De idee die aan de basis ligt van de ‘Madeleine’ van Vézelay, wordt hernomen door de Benedictijner abt Suger die in 1135 besliste de abdijkerk van St. Denis in Parijs te gaan herbouwen.
Op het eerste zicht was zijn bedoeling, méér licht en méér ruimte te bekomen in zijn kerk om beter zijn schatten en relikwieën te kunnen uitstallen voor de pelgrims. Het kan echter ook, en dit schijnt ons heel aanvaardbaar toe, dat de abt Suger de Keltische idee van Vézelay heeft willen vertalen in een totaal andere architectuur.
Het gotisch koor van St. Denis wordt in 1144 ingewijd in aanwezigheid van Lodewijk VII , koning van Frankrijk en van de aartsbisschoppen en bisschoppen van Sens, Senlis, Soissons, Chartres, Reims, Beauvais. En allen, verbaasd door hetgeen ze te zien kregen, vertrekken heel waarschijnlijk met een greintje jaloezie in het hart en ook met het voornemen nog beter te zullen doen.
Terwijl Suger bezig was met zijn verbouwing, bouwde Bernardus van 1138 tot 1147 aan zijn abdijkerk van Fontenay, in een grote soberheid van stijl en zonder de minste versiering van de kapitelen, zoals hij het wilde voor alle cisterciënzers-kerken opdat, zo zegde hij, zijn monniken niet zouden afgeleid worden in hun gebed.
Suger daarentegen wil het licht als een integrerend deel van zijn kerk en laat boven de ingangsdeur volgende tekst aanbrengen :’L'esprit aveugle surgit vers la vérité par ce qui est matériel et, voyant la lumière, il ressuscite de sa submersion antérieure’.
Of vrij vertaald: de geest in de duisternis ontwaakt, dank zij het zichtbare tot de waarheid en doordrongen van het licht verrijst hij uit zijn vroegere verborgenheid.
Het licht valt binnen in zijn kerk, gevoed en gewijd door de symbolen en de heiligenfiguren in de brandramen; en het is in dit licht dat de mens wordt ondergedompeld. Dit ook is een Keltische idee, de vergoddelijking van het licht, en het is ook deze idee die gevolgd zal worden bij de bouw van de kathedralen. Alle elementen van de traditie zullen er in verwerkt worden en versterkt door de krachten eigen aan de vorm van de constructie, de oriëntatie ervan, de inplanting, eigen aan de stenen zelf.
We moeten ons hier toch wel de vraag stellen waar de bouwers en architecten van de XIIde eeuw hun kennis hebben opgedaan. En een tweede vraag ook waar haalde men al deze meester-bouwers, metsers, beeldhouwers en schrijnwerkers, gezien er van 950 af een ware bouwexplosie ontstaat. Men leze o.m. de kronieken van Raoul Glaber (+1050) aangehaald door Louis Charpentier in ‘Les Mystères des Templiers’.
Jean Gimpel in ‘Les Bâtisseurs de Cathédrales’ geeft ons het antwoord op de eerste vraag: ‘de bron van de wetenschap en kennis zijn de Arabieren; het zijn zij die in de loop van de IXde en Xde eeuw een prachtige synthese hebben opgesteld van de kennis van de oosterse- en hindoewereld en dit vooral op het gebied van architectuur en geometrie.
Zoals men weet zijn het de Arabieren die de wiskunde, scheikunde, algebra en de beginselen van de driehoeksmeetkunde hebben ontwikkeld en er de basis hebben van gelegd. Deze kennis werd in de XIde en XIIde eeuw in Spanje, in de Arabische universiteiten onderwezen zowel aan muzelmaanse als aan joodse en christelijke studenten. Het is Raymond, aartsbisschop van Toledo die in het begin van de XIIde eeuw een school stichtte voor vertalers om Griekse teksten, vertaald in het Arabisch, en oorspronkelijke Arabische teksten, naar het Latijn te vertalen. En het is Adelard van Bath die het volledig werk van Euclides, die leefde in de IIIde eeuw voor Chr.,vertalen zal.
Wat de tweede vraag betreft vinden we misschien het antwoord in het ‘Regius Manuscript’ ook nog genoemd: ‘De kunst van de Meetkunde volgens Euclides’. Dit "Regius Poem", gesteld in Oud-Engels, zou dateren van 1390 en handelt over de oudst gekende keure van de ‘masonry’. Het bevat een preambule gevolgd door alle voorschriften, zo professionele, morele als religieuze, inzake het werk van metser, verdeeld over 15 artikelen waaruit de essentie, later zal overgenomen worden in de constitutie van Anderson (begin van de moderne vrijmetselarij) van 1723.
In de preambule wordt gewag gemaakt van een oud perkament handelend over de ‘goddelijke kunst’ ook genoemd ‘koninklijke kunst’ dat voorgelegd werd aan Athelson, soeverein van Engeland en waarin gezegd wordt dat deze soeverein een bijeenkomst belegde teneinde het statuut van het ambt van metser vast te leggen. Athelson leefde in de Xde eeuw, en de bijeenkomst waarvan sprake vond naar alle waarschijnlijkheid plaats in York in 925 (zo signaleert ons toch René Dez in zijn ‘Manuscrit Regius de 1390’).
Maar dit perkament bevat ook een ander element waarover weinig gezegd wordt en dat mijns inziens zeer belangrijk is, namelijk de raad die aan de edelen, ‘arm in goud, maar rijk in kinderen’, gegeven wordt hun kinderen toe te vertrouwen aan geleerde klerken die hen zullen onderwijzen in de edele kunst, de schoonste van alle beroepen, de "masonry". We zouden hieruit kunnen besluiten dat de vorming van meester-bouwers en metsers het voorwerp uitmaakte van een vooropgestelde politiek uitgewerkt door de abten in de kloosters en dit over meerdere generaties. Zoals dit ook het geval was voor de Chinese keizer die eenzelfde politiek volgde met het oog op de bouw van de Chinese muur (zie Franz Kafka: ‘Beim Bau des Chinesischen Mauer’). Deze kunst werd meer dan waarschijnlijk onderwezen in de kloostergemeenschappen en dan vooral in deze van de benedictijnen en de cisterciënzers. En men zou kunnen stellen dat het onverwacht opduiken van Bernard, samen met een dertigtal vrienden en familieleden bij de bouw van de abdij van Citeaux, in het licht van deze oproep moet gezien worden.
We durven zelfs vooropstellen dat de meester-bouwer voor vele kerken de abt zelf moet geweest zijn. Zo hebben we in ons geheugen het beeld van Saint-Thibault in het portaal van zijn kerk in het kleine Bourgondisch dorpje met dezelfde naam die in zijn manipel heel duidelijk het teken van de druïde draagt: een hexagram gevormd door twee driehoeken omgekeerd over elkaar getekend.
De naam Euclides stond er borg voor dat de oosterse meetkundige kennis en o.m. de oriëntatieregels gerespecteerd bleven en toegepast werden zodat elk sacraal bouwwerk geconcipieerd zal worden zo dat het zich, symbolisch althans, integreren zal in de onzichtbare krachtlijnen van de kosmos.
|