Voor je me opzoekt vraagt je je wellicht elke dag af wat je te lezen zult krijgen als je binnenkomt op mijn blog, misschien ook, of ik er nog altijd ben.
Vreemd is dit niet. Ik ook vraag me elke dag af hoeveel er zullen zijn die me gaan lezen, hoe ze me ontvangen zullen en eventueel of ze me eens beoordelen zullen, want dikwijls gebeurt dit niet.
Dit is mijn background als ik schrijven ga, dit is waar ik ben op afgestemd nu al sedert jaren en ondertussen is dit gegroeid tot een gewoon iets, als het zicht van de bomen voor het venster.
Ik trachtte vanmorgen een gedicht te schrijven zoals Eric Satie een heerlijk stuk pianomuziek componeert, maar mijn verwachtingen werden maar beperkt ingelost.
Zoals het de laatste tijd met mij gesteld is komt de poëzie heel langzaam op gang, ik ken niet die spontaneïteit van Satie, want het is op hem dat ik wens ingesteld te zijn, simpelweg zonder al te hoge woorden zonder teveel uiterlijkheden: woorden die passen bij het ‘weinig’ persoon die ik als ouderling nog ben de persoon die ik toon aan mijn omgeving, misschien, medelijden opwekkend als ze zien hoe ik me verplaats.
Echter, en dit is een troost, misschien zien ze me anders als ze me lezen, misschien ben ik dan nog iemand waarvan de woorden de kracht kennen hem te kronen met wat resten jeugd die zijn falende gang ruim compenseren:
Zo mag ik nu eens terug naar een gedicht dat ik ooit schreef en waar ik nu een deel van schrap:
Van Eric Satie zijn gymnopédie die me tot roerens toe bekoorde:
een gedicht gedacht, maar niet geschreven wat ik dacht, uit schuchterheid verzwegen.
Nochtans een leven lang veel woorden bij elkaar gebracht om ergens uit te komen, dat veelal nergens was.
Gedicht gedacht, uit het ver voorbije in het morgenlicht de zin gelicht her-opgetuigd in klank en ritme te ontoereikend echter te mateloos.
Gedicht gedacht, en woorden niet geschreven maar naast mij neergelegd op tafel, waar ze liggen blijven onverrichterzake.
Om te verzwijgen, een gedicht gedacht, niet uitgebracht.
Matigheid is de regel.
|