Op een dag in je leven, heb ik ongevraagd, met mijn geschriften, de drempel van je woning overschreden; ben ik als een vreemd iemand binnen gevallen in het warme nest dat je leven was en heb ik er een plaats in genomen, hoe minimaal ook deze moge zijn.
Ik heb dus in de vesting die je waart een bres geslagen en ik vraag me af hoe dit aanvoelt voor jou, wat dit betekent voor je gemoedsrust – hopelijk niet wat het betekent voor die van mij, want deze is zoek – en hoe je me ontvangt telkenmale dat je me opent?
Het is geen tekening, humoristisch zeker niet, die ik maak, geen schlager waarop je bewegen kunt, neen, het is meestal iets dat vertrekt van uit mijn diepste ik, dat ik tracht in een deftige vorm af te leveren. Ik ben er me van bewust, ik ga er niet al te lichtzinnig mee om, niet over het ijs van een dag zoals ik het gisteren zag toen ik aan de vijver stond, en toen ik er was, er zeker gedacht heb aan wat ik nog toevoegen kon aan de honderd woorden die toen nog maar over Orion geschreven stonden.
Dit is trouwens hoe mijn dag verloopt, als je het weten wilt. Het begint in de morgen en met wat geluk eindigt het daar, maar het gebeurt ook meermaals dat wat de morgen bracht ontoereikend was en dat de dag het aanvulde, soms ook de avond of zelfs de nacht. Maar daar eindigt het niet want er is terug de volgende dag waar ik aan denken moet. Zo is het en zo beleef ik het.
Dus als ik als een vreemde ben binnengekomen met mijn woorden, dan is dit de voortzetting van de woorden die bij mij waren binnen gekomen een korte tijd ervoor, en ben ik slechts een tussenpersoon, in dienst van de Muze die ons bestrooid met beelden en gedachten of, wat geschreven staat is ‘toevallig’ door mij geschreven en door jou gelezen. Maar het had even goed anders kunnen zijn: ik, die jouw woorden las. Het is Borges[1] die dit ergens geschreven heeft als een soort proloog bij een van zijn verhalen. Ik vraazg me dan ook af hoe het komt dat ik me halsstarrig vastklamp aan deze blogs; wat het is dat ik blijf schrijven, zelfs als ik in de verste verte niet weet – zoals vanmorgen – wat ik schrijven zal.
Is het ijdelheid?
Ik zal het je zeggen, het is inderdaad ijdelheid maar dan tegenover mezelf. Ik ben er aan begonnen, zoals jij begonnen bent om me te lezen, en ik wil er niet met ophouden omdat ik dit niet kan aandoen aan de persoon die ‘ik’ ben. Al weet ik niet meer wie die ‘ik’ is. De oproep, ‘ken je zelf’ is hier duidelijk op zijn plaats, maar ik ben niet één persoon, ik ben er meerdere en de ene die wilt, wil niet onderdoen voor de andere die het anders zou willen. De ene overheerst de andere. En ik tol verder, zoals de aarde tollend haar weg voortzet omheen de zon, zo blijf ik al tollend luisteren naar de Muze die mijn beschermengel is, mijn engelbewaarder zoals ons destijds geleerd werd en vandaag wordt verzwegen.
Iets wat ons, spijtig genoeg, te dicht bij het aardse bracht.
[1] Nuestras nadas poco difieren, es trivial y fortuita la circunstancia de que seas tù el lector de estos ejercicios, y yo su redactor
|