Wat ik gisteren schreef is de laatste jaren een vast thema geweest te resumeren als: het Universum is er omwille van de mens omdat de mens er zijn moest omwille van het Universum. Tussen beide in is het Woord, waaruit al dat is, is ontstaan.
Ik herhaal me dus regelmatig, het is een levensregel voor iemand die rondloopt met in zijn gedachten een stellingname, die hij tracht te verkondigen, telkens via een andere, beter samengevatte weg. Het is een enige wijze om de aandacht gaande te houden en een antwoord te hebben op de vraag: waarom zijn we hier. Met het stoïsche antwoord, we zijn hier omdat het Universum ons nodig heeft om er te zijn. Er is hier voor mij, geen speld tussen te krijgen; beide mens en Universum zijn er als een product van het Woord, als het Woord zelf.
Een waarheid die een vertrekpunt is voor elke filosofische of religieuze gedachte. En er is geen ander vertrekpunt dat zo geladen is om een discussie aan te gaan over wat het leven is en wat de dood.
Wat ik nu schrijf is nog een uitloper van mijn geschriften van de vorige dagen, het is de kroon erop, het is het sluiten ervan; terwijl ik deze morgen - hoe vreemd gedachten kunnen reizen - in mijn mond de eerste regels hield van ‘The waste Land’ van T.S. Eliot:
April is the cruellest month, breeding Lilacs out of the dead land, mixing Memory and desire, stirring Dull roots with spring rain.
Een eigenlijk, ongewoon harde aanvang om ermee een gedicht te beginnen: ‘April is the cruellest month’, door Paul Claes[1] vertaald als ‘April is de grimmigste maand’. Die seringen laat opbloeien uit dode gronden en lome wortels zwellen doet met lenteregens. Weliswaar, ‘cruel’ is april dit jaar, qua weer niet geweest, maar qua niet te takelen virus wel natuurlijk.
Ik betitelde gisteren mijn blog: ‘Over het Bevreemdende’ dat er is in de verhouding Universum / mens; het is even bevreemdend hoe we hier rondlopen vandaag, opgejaagd door een onzichtbaar maar gevaarlijke virus, om deze reden ook mijn verwijzing naar ‘het Barre Land’. Het handelt hier wel niet over eenzelfde barheid, maar dan toch over een barheid wat mogelijks de toekomst betreft.
'Het Barre Land' van Eliot van bijna 100 jaar terug, symboliseert hier het morele verval van de moderne wereld. Paul Claes schrijft hierover in zijn inleiding:
‘Oswald Spengler profeteerde de ondergang van het Avondland. Het fin de siècle overleefde zijn flirt met de decadentie niet. De dood van Marcel Proust luidde het symbolisme uit, de dodecafonie brak met de tonale traditie, de dadaïsten afficheerden het einde van de kunst. Nooit eerder had de Europese cultuur een zo diepgaande crisis gekend.
En het was hier tegenover dat T.S. Eliot zich verzette met een lang gedicht dat oorspronkelijk 835 regels kende maar door Ezra Pound herleid werd tot 433 regels.
Ik denk dat wat de kunst betreft het land nog altijd even bar is en dat de barheid tot de top gedreven werd door de toestand waarin we ons thans bevinden. Als we er ooit uit geraken, als we terug een normale bloei zullen kennen, een normale lente dan zal dit onvermijdelijk een kentering op vele gebieden veroorzaken, voorzeker meer dan het gedicht ‘The waste Land’ heeft bereikt, want het was een uiterst moeilijk te begrijpen vorm van poëzie. In zijn boek heeft Paul Claes 100 pagina’s nodig om te zeggen waar het over gaat en van waar de beelden komen door Eliot gebruikt. In feite geeft het een overzicht van de Literatuur te beginnen bij Chaucer, op bedevaart naar het graf van Thomas Becket in Canterbury.
Wat heeft mijn inleiding van 180 woorden hier te maken met een gedicht van Eliot? Eigenlijk niet zo veel ware het niet dat we nu volop rondlopen - bij wijze van spreken - ‘in a waste land’ met de dood aan ons zijde. En dat de idee van het ‘being wasted’ slaat op de dagen die we doorbrengen in quarantaine voortvloeiend uit wat achter deze zonnige dagen verborgen aanwezig is, het uitzichtloze van wat voor ons ligt.
Wie weet voor hoe lang nog?
[1] Paul Claes: ‘T.S. Eliot Het barre land’. De Bezige Bij, 2007
|