xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Na
voor dag en dauw zijn aanhef te hebben geschreven, was hij gaan neerliggen op
de sofa voor de haard met een deken over zich en had hij gedroomd dat hij met
vader in een sneeuwstorm was. Dit was al eens gebeurd in werkelijkheid, toen
ze, midden in de nacht, een nacht midden in de oorlog, - hoe oud was hij toen
bij een hevige sneeuwval, een eik hadden afgezaagd in het bos, hout om te
branden in de Leuvense stoof bij gebrek aan kolen wellicht.
En
nu, in zijn droom, sneeuwde het en stonden ze voor een gebouw waarvan de gevel één
grote poort was, met talloze kleine luiken die open en dicht sloegen. Zo leek
het toch. Vader beukte met beide handen op de poort en riep naar hem woorden
die verloren waaiden - lijk vele woorden, lijk vele dagen die verloren waaien, lijk
een jeugd die wegwaait - maar hij wist duidelijk, heel duidelijk wat vader hem toe
roepen wilde.
En
terwijl hij de koffie zet in de keuken staan de woorden duidelijk getekend in
zijn gedachten, en is het alsof hij ze lezen kan in de kruinen van de bomen in de
lichtgrijze luchten.
Hij
kan deze woorden nu, overmoedig, uitdragen over die holle weg die hij nemen
wil, want hij weet, en niemand zal dit hem ooit ontnemen, dat de geest niet ontstaan is uit de materie
maar dat het de geest is die de materie heeft gebaard.
In
feite, als hij erover nadacht waren zijn dagen al lang dooraderd met wat zich
langzaam in hem aan het definiëren was; een zaadbol die zich vormde, waarin
vele begrippen uit zovele boeken en zovele gedachten in schubben over elkaar
lagen. Het wondere was dat het kiemproces van deze zaadbol in de voorbije nacht
in gang was gekomen, alsof alle geheime elementen van zijn bestaan, zich
gekruist hadden op die nameloze plaats die zijn lichaam was en nu, ineens, deze
grote idee hadden doen opspringen dat al wat is, ontstaan is uit de Geest.
Aldus
gebeurde het, dat het grote paradigma, dat in hem van bij zijn geboorte - al
wist hij het niet toen, al vermoedde hij het niet moet aanwezig geweest zijn
als een onzichtbare diagonaallijn, die bossen en velden, zeeën en stranden,
bergen en stromen, gebeurtenissen en gedachten doorkruiste. Een lijn die de
kleur en de adem van zijn dagen hield en in hem principes had uitgetekend en
vergrendeld, om plots, een fractie van tijd, los te komen en te convergeren in
één enkele hoofdzin, getekend door de Geest die onvermijdelijk in den beginne aanwezig
was.
En
als beschikker over het woord, is hij, Ugo dOorde, in deze ogenblikken van
zijn bestaan, almachtig geworden, zoals Tzinacàn, de magiër uit het verhaal van
Jorge Luis Borges,
Todopoderoso, is geworden na het
ontcijferen van de woorden van de god, verborgen in de vlekken op de pels van
de jaguar die naast hem, opgesloten zat, van elkaar gescheiden door een glazen
wand.
Almachtig,
om woorden te produceren die vertellen over wat gebeurde en wat niet gebeurde
of wat had kunnen gebeuren en op deze wijze macht te verwerven over de
realiteit als over de irrealiteit der dingen.
Want,
in het proces van het denken zijn, zoals de jaarringen in de boom, de klonters
herinneringen verweven die zijn jeugd zijn geweest en al wat was van de jaren
erna. Wel wetende dat hij bij dit alles afstand zal moeten doen en hij kan hier
niet lichtzinnig over heen - van het houvast dat vele jaren God is geweest.
Het
boek dat zich schrijft, is vandaag de enige mogelijkheid die hem nog rest, in
de laatste van zijn dagen, die zich aankondigen in de vertraagde gang van zijn
lichaam, om de totaliteit van wie hij was en is, te verlengen, over de dood
heen, naar de eeuwigheid toe. En het moet gezegd dat hij altijd, met grote
zekerheid heeft geweten dat hij eens ontwaken zou, uit wat hij nu noemen wil,
zijn geestelijke inertie.
Dit
betekent dat zijn boek gaat verhalen over de persoon, die hij was en de persoon
die hij had kunnen zijn en willen zijn. Hij zal dit doen met voor zich het
beeld van de grote Ovidius die hem, zonder aan te kloppen, regelmatig bezoekt. Ovidius
die, dankzij zijn Metamorfosen, overtuigd
was van zijn onsterfelijkheid, want wat er ook gebeuren mocht, zij zouden voor
eeuwig zijn naam meenemen in de tijd. Waarvan hier akte.
|