una notturna van Luigi Dallapiccola op de achtergrond.
Is
het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog
samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd
zijn zal?
Ik
denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd
het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld
die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.
We
voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
De namiddagen |
s
Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten
tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld
ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.
Ik
kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen
die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont
Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.
Ik
hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht,
binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.
Om
deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier
optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij
het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig
geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.
Daarna
waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen
de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de
aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?
Ik
had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te
kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest
klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime living, een diepere, bijna
mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te
weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu
zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals
het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om
lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.
Ik
zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas
nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.
Veel
is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen,
misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar
bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik
mis en waarom ik het mis.
Nu
nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word,
denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met
hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken
boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Mahler, of een una
notturna van Luigi Dallapiccola op de
achtergrond.
Is
het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog
samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd
zijn zal?
Ik
denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd
het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld
die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die almaardoor dichter komt.
We
voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Foto |
Begrijpe me goed - vooral nu ik in euforie ben
ontwaakt - ik weet niet meer wat ik reeds geschreven heb over de boeken die ik
las, de plaatsen die ik bezocht, de theorieën die ik verkondigde. Alles is een kleine
bibliotheek in mijn hoofd, opgeslagen in de vier à vijf duizend paginas die ik
al geschreven heb. Ik vul aan of wijzig wat er al staat en tussendoor
verschijnt er iets totaal nieuw. Maar meestal heb ik het gevoel me te bevinden
in een draaikolk van teksten. Ik doorblader mijn oudste blogs, deze van 2010, 2011, 2012, maar
als ik ze overloop, als ik ze herlees, is het alsof ik sinds die jaren niets
nieuws meer geschreven heb.
Is het omdat ik telkens op hetzelfde terugkom, op
dezelfde boeken, meestal deze van een vorige generatie, en zijn in feite, mijn
hoofd een grote verwarring zijnde, mijn blogs van nu, herkauwingen?
Hoe moet ik dan verder, blindelings om me heen
tastend, hopende op een goede landing. Echter je denkt of schrijft niet blindelings.
Zo, ik zeg je maar dat ik het soms moeilijk heb, gisteren vooral als ik dacht
Beethoven te zijn, zittend voor de piano en herinneringen oproepend die me zo
overvielen en die ik nam zonder er over na te denken, en zeker zonder het
gebruik van welke parameters ook, deze om te zetten, niet op een notenbalk,
zoals Beethoven, maar opgetekend in paragrafen en fragmenten, hopende.
En het werd een mengeling van beelden die zich
aanbieden in jou als je schrijft en soms verspringen van de hak op de tak, om
uit te komen op een ogenblik in een bepaalde plaats, op een bepaald tijdstip,
in wel bepaalde omstandigheden.
En zo gebeurt het ook, dat mijn blogs zelden in de
verlenging liggen van de voorgaande, maar misschien wel in de verlengging van
een fragment van zes maand ervoor.
Trouwens, en het verontrust me enigszins, niet
alleen mijn lichaam maar ook mijn geest schijnt stilaan een hogere leeftijd te
bereiken, ik riskeer, zoals een wortel zonder water, uitgedroogd te raken, wat even erg is en
weinig belovend.
Is het de verkoudheid die aansleept, is het de hitte
van de namiddag, de schemer in de kamer met de gordijnen dicht geschoven?
Het
is het vele samen, opgesloten in het huis, denkend aan een vriend in Bretagne,
de wind, de golven, de luchten; denkend aan de bergen, en de koelte van de
toppen, alle herinneringen die doorheen je gedachten vloeien, even ophouden, om
dan over te gaan in andere gedachten terwijl je schrijft.
Of
is het beeld dat ik hier oproep, de foto van mezelf die ik je toestuur, het
tegenbeeld van de euforie die opwelde na de voetbalmatch België- Brazilië; een
gebeuren dat zich voltrekt, once in a
lifetime. En dan denk ik onvermijdelijk aan de vraag van Pilar aan Roberto,
na zijn wandeling over de heide met Maria, in For
whom the bell tolls, Did the earth
move?
30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |