Wat gisteren aan mijn geschriften enige gestalte gaf was mijn verwijzing naar een werk van Alan W. Watts[1] in het bijzonder naar een zin, een passage die hij haalde uit de ‘Dhammapada, a collection of sayings of the Buddha’:
‘All that we are is the result of what we have thought. It is founded on our thoughts; it is made up of our thoughts.’
Watts vindt dit, en ik ben het eens met hem:
‘The same statement that opens St. John’s Gospel: ‘In the beginning was the Word, and the Word was with God, and the Word was God. … All things were made by him (the Word) and without him was not anything made that was made’.
En hij gaat verder:
By thoughts or mental words we distinguish or ‘make’ things. Without thoughts, there are no ‘things’, there is just undefined reality. ’
Ik heb ettelijke malen gezegd en geschreven, zonder de denkende mens is al wat hier is een betekenisloze realiteit. Een Universum dat er zou zijn zonder er te zijn, want niemand was/is er om er over te oordelen.
We besluiten hieruit dat de mens er is om te bevestigen dat het Universum er is. Dit is de opdracht van de mens, van de homo sapiens, de rol die hij te vervullen heeft opdat het Universum er wezenlijk zou zijn. Hij is hier dus niet ‘zo maar’. Hij is zeker niet het toeval waar Jacques Monod het over heeft. Hij heeft zijn reden er te zijn of, er is een reden waarom hij er is.
Het is me dus heel duidelijk dat het Woord dat er van in den beginne was - dat vóór de Big Bang er was - noodzakelijk was opdat van al wat is, het geweten zou zijn dat het er is.
Voor de leer van Boeddha is dit weten het begin van alles. De filosofie van het Westen schijnt me hier overheen te stappen, men trekt hier geen conclusies uit, want indien men het zou gedaan hebben dan hadden we meer aandacht geschonken aan de zin waarmede Johannes - waar hij die ook moge gehaald hebben? - zijn Evangelie begint.
Een zin die het begin van een beschaving had moeten zijn: ‘Without thoughts nothing exists’, ‘niets bestaat zolang er niet wordt over nagedacht.
Zoals er misschien, duizenden Universums zijn die er niet zijn omdat wij er niets van af weten. Zoals er geen coronavirus was zolang we er niet wisten dat hij er was. Het weten is nodig opdat het er zou zijn. Ik herhaal, dit geldt in de eerste plaats voor het Universum, ware de mens er niet, het Universum of het er was of niet maakte geen verschil.
‘De Wijsheid van de Onzekerheid’, is de titel van het boek van Alan Watts: de onzekerheid van het niet weten die onze leidraad zijn moet.
Dat in den beginne het Woord ‘moet’ geweest zijn, is voor mij een grote zekerheid, want zonder het ‘Woord’ - het denken en het weten - was het Universum of het er was of niet, een luchtbel. Het is er nu omdat de mens er is.
Het bevreemdende is dat het er is opdat de mens er zou kunnen zijn én, de mens is er opdat het Universum er zou kunnen zijn. Beide, Universum en mens zijn even noodzakelijk, ze zijn een uiting van het Woord dat er in den beginne was.Als er hier op aarde één vraag is die ons, boven alles moet bezig houden, dan is het ‘het Woord’ dat het begin is van alles.
Boeddha zal dit lang vóór ons, geweten hebben!
[1] Alan W. Watts: ‘The Wisdom of Insecurity’, Ridere & Company, London, 1974.
|