Il fut un temps dat ik geïntrigeerd was door het woord ‘tempel’ omdat ik bij Titus Burckhardt gelezen had over de etymologie van het woord ‘templum’. Het vertolkte een plaats van waaruit men de natuurlijke fenomenen bestudeerde en voornamelijk de beweging van sterren en planeten en dat deze ‘contemplatie’ behoorde tot het sacrale.
Ik dacht toen aan ‘La mer d’airain’ die zich bevond naast de tempel van Solomon die, wellicht, fungeerde als een spiegel in de nacht die mogelijk maakte, dankzij de inkervingen in de rand van de waterkuip - want dat was die zee en van respectabele afmetingen - op de waterspiegel ervan de beweging van de sterren en planeten op te volgen. Noteer dat dit een gissing is van mij, maar ik zie niet in waarom, die ‘zee’ er zou gestaan hebben, rustend op vier maal vier ossen.
De tempel werd aldus gezien als een centrum van de wereld. Het was hier dat de scheiding lag tussen het sacrale en het profane. Al wat gebeurde in het sacrale wordt afgescheiden van het wereldse en situeert zich buiten de tijd, De tempel betreden betekende dus binnen gaan in het tijdloze, wat normaal is als je binnen gaat om een gesprek te hebben met je God.
Niets is er nog van het tijdloze vandaag, het Universum in beweging is geen plaats meer van het goddelijke, het is een terrein van het wetenschappelijke, een terrein van studie en onderzoek en kent zeker geen religieuze bijbedoelingen meer, deze gingen verloren, zoals er heel wat verloren ging dat van het tijdloze was, van het zijnde achter het zichtbare zijnde.
Het ontroerende in Genesis en Exodus zijn de gesprekken van de mens met zijn God, Jahweh. Hoe de schrijver(s) ervan zich zo iets konden inbeelden, met voor mij het summum in die relaties, de stem die kwam uit de brandende braamstruik. De stem van Jahweh die zijn naam noemde, zeggende dat hij ‘IK BEN’ was. Klaar en duidelijk: ‘zeg aan het volk dat ik ‘Ik Ben’ ben, of in andere bewoordingen, zeg hen dat ik het ‘Zijnde’ ben, duidelijker kan het niet: ik Jahweh ben al wat is, wat was en wat komen zal.
Georges Steiner, had het niet begrepen, hij noemde dit een tautologie weinigen hebben het begrepen. Ik zeg dus dat de schrijver ervan een groot filosoof moet geweest zijn, om in zijn tijd, te schrijven wat er staat, vooral op die bijzondere plaats in Exodus, waar Mozes barrevoets stond op heilige grond.
De Bijbel, het Oude Testament, werd niet voor ons geschreven, het is het verhaal van het Joodse volk, het is hun geschiedenis, hun verhouding tot hun God, geschreven in de moeilijk te vertalen taal, het Hebreeuws. We hebben niet het minste recht er iets verkeerd over te zeggen, zeker Dimitri Verhelst niet, omdat de tekst, evenmin als de Bhagavad Gita, niet van het Westen is.
Weliswaar is het voor ons het Boek der Boeken geworden, dat ons gevoerd heeft tot wat het Westen geworden is. Stel dat de Bijbel er niet geweest ware voor ons, stel dat het een dode letter ware geweest, wat zou er geworden zijn van ons, hoe zou de Keltische ondergrond, het ‘druïdische’ gedachtegoed dat ons bereikte van uit het oosten, geëvolueerd hebben in onze streken?
Want er was hier een religieuze stroming die duidelijk zijn sporen heeft nagelaten en zijn expressie vond in de talloze dolmen en menhirs verspreid over gans Europa - tot in de dorpjes van de Valais toe, waar van de God ‘Lug’ de naam gekerstend werd in, St.Luc - het waren allemaal zware rotsblokken die de beitel niet gekend hadden, zoals het ook gezegd wordt op drie plaatsen in het Oude Testament, ‘als je me een altaar bouwt in onbehouwen steen het moet’.
Wat rest er nog van wat grote ernst was drie à vier duizend jaar geleden, en wellicht nog heel wat verder in de tijd?
Dit is waar Titus Burckhardt me deze morgen heeft gebracht. De etymologie van het woord ‘tempel’ volstond om me te laten gaan in een bepaalde richting, deze van mij. Dit is hoe ik schrijf en wat ik schrijf.
Terloops, ware ik Brusselmans geweest - niet dat ik hem gelezen heb - hij zou geschreven hebben over een avond dat hij ‘a Bourbon, a ‘Four Roses’ was gaan drinken in een literair café in Gent, de ‘Hotsy Totsy’, open gehouden (destijds) door de broer van Hugo Claus; dat hij er een jonge vrouw had ontmoet met wie hij een spel schaak heeft gespeeld; dat ze daarna, ja, wat doet men na schaak te hebben gespeeld met een jonge, warme vrouw, als je je laat gaan als schrijver? Wel, ze hebben verder schaak gespeeld onder de lakens,
Wat niet mijn geval is al zou het wel hebben kunnen gebeuren, het schaken zeker dan toch.
|