De Standaard der Letteren van 20 januari opent op zijn voorblad met een passage uit de roman van Joost de Vries, ‘Hogere machten’. Een passage die ik afschuwelijk vind en niet alleen afschuwelijk maar mensonterend, dan toch voor mij. Als dit de maatstaf is voor de huidige Nederlandstalige Literatuur dan zijn we er goed aan toe, bij Louis Paul Boon bleef alles, als het seks betrof, gevoelig menselijk, hier druipt, in deze lijnen het dierlijke ervan af.
Wat wil de SDL ermee bereiken? Want er moet hier op de redactie bij hen over gesproken zijn alvorens de beslissing te nemen precies deze passage op het voorblad te zetten.
Ik neem node gans onderaan een deel ervan over om het jullie gemakkelijk te maken maar ze onteert me als mens en als schrijver.
Hoe diep is onze ‘beschaving’ gevallen, in welke afgrond zijn we terecht gekomen opdat een tekst zoals deze afgedrukt, het voorblad zou halen: is het om te belichten hoe diep we gevallen zijn of is het om het boek aan te kondigen als grote literatuur? Wat er ook moge van zijn de recensie van Christophe Van Gerrewey glijdt erover:
‘Van romans wordt wel eens verwacht dat ze genadeloos illusies ontmaskeren en ons – als mokerslagen – treffen met harde waarheden. Joost de Vries staat in een andere traditie: hij fantaseert over mogelijkheden. En specifieker over macht en geluk.’
Welk geluk er voort kan komen uit wat hij schrijft en hoe hij het schrijft, weet ik niet maar erover zwijgen schijnt me het waardigste toe.
Gelukkig werd ik die morgen letterlijk een tweede maal overrompeld, maar dan in de tegengestelde zin door het tweede deel van ‘Der Abschied’ van ‘Das Lied von der Erde’.
Ikzelf ken weinig pakkender muziek dan deze passage gedragen door de woorden van de sopraan:
Er stieg vom Pferd und reichte ihm den Trunk des Abschieds dar. Er fragte ihn wohin er führe Und auch warum, warum es müsste sein…
En het vervolg naar het einde:
Die liebe Erde allüberall. Blüht auf im Lenz und grünt aufs neu: Allüberall und ewig blauen licht die Fernen. Ewig, ewig, ewig.
Misschien Bach uitgezonderd, maar Bach is uitstralend naar het goddelijke, is religieus, Mahler is diep menselijk, dringt door tot het kosmische.
Ik kan niet vergelijken of wil niet vergelijken het zou een nonsens zijn, maar ik lees de vreugde in de ogen van de leden van het orkest en in deze van de dirigent als ze rechtstaan voor het publiek en de ovatie in ontvangst nemen, al weten ze niet of die bestemd is voor hen of voor Gustave Mahler.
Ik ook weet het niet, maar het boek van Joost de Vries zal ik onaangeroerd laten.
PS. Ik neem de tekst niet over, ik kan of wil hem niet schrijven. Je hebt me te geloven op mijn woord.
|