Zo diezelfde dag, een wondere
lichtheid in hem, goed te zitten: een hulde te hebben gebracht aan zijn vriend
Patrick; zijn naam in neonletters geprojecteerd te hebben op het raam van de
wereld; hem uit de nevelen van de tijd terug gehaald te hebben, terug gebracht
onder de levenden die hem, hopelijk, opzoeken zullen dankzij het wonder dat
Google is.
Het laatste contact dat hij had met Patrick
- daarna is alles heel vlug gegaan - was op een morgen een brief van hem, een
behoefte die hij had, schreef hij, hij had aan hem gedacht en hij wou het hem
zeggen. Niets meer dan dat, hem zeggen dat hij hem dankte om zijn vriendschap.
Het was dus een zeer ongewone brief, een teken dat hij nog leefde en dat hij
moest weten dat hij zijn vriend was en, wellicht tezelfdertijd, maar dat wist
Ugo pas achteraf, dat hij hem duidelijk wou maken dat hij niet weg wou gaan
zonder zijn vriendschap voor hem te bevestigen.
Zijn dood, zo plots, was een slag
geweest. Hij was, de ziekte heersend, uit het leven gestapt. Ugo dacht niet dat
Patrick toen een afspraak had gemaakt met God, maar in zijn woorden en zijn
daden was er iets dat Ugo als eeuwig ervaarde, iets dat hij overbracht in zijn
doeken en op de wijze waarop hij in het leven stond, altijd positief ingesteld,
altijd creatief denkend en bezig zijnde. Een groot man, een grote vriend was
hij voor velen.
Ugo had die dag nog een andere, even
belangrijke rol te vervullen en met het vorderen van de uren is het voldaan
gevoel van de voormiddag omgeslagen en is er een spanning gekomen omdat hij,
toen het nog zo veilig ver af lag, toegezegd had de allereerste cd met
kamermuziek van de al een tijd overleden Robert Herberigs voor te stellen op
een receptie en dit gebeuren was nu ineens rakelings dicht bij gekomen. Waarom
hij het op zich genomen had, was ook een zaak onder vrienden, zijn vriendschap
voor Harold en Dominique, de twee zonen die het erfgoed van hun vader,
componist, schilder, schrijver, hoog wilden houden en beletten dat het volledig
in de vergeethoek zou verdwijnen
En, in de namiddag rijdt hij weg naar
het dorpje in West-Vlaanderen waar hij verwacht wordt. De te volgen baan is
goed uitgestippeld op de uitnodiging, maar het gebeurt dat hij, na de hoofdweg
te hebben verlaten, omgeleid wordt en zich, enkele straten en kruispunten
verder, niet meer terugvinden kan op het plan. Hij stopt om de weg te vragen en
hoort opgelucht dat hij vlakbij zijn doel is. Het gebouw waar hij verwacht
wordt staat op het einde van een doodlopende weg, middenin de velden.
Hij parkeert de wagen en stapt uit. Er
is het zachte vallen van de regen over het land, er is de schijnbare rust van
de aarde waarin het leven langzaam aan het woekeren is. Hij is op het pad
tussen de met zorg geknipte rozenstruiken, hij is de man met de donkere mantel
los om de schouders die aanbelt en dan is hij binnen in een zeer ruime living
ingericht als mini-concertzaal waar alles zich voltrekken zal.
Terwijl hij Harold en Dominique
begroet weet hij dat het ogenblik nakend is dat hij spreken moet, weet hij plots
- hij voelt het aan - dat de tekst die hij vóór zijn vertrek had neergeschreven
op enkele witte kaartjes, onvoldoende rekening houdt met de sfeer van de
aanwezigen rondom hem, onvoldoende met de avond die valt over het land, met de
regen in de knotwilgen die bloeien zullen binnen enkele dagen. Zo, adem diep,
denkt hij, want je ogenblik is nu.
Hij spreekt, verbaasd over de vele gezichten
naar hem gericht. De woorden, de zinnen volgen elkaar op. Hij houdt de kaartjes
in zijn rechterhand maar hij kijkt er niet naar. Hij weet ineens wat hij zeggen
wil en hoe hij het zeggen wil. Een soort automatisme waar hij geen vat op heeft,
gedachten die opduiken van ergens en die hij omzet in woorden.
Hoe lang sprak hij en waarover? Pas
later zou hij zich herinneren dat hij iets gezegd had over de rust van de avond
die slechts schijn was, want hij had gevoeld dat de lente losgekomen was en het
land ging overspoelen. Hij had er een parallel in gezien met het werk van
Robert Herberigs, dat al te lang was weggeschoven geweest, terwijl er
ondertussen zovele, valabele jonge componisten, boordevol muziek, stonden te
drummen om aan het woord te komen en hij had er enkele genoemd had hij wel
Dirk Brossé vernoemd die ook op zijn kaartje stond? - en dat deze generatie de
oudere van dit land, in de vergeethoek bleef duwen. Maar deze avond, had hij
gezegd, is omkranst - dit was het woord dat hij gebruikt had - met een heuglijk
gebeuren, het verschijnen van een cd met kamermuziek, of de eerste geluiden van
de nieuwe lente die hij zag opengaan voor het oeuvre van de componist Robert Herberigs.
Had hij goed gesproken, had hij gezegd
wat hoefde gezegd, met vuur, met overtuiging, met woorden die bleven
hangen? Harold zegde het wel, maar de
twijfel bleef. Een geblokte man met kort geknipt haar, het fototoestel op de borst, kwam naar hem toe en vroeg of hij een foto mocht nemen, hij bevond zich, zo
zegde hij toch, op ongewoon terrein want de fotos die hij nam waren voor
rekening van zijn dochter die belet was. Hij zelf was tuinarchitect. En Ugo
hoorde dat een tuin voor hem een levend iets was, dat de tuin een ziel had,
zelfs in de winter, als hij in slaap is, voegde hij eraan toe. De man trachtte
hem uit te leggen wat dit betekende, maar Ugo volgde hem niet, hij was zich nog
altijd aan het afvragen of hij duidelijk en inviterend genoeg was geweest en
hij kon de woorden van de man niet omzetten in beelden. Toen vroeg deze of hij
ook componist was of musicus.
Geen van beide, had hij geantwoord, als
ik hier de inleiding heb gebracht dan is het omwille van het feit dat de zonen
van Robert Herberigs vrienden zijn. Zo, had de man geantwoord: Muziek is je
hobby dan? Neen die heb ik niet als hobby, maar ik schrijf wel wat nu en dan.
Wat hij niet had moeten zeggen, want de man wou weten over wat hij schreef.
Over de God van de eerste gotische
kathedralen, dacht Ugo te antwoorden, maar dit zou hem te ver brengen. Over
God, zegde hij. Hij had ooit bij Borges gelezen dat Dante zo vol was van
Beatrice, dat hij verbaasd was, van pelgrims die hij s morgens in Firenze had
ontmoet te vernemen, dat ze nog nooit over Beatrice hadden gehoord. Ik, dacht
hij, ben even vol van die God van mij, anders had ik dit nimmer verklapt aan
een man die voor mij vanochtend nog onbestaande was. Maar een woord moet
uitgesproken worden opdat er een vervolg zou komen.
Zo, zo, u schrijft over God, en
alsof hij vermijden wou hierover verder te moeten gaan: dan moet u kennismaken
met mijn zoon Matthias, hij studeert theologie in Leuven en hij treedt hier op
ter inleiding op het recital, en wel met
zijn doedelzak. Een ogenblik, ik zie hem daar staan, ik stuur hem naar u toe.
Ugo wou zeggen dat het niet nodig was,
dat God niet vroeg om hier besproken te worden, dat het over Robert Herberigs
ging, maar het was te laat. Een jonge man kwam op hem af, het type van zijn
vader met volle verzorgde baard en golvend blond haar.
|