Ugo was aan de ontbijttafel , na de avond dat een wijs man, op een heerlijke maar eerlijke wijze geleerd gesproken had, over de God van Spinoza. Ugo zat er, nog voor een kwart slapend, want de nacht was kort geweest maar desondanks wist hij, en hij vond het niet zo vreemd, dat noch Spinoza, noch dezes God hem verlaten had, dat de woorden van de voordracht van gisteren en het gesprek met vrienden bij een glas wijn achteraf, nog steeds nagalmden in een kolkende massa van gedachten. Het was toen, uit de ruimte van die gedachten, dat Spinoza opdook naast hem, en het verwonderde hem helemaal niet, in zijn donkere mantel gehuld, met zijn God in hem, en hij neerzitten kwam, naast hem, precies op het ogenblik dat hij twee klontjes suiker in zijn koffie vallen liet.
Sprak Spinoza: ‘Ik heb gehoord, Ugo, wat er gisteren over mij werd verteld in het Liberaal Huis op de markt, maar kijk’, zegde hij en hij wees naar mijn tas koffie, ‘de koffie is één en de suiker is één, maar eens de suiker in de koffie gesmolten, is al wat in je kop koffie is, doordrenkt met het suiker, is er enkel nog de gesuikerde koffie. Dit Ugo, dit is het Universum, zoals het is en zoals het altijd zal zijn, gesuikerde koffie, waarbij de smaak van de koffie bepaald wordt door de suiker, op deze wijze ook wordt de smaak, het leven van wat het Universum is, bepaald door wat van God is, of hoe je die ook noemen wilt’.
‘Ik begrijp het’, zeg ik hem – ik noem hem, mijn waarde Spinoza – ‘dit is het Universum met God er in vermengd waar we voor staan vandaag en waar we gisteren stonden en waar we morgen zullen staan; hoe deze twee, die een éénheid zijn geworden, tot stand zijn gekomen is een totaal andere vraag’.
Antwoordde Spinoza: ‘Het is, Ugo, de geschiedenis van de kip en het ei, het ene was er niet en het andere was er niet, ze zijn er gekomen, komende uit elkaar, het ei is de kip en de kip het ei. Het Universum was er niet, zo lang God er niet was, en God was er niet zo lang het Universum er niet was. Ze zijn uit elkaar ontstaan als Universum doordrenkt van God en omgekeerd, ze zijn substantie geworden, goddelijke substantie. Iets anders is er niet en kan er onmogelijk iets anders zijn. Begrijp je Ugo, om terug te gaan naar je koffie, de koffie is er en de suiker is er in opgelost, het geheel is een substantie, atomen suiker versmolten met atomen koffie, onafscheidelijk één.
Maar, mijn waarde Baruch - mag ik je Baruch noemen? - ‘Noem me zoals je wilt, Baruch, Bento, wat is er in een naam?
Wel mijn beste, allerbeste Baruch, was er dan niet ‘iets’ waaruit én het Universum én God is ontstaan?
Misschien, mijn waarde Ugo, misschien was er een Big Bang in potentie, maar meer was er niet, en meer was er niet nodig dan een Big Bang in potentie dat reeds een substantie, een ‘God-Universum’ was. Maar, drink je koffie, hij wordt koud. Of liever zet me ook een tas, het aroma van je gesuikerde koffie inspireert me’.
Ik heb hem een tas koffie voorgezet, hij heeft er onmiddellijk twee klontjes suiker aan toegevoegd, me zeggende dat we met een probleem zaten, dat het gevaar nakend was dat de god van de mens, die hij op zijn plaats had gezet, terug de kop zou gaan opsteken, een andere dan, met een andere naam, en dat we ons, mij indachtig heeft hij gezegd, in blok verenigen moesten om deze aankomende god terug te wijzen, op de plaats waar hij hoort te zijn.
Hoe heb ik hem gevraagd. Wel heeft hij gezegd van het ogenblik af dat ze een voet op Europese grond zetten, hen brainwashen met Bach en Beethoven en Mozart en Debussy opdat ze voelen zouden in welk land ze zijn terecht gekomen. Zou dit helpen heb ik hem gevraagd. Wel, bij sommigen misschien wel, bij anderen die te geïndoctrineerd zijn helemaal niet, maar zij zijn het gevaar. Doe een oproep aan alle Spinozisten heeft hij er nog aan toegevoegd, zijn koffie drinkend.
BIJLAGE, genomen uit wat mijn goede vriend, Paul V. me de morgen van 11 september toestuurde, hierbij kunnen we ons een klein beeld vormen van het leven dat Spinoza moet gekend hebben.
De joden in Spanje en Portugal werden onder Ferdinand van Aragon, Isabella van Castilië en later Keizer Karel en diens zoon Philips II vervolgd voor ketterij. Om aan de dood te ontsnappen moesten zij, ofwel uitwijken of zich bekeren tot het katholieke geloof. Zij die dat verkozen (of simuleerden), de “conversos” of “maranen” bleven uitgesloten voor functies aan de staat en het leger wegens hun “besmet” bloed. Isabella had er een wet voor ingesteld het z.g. bloedzuiverheidsstatuut of de “ Estatutos de limpieza de sangre”. Van racisme gesproken.
Baruch de Espinosa was een hyper begaafd kind, in 1632 geboren in Amsterdam, uit een Portugees-joodse familie die naar Amsterdam gevlucht was.
Baruch, de gezegende, aangesproken als Bento (Benito) is als Amsterdams jochie al een “enfant terrible” in de klas van de Rabbijn omdat hij de Bijbel op zijn manier interpreteert. Zo wil hij niet geloven dat die letterlijk het woord van God is maar een interpretatie ontsproten uit de fantasie van profeten en die moest gezien worden in het teken des tijds. Hij betoogt dat God een onderdeel is van de natuur:
‘Ik geloof dat de wereld en alles wat die bevat volgens natuurwetten functioneert en dat ik mijn intelligentie mag gebruiken op voorwaarde dat ik dat op een rationele manier doe, om zaken te ontdekken zoals de aarde van God en het werkelijke pad naar een gezegend leven omdat er geen rationele bewijzen zijn voor een hiernamaals.
Door dergelijke uitspraken treft hem , als jonge volwassene, de zwaarste straf uit de joodse gemeenschap: de levenslange verbanning. Geen jood mag hem nog aanspreken of benaderen. Hij verlaat Amsterdam en gaat naar Rijnsburg (ten noorden van Amsterdam) wonen. Hij schrijft daar zijn boek Tractatus theologico-politicus, een aanzet tot vrijzinnige uitleg van de bijbel, spreekt zich uit voor de democratie en wijst op het grote belang van vrijheid van meningsuiting.
In zijn meesterwerk, de Ethica, zet Spinoza op wiskundige wijze uiteen hoe de mensheid moet leren de verlichting van hun lijden te vinden. Hij wil de mens laten inzien dat God niet buiten de schepping staat, maar dat alles wat bestaat – en dus ook de mens zelf – een verschijning is van God.
Om zijn brood te verdienen sleep Spinoza lenzen voor brillen en microscopen. Glas is silicium: Lenzen slijpen maakt stof. Spinoza stierf in 1677, 45 jaar oud aan silicose, longziekte ook gekend als mijnwerkerslongen.
Wanneer Albert Einstein het had over God, had hij het over Spinoza’s God, een God die volledig samenvalt met de natuur, een God die ‘niet dobbelt met het heelal’. Ik geloof in de God van Spinoza, die zichzelf openbaart in de harmonie van het heelal, en niet in een God die zich bemoeit met het lot en de handelingen van mensen”,
Einstein bezocht in Rijnsburg het Spinozahuis in 1920. Hij schreef daar een gedicht in het Gastenboek getiteld “Zu Spinozas Ethik” dat in zijn eerste strofe voldoende zegt wat hij denkt over Spinoza en hoe hij zich voelt bij wat hij ons leert:
Wie lieb ich diesen edlen Mann / Mehr als ich mit Worten sagen kann./Doch fürcht’ ich, dass er bleibt allein / Mit seinem strahlenden Heiligenschein.
Etienne Vermeersch onderging onlangs een hartoperatie. Bij zijn opname had hij de ”Ethica” van Spinoza bij zich: omdat zegde hij, deze lectuur mij rust geeft.
|