Maar schrijf nooit dat de andere oever
nog ver af is en dat je nog een groot pak dagen hebt. Schrijf dus en laat niets
je ontmoedigen, laat niets je in verwarring brengen. Je tijd is gekomen,
herlees voor de zoveelste maal wat Bernardus hierover zegt, je hebt het wel
ergens opgetekend toen Bernardus je voorbeeld was en je hem opzocht in de kerk,
niet in de kerk van Vézelay waar hij de kruistocht predikte - wat bezielde hem
toen? - maar in de abdijkerk van Fontenay waar je hem ontmoette in de
schemerstilte. En, toen je er de kapiteelversiering zag op de eerste kolonnes,
bij het binnenkomen in de grote denkende ruimte met het lichtpunt in het
oosten, heb je begrepen dat daar waar de versiering van de kapitelen ophoudt,
met de tekening van de halve cirkel nog klaar gegrift om te worden
uitgebeiteld, Bernardus is langs gekomen en gezegd moet hebben aan de
beeldhouwer die het kapiteel een meer speelse vorm wou geven, stop ermee, geen
versieringen die ons gebed zouden kunnen storen. De ruimte hier is van Hem die
zich Ik ben noemt, die de totaliteit is van het Zijn, van Hem die ons levend
houdt en het is in Hem dat we ons verliezen zullen.
Zo ook weet je nu voldoende dat je
tijd, je ogenblik van tijd gekomen is om te verhalen wat in jou aan het bloeien
is. Hopende dat het waardevol is, hopende dat het verteld wordt zoals het
hoort, hopende ook dat het haaks staat op wat vandaag wordt gebracht, zonder
toegevingen te doen en hopende vooral, dat je de vreugde beleven zult van de
laatste zin - die een begin van heimwee zijn zal om wat voltrokken is - van het
boek, dat zich nu aan het schrijven is, met zoals je het nu voelt, als in een
nimbus, Anja die opdook op de achtergrond en, zo denkt hij, het is haar die hij
bevruchten wil met de roep vanwat hem opgelegd wordt te schrijven.
Het boek zelf zoekt niet om een
verhaal, zoekt niet om een roman te zijn. Wie dit wil moet maar Honderd Jaar Eenzaamheid gaan lezen of
de Da Vinci Code of een van de
ontelbare romans die op de markt komen, zodat meer dan ooit de indruk leeft, de
veelbelovende indruk, dat de ganse wereld aan het schrijven is en dat, zoals
dokter Knock* wist, dat op een bepaald uur van de nacht honderden dorpelingen
hun temperatuur namen, hij ook weet dat honderden, duizenden op het ogenblik
dat hij aan het schrijven is, ook aan het schrijven zijn.
Hopende dan ook dat de actieve geest,
de geest in beweging, het haalt van de passieve, opdat er altijd een overschot
zou zijn, een bonus voor de geest.
En er is een bonus als hij in de
boekenwinkel de massa boeken ziet waarmede de wereld bezaaid wordt. Onmogelijk
alle te lezen, onmogelijk te doorbladeren zelfs. Boeken en boeken en boeken.
Boeken over God, over het geloof in God, over de hoop in God, over the mind of God. Boeken over liefde,
over wanhoop, over honger, over oorlog, over moorden. Boeken en nog boeken,
wetenschappelijke, filosofische, poëzie, boeken over esoterie, over the first three minutes, boeken over
wiskunde, over geschiedenis en over wat nog allemaal. Hopen boeken, stapels
boeken, rekken boeken en wie zal ooit bemerken dat zijn naam ontbreekt in het
rek of wie zal zijn hand uitsteken om zijn boek, indien het ooit zover zou
komen, even te doorbladeren?
En toch, alles en alles samengenomen,
hoe gek het dan wel is te blijven schrijven, lijn na lijn, paragraaf na
paragraaf en te denken dat het een even goed boek is als alle boeken die de
winkel binnenkomen dit verwachten dragen. Welke uitzondering denkt hij wel te
zijn opdat zijn roep gehoord zou worden?
*Jules Romains: Knock ou le triomphe
de la médecine.
|