Dit had een gedicht kunnen zijn.
De golflijn van de branding als teken van het onverbiddelijk oneindige van alle zeeën en alle oceanen, de lijnen op het strand getrokken, getekend zonder verzwakking, keer op keer, sedert het begin der tijden,
alsof het water de hartklop van de aarde is en de lucht erover, de hartklop van de geest: het zichtbare in het onzichtbare levend in het nu van het nu.
Dit had een gedicht kunnen zijn.
Je loopt op de waterlijn, de zee is in je hart. De winden die gedachten zijn, elke vezel ervan geladen met elke vezel van wat is geweest en komen zal.
Wie je bent, van waar je komt en waar je heen zult gaan, opgeslorpt, door tijd en ruimte, al denkt je het anders, maar wat is van de meeuwen is van jou.
Dit had een gedicht kunnen zijn.
Van wat nog komen kan of niet, omwille van te vroeg of te laat; omwille dat het dromen waren of teveel realiteit dan ze zijn uitgekomen.
Immers je weet maar nooit wat je schrijven zult op morgens zoals deze, als woorden worden neergezet in het gezang van Debussy, en je van de zeeën hier bezeten bent, een pelgrim wandelend in een aureool van golven licht.
Overrompeld met het gedicht dat had kunnen zijn: barrevoets in het water, de zee die je omspoelt, ebbe of vloed, en niets hoeven te houden, niets van wat was, en niets van wat nog komen zal niets meer dan wat bewegen op en af.
De zee die je wilt zijn, de adem van de golven. Hier het boek te lezen dat van je leven is, omdat je van dit ogenblik bent en van niets meer, dan van de zeeën over jou gespoeld, gewenteld.
Het had van vele zaken de essentie kunnen zijn je voeten op de waterlijn geen sporen nagelaten, alleen wat woorden achteraf, gelukkig maar.
Dit alles hier, had een gedicht kunnen zijn, en ook niet ware de zee er niet geweest.
|