xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Ugo heeft
zijn dagboek bijgehouden, schrijvend in zijn page-a-day diary van de Economist
- waarvan het papier zacht is op de rectozijde en korrelig op de
versozijde, en dit met zijn pen, met inkt, lie de
thé van J.Herbin depuis 1670,
die er licht krassend maar o zo vloeiend over glijdt, en hierbij denkt hij aan
de grote Umberto Eco die in zijn In de
Naam van de Roos ons meldt dat hij de geschiedenis van Adson van Melk
neerschreef in een paar grote schriften van de Papeterie Joseph Gilbert waarin het zo prettig is te schrijven als de
pen zacht is.
En het
schrijven in zijn dagboek is een even grote vreugde geweest voor hem en die
vreugde is gebleven, zoals het een vreugde moet geweest zijn voor Umberto Eco.
Eigenlijk is het meer dan een vreugde het is een noodzakelijkheid, het schrijven is voor hem een ziekte, een drug geworden.
*
Als
hij dan terugdenkt aan zijn droomlandgoed uit zijn jeugd - het is ook dit van
zijn jongste broer geweest - gelegen aan de rand van een bos dat eens park was
en waar het licht opkomt, is hij deze morgen de knaap van tien, twaalf,
veertien jaar. Hij heeft geen globaal beeld meer van die knaap van toen, maar
hij weet wel dat het uitzicht van park en landgoed totaal verwilderd was. De
gracht er omheen dichtgegroeid met els en struikgewas, met varens en mossen,
met waterplanten en salomonszegel terwijl verdorde takken en omgewaaide bomen
het nog verder in de tijd duwden.
Er
hing een sfeer van geheimzinnigheid over erf en park. Mede doordat de bewoners
ervan leefden als kluizenaars scheen het, alsof het geheel gestold lag in de
greep van de tijd. Was het alsof de geest van de geslachten die er geleefd
hadden nog tussen de bomen hing en het landgoed als een eiland boven de aarde
dreef.
Als
knaap werd hij er als het ware naar toe gezogen en op een namiddag was de roep
ervan zo groot dat hij het gewaagd had, over de uitgedroogde gracht die rook
naar modder en rottende bladeren, die rook naar de kamperfoelie aan zijn mond,
het park binnen te dringen tot de witgekalkte muren van een prieeltje, in wat
eens de achtertuin van het vroegere kasteel, zal geweest zijn.
Hij
had binnengekeken door het raam om een fractie lang te staren in de wijd open
ogen van een halfnaakte vrouw met donkere haren in slierten over haar bezweet
gelaat, en over haar gebogen de rug van een man.
Hij was toen hals over kop weggerend, de handen voor zich
uit, zijn adem schreeuwend in zijn borst en hij was blijven lopen tot de
eerste huizen van het dorp, om dan in een brede zwaai, langs een veldweg terug
te keren over de boomgaard naar het ouderhuis.
Moeder
dacht dat hij gevochten had toen ze de klonter bloed zag op zijn wang, maar hij
vertelde dat hij in de bramen was vast geraakt. Van het koppel repte hij met
geen woord en zeker niet wie hij gemeend had te herkennen.
Nu
vraagt hij zich af of dit voorval geen inbeelding is geweest, of tal van feiten
die hij zich herinnert wel werkelijk hebben plaatsgevonden; of het wel zo is
geweest dat er, toen ze op een avond aan het spelen waren op de weide, een man
voorbijkwam op de fiets die hen toeriep dat drie mannen verdronken waren in een
waterput; of het wel echt was dat hij op een dag aan de
rand van het bos een vuursalamander had gedood - er werd verteld dat een beet
ervan giftig was - en dat hij daarna de moed had gehad zijn vinger te plaatsen
op het roerloze, koude, geel-zwarte vel.
Maar
werkelijkheid of niet, deze beelden of waren het dromen, en vele andere blijven
hem bezoeken, krijgen een nieuwe omkleding, een lossere inhoud en vervagen, en
van de vrouw en de man die de liefde bedreven in het prieel gaat nu geen
verwarring meer uit zoals dit vroeger, lang het geval was geweest.
Ook,
omdat hij heeft lief gehad op vele plaatsen: in het rijpend koren - waar hij
Knut Hamsun las - in het wilde gras, tussen de bloeiende brem die woekerde rond
dolmen en menhirs; in het ochtend bed van een voor hem opengelaten woning en op
zovele andere plaatsen, getuigen van het leven dat opspringt, onhoudbaar, oncontroleerbaar,
en dit herdacht en herschreven. Of de totaliteit ervan die verstrengeld ligt in
de knaap en de man die hij geweest is, samengebald in die ene, zich steeds
hernieuwende herinneringen.
En
als hij een beeld aanraakt daagt een ander beeld op, wordt het een snoer van
herinneringen die elk hun beurt willen krijgen. Echter hoe komt het dat er gebeurtenissen
zijn die verder zijn doorgedrongen en zich dieper in hem hebben vastgehecht en
andere die zich oplosten en bijna totaal vervaagden. ...
|