.
Ik heb, in mijn Velikovsky-jaren, heel wat tijd doorgebracht in het Oude Testament, niet zoals Velikovsky zelf, niet zoals Robert De Telder, maar toch voldoende opdat bijzondere passages erin gegrift zouden staan in mijn geheugen, als zo iets afzonderlijk zou bestaan. Ik had er drie vertalingen van, later een vierde - een Spaanse vertaling van La Bible de Jérusalem - een boekje amper een vuist groot.
Mijn voorliefde ging naar de King James’ versie van 1611, omdat er Steinbeck was geweest, zijn ‘East of Eden’ die me gewezen had op het bestaan ervan. En, omdat ik het geluk had gekend, en geloof me, ik voelde me er gelukkig bij, het op een heuglijke dag, het te kopen in Rye, dichtbij Dover en wel een in soepel leder gebonden, niet groter dan een gewone roman, maar met uiterst fijn papier, een parel van uitgave, van drukkunst.
Ik weet nu dat de vertalingen uit het Hebreeuws, met inbegrip van de allereerste door de ‘Zeventig’ naar het Grieks, niet gelijklopend zijn; dat sommige passages gaten vertonen - ik had het onlangs over de vertaling van het woord ‘timshell’ - en twijfelachtig overkomen. Je hebt maar van Fabre d’Olivet zijn ‘La Langue hébraïque restituée’ te lezen om te zien met welke moeilijkheidsgraad de vertalers geconfronteerd waren. Ook Paul Nothomb in zijn - ik citeer uit het hoofd - zijn boek (?) over de vertaling van Genesis 3, 19, de verzen over onze terugkeer naar de stof, die volgens hen een terugkeer was naar de geest in de stof en die ik maar al te graag als de juiste zie, de meest passende, de meest verheerlijkende. Ik vond zelfs dat, indien deze passage vertaald ware geweest zoals het hoorde, er een andere Westen zou zijn ontstaan. Maar dat terzijde.
Daarna is er Kamal Salibi gekomen - wellicht zijn er andere geweest die terecht of onterecht, bestaande vertalingen hebben gekraakt - die in zijn boek van 1988, ‘The Secrets of the Bible People’, heel wat passages, geschiedkundige dan, gemeend heeft te moeten wijzigen. Hij heeft trouwens een revolutie teweeg gebracht in de plaatsen waar het Oude Testament zich zou hebben afgespeeld.
Aan mij zijn de geschiedkundige elementen voorbij gegaan, anderen zoals Velikovsky, zoals De Telder, hebben die voor absoluut vaststaande feiten aanvaard, ik heb meer gezocht naar de geestelijke waardes ervan en ben keer op keer bewogen geweest door de wijze waarop de verhouding van het volk en zijn leiders ten overstaan van Jahweh, hun God, werd uitgetekend. Het waren onweerlegbaar grote schrijvers die ons de verhalen, welke ook, brachten met liefde voor het woord en in alle eerlijkheid, tijdsgebonden, schreven over de feiten die zich hadden voorgedaan. Centraal in de geschiedenis van het Joodse volk staat voor mij en voor vele anderen, het gebeuren gekend als de tien plagen van Egypte en daaropvolgend, onder Joshua de opvolger van Mozes, de stilstaande zon en maan - Velikovsky ankerde zijn volledig oeuvre hier aan vast - gebeurtenissen met een dergelijke impact zodat het onmogelijk is dat die niet zouden hebben plaatsgevonden, niet noodzakelijk zoals ze staan afgebeeld, maar zoals ze beleefd werden en overgedragen. Er zijn er zelfs die schrijven dat zonder die twee gebeurtenissen het Joodse volk, als eenheid, niet zou bestaan hebben.
De geschiedenis heeft gewild dat de Bijbel, het Oude Testament van het Joodse volk, en de erna komende, en er ten dele uit voortvloeiende Christelijke geschriften de basis hebben uitgemaakt van onze westerse beschaving, waar we ons hebben goed bij gevoeld.
Het is duidelijk dat we er ons thans hebben van afgekeerd - het proces is aan gang - en we weten hoegenaamd niet in welke spiraal van omstandigheden we geestelijk en cultureel als volk gaan terecht komen, des te meer daar nu een totaal andere religie het hoofd opsteekt en haar infiltratie begonnen is.
Dit laatste is van de tijd van nu. Maar één zaak nog: ik weet met hoeveel zorg, uitmondend in spot en leedvermaak door velen, en ik noemde er al een, gekeken wordt, vooral naar het Oude Testament. Ik vind dat we het recht niet hebben, deze teksten als westers te beschouwen, kritisch te bekijken en overhoop te halen, door het meest opvallende aan de kaak te stellen. Als er zijn die het mogen doen, maar ze zullen er geen jota aan wijzigen, dan is het, het Joodse volk zelf.
Wij zelf kunnen enkel respect tonen voor de inhoud ervan. Een inhoud die de vertaling is, wellicht in heel wat gevallen gebrekkig, van de oorspronkelijke Hebreeuwse vorm, en wat meer is er gaat geen dreiging van uit. Een reden te meer opdat we er niet zouden aan raken.
|