Wie heeft het uitgevonden te zeggen dat de morgen goud heeft in zijn mond, alsof dit een grote waarheid zou zijn, een waarheid als een koe, wat ik ook niet begrijp of wil begrijpen. Ik vind dat de morgen een last kan zijn, het begin van een gevecht met de tijd, want je weet bij ondervinding dat de morgen vlug voorbij is, dat de middag er aan komt, de namiddag en de avond. En dat je vooral, vooral geen tijd te verliezen hebt, die je dan toch verliest als je de morgen zijn gang laat gaan.
Vooral als je niet veel in je hoofd hebt moogt je je niet wagen aan enig uitstel, want als je niets hebt in de morgen zul je ook niets hebben in de uren die er op volgen. Dit ook is je ondervinding. En je hebt in je hoofd tal van vrienden waarvan je weet dat ze je lezen zullen en dat je hen niet moogt ontgoochelen, want dit is het ergste dat je kan overkomen.
En je voelt het wel, je weet het als je, in je onmacht beter te presteren, een tekst laat gaan die je beter niet geschreven had en dat een blanco blad beter ware geweest, hoewel dit ook geen oplossing is en je geen vrede schenkt met jezelf.
Maar je werkt vlug en, je hebt Allan W. Watts’ ‘The Wisdom of Insecurity’ ergens liggen, - ik kom er morgen op terug - een zin van hem die hij gaan halen is in India, waaraan hij de beginwoorden van het evangelie van Johannes aan vast knoopt, je weet wel: ‘In den beginne was het Woord’. Een van de grootste en de diepste zinnen die ooit geschreven werden, duizendmaal sterker dan de eerste woorden van de Bijbel: ‘Baereshit bara elohim’. Waar weinigen akkoord zullen meegaan. Maar de zin van Johannes reikt heel wat dieper dan ‘in den beginne schiep God’; Johannes zegt wie en hoe die God was die de schepping inzette, het was ‘het Woord’, de Spirit, de Geest - le Verbe, zegt de Franse tekst - het werkende, het scheppende dat het Woord is.
Ik zou hier kunnen stoppen en wachten tot ik Alan Watts herlezen heb, maar Oosterse wijsheid is diep, heel diep denken. Is niet het ontrafelen van de geheimen van de schepping, maar beginnen met te zoeken wie die ‘ik’ is van ons, en, of die ‘ik’ alleen die van ons is, of begrepen is in de immense ‘ik’ die van het Universum is, waarbij deze laatste de realiteit is en de eerste, die van ons, maar een illusie is.
Dit eist van ons een diepgang in onze gedachten die we niet gewoon zijn te betrachten. Nochtans is het van groot belang te weten of er een ‘ik’ is die boven de ‘ik’ van ons allen staat. Of het correct is, wat ik schreef in een blog van een paar dagen geleden, dat er het leven van het leven is, waar we het merendeel van de tijd geen acht op slaan.
Het zal ons nu ook ontgaan. We hebben de instelling niet van de Hindoe of van de Boeddhist. Ons denken blijft oppervlakkige onze filosofie, reikt niet tot in het atoom, reikt niet tot in de ziel van het Higgsdeeltje waar de waarheid schuil gaat. We zijn heel arm aan inzicht, vooral dan deze die toegespitst is op de dood.
Eigenlijk leerden we niet veel meer dan vers 3, 19 van Genesis: ‘je bent van stof en tot stof keer je terug’. Wat niet hoefde vermeld te worden, iedereen weet dat; maar die ‘stof’ hier slaat op het lichaam, terwijl hier gedacht werd aan de ‘ik’ van het Universum waarvan ons ‘ik’ een deel is, een uiterst belangrijk deel als het op sterven aankomt.
Ik schreef dit de morgen van 23 april. Ik zal dit herzien in de loop van de dag, herzien naar de avond toe, misschien in het begin van de nacht, nog eens, om het dan in te loggen met een goed gevoel omdat ik, vertrekkende uit het niets, er toe gekomen ben open te bloeien in gedachten en iets te schrijven dat me een heel goed gevoel geeft.
Ik hoop dat je dit gevoel - een uitzicht op het oneindige - zult overnemen. Het is dan toch mijn bedoeling geweest.
|